Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Memento mori (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Memento mori
Afbeelding van Memento moriToon afbeelding van titelpagina van Memento mori

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.61 MB)

Scans (2.87 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Memento mori

(1934)–J.T. de Meesters–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

[Hoofdstuk X]

Mevrouw Jonkmans had dien dag niet te klagen over de spraakzaamheid van haar echtgenoot, daar deze nauwelijks een woord zei. Het was hem aan te zien dat hij amper besefte wat hij at en dat zijn gedachten voortdurend bezig waren met zijn werk.

Op een gegeven moment werd zij - wij kennen haar trouwens als niet al te geduldig - er blijkbaar baloorig onder.

‘Zou je niet eens alvast een enkel woordje kunnen missen om iets, dat in de vèrte op een gesprek lijkt, te onderhouden?’

Jonkmans verslikte zich bijna in een aardappel, door de scherpte van den toon die hij uit haar woorden hoorde, plotseling beseffend dat hij bezig was het in hevige mate bij zijn echtgenoote te verbruien.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij, ‘maar ik heb een draad te pakken in een belangrijke zaak en ik zou graag, omdat ik bang ben voor nieuwe moorden of moordaanslagen, zoo gauw mogelijk tot een goed einde komen.’

‘Alles goed en wel, maar je bent nu niet in dienst en het is allesbehalve gezellig om tegenover iemand

[pagina 132]
[p. 132]

te zitten, die zwijgend als zeven moffen, zijn eten maalt.’

‘Ja, daar heb je gelijk aan, maar wanneer zijn wij politiemannen eigenlijk eens buiten dienst? Zoolang er nog onopgeloste kwesties zijn, kan je er vrij zeker van zijn, dat je jezelf haast verplicht voelt om door te jakkeren. Je voelt je alsof alle burgers schuldeischers van je zijn. De politie móet en zál het opknappen. En zoolang dat niet gelukt is, heb je geen rust.’

‘Je schijnt er anders van overtuigd te zijn dat je op den goeden weg bent,’ antwoordde z'n vrouw iets milder, klaarblijkelijk in de hoop dat hij wat los zou laten.

‘Ach, ik geloof wel dat we in de goede richting zijn met het onderzoek, maar er ontbreken nog eenige zéér belangrijke schakels.’

‘Nou, je weet, als ik je met mijn raad terzijde kan staan....’

‘Dezen keer niet,’ antwoordde Jonkmans, ‘want het is een kwestie van strakke logica.’

‘Dank je.’

Een verraderlijke blos bewees dat Jonkmans het opnieuw verkorven had.

‘Als je vanavond óók zoo gezellig bent,’ bitste zij, ‘dan kunnen je gasten hun plezier wel op.’

‘Gasten, wát voor gasten?’

‘O, weet je dat weer niet? Ik begrijp niet hoe zoo'n vergeetachtig mensch als jij, op politiegebied nog iets kan presteeren.’

‘Misschien ben ik op dat gebied niet vergeetachtig. Wie komen er?’

[pagina 133]
[p. 133]

‘Hermans en zijn vrouw.’

‘O, da's zoo kwaad nog niet.’

‘Maar ik verzeker je, dat, als je den heelen avond weer politie-agentje gaat zitten spelen met je collega, je 't met mij aan den stok krijgt. Het is wat moois met jou: òf je hebt het over moord en doodslag, diefstal en oplichting, òf je zwijgt.

Laatst op mijn verjaardag heb je zoowat geen woord gezegd, omdat er toevallig niet een of andere diender was, waarmee je over je vak kon praten. Eigenlijk ben je niets anders dan een maniak.’

Jonkmans kneep zijn oogen even dicht toen hij dit vriendelijke verwijt naar zijn hoofd kreeg, doch zich snel herstellende antwoordde hij philosophisch:

‘Ach ja, ik ben politie-maniak. Wat zou het - hebben we niet allemaal een of andere manie? De een verzamelt postzegels, de ander tramkaartjes. Weer een ander loopt alle concerten af; weer iemand anders is niet tevreden als hij niet alle films gezien heeft. De vraag is eigenlijk alléen maar of iemand het nogal getroffen heeft met zijn manie.

't Kan er namelijk ook slecht uitzien, wanneer men maniakaal is, bijvoorbeeld ten opzichte van den alcohol, of ten opzichte van het schoone geslacht, of ten opzichte van het mijn en dijn, of wanneer men dol is op ruziemaken.

Mijn manie is mijn beroep.

Als elke manie vatbaar was voor beroepsmatige uitoefening, dan zouden een heeleboel maatschappelijke problemen zijn opgelost en zouden de verschillende werkzaamheden waarschijnlijk veel beter worden verricht.’

[pagina 134]
[p. 134]

Mevrouw Jonkmans zuchtte.

‘Als je nou eindelijk nog eens wat zegt, dan is het zóó zwaar op de hand dat een fatsoenlijk mensch er duizelig van wordt.

Ik zou wel eens een tijdje met een gezellig mensch getrouwd willen zijn, inplaats van met zoo 'n houten klaas als jij bent.’

‘Lieve, je kent mijn principes. Ik verzoek je vriendelijk het sacrament des huwelijks niet aan te tasten,’ zei Jonkmans quasi-barsch.

‘Het idee alleen dat jij met een ánder getrouwd zou zijn,’ ging hij hoog-ernstig verder, ‘brengt me buiten mezelf. Hoe kán je zóóiets zeggen. Een dergelijke gedachte moest zelfs niet bij je kunnen opkomen.’

‘Dus je zou het tóch wel naar vinden als ik met een ander getrouwd was,’ zei mevrouw Jonkmans gevleid.

‘Naar? Ik kan geen woorden vinden om uit te drukken hoe ik het precies zou vinden, maar in ieder geval verschrikkelijk.’

De vriendelijkheid van de gecoiffeerde vrouwe steeg bijna tot zonnigheid.

Nóg meer willende genieten van haar triomphen, vroeg zij: ‘En waarom?’

‘Waarom? Vraag je dat nog? Als ik bedenk dat het toch zéér waarschijnlijk is dat die abstracte echtgenoot waar jij het over hebt, vermoedelijk wel minder geduld zou hebben dan ik en dan misschien bij een van je booze buien wel eens zóó driftig zou kunnen worden dat hij je een pak slaag gaf, dan ril ik!’

De vrouw van den speurder had een gevoel alsof

[pagina 135]
[p. 135]

ze van duizelingwekkende hoogte in een peillooze diepte viel.

‘Ik zal afnemen,’ zei ze snibbig-kort, aldus ten minste het laatste woord reddende.

 

De avond verliep verder zooals dergelijke avonden gewoonlijk verloopen.

Er werd gepraat, gekaart, en weer gepraat.

Er werd thee gedronken, gerookt. Hermans mocht nu zelfs sigaretten rooken - en de gebruikelijke kroon op den avond bestond ook ditmaal uit een wijngroc voor de heeren en een likeurtje voor de dames.

Van intieme gesprekken tusschen mevrouw Jonkmans en mevrouw Hermans over de onvermijdelijke feilen van de even onvermijdelijke dienstboden, de beste manier om snijboonen in te maken, huzarensla te bereiden en visch te bakken, hadden de beide politiemannen listig gebruik gemaakt om, schuldbewust en clandestien, te praten over de zaak die hen zoozeer bezighield.

En zoo kwam de chef te weten dat zich niemand had aangemeld op de in het Utrechtsch Dagblad geplaatste advertentie; dat mevrouw Desmet zoowaar beterende was, waarmee de kans dat het signalement van den gruwelijken moordenaar nog wat vollediger zou worden, aanzienlijk toenam.

‘Heeft de dokter nog gezegd wanneer wij haar een verhoor mogen afnemen?’ wist Jonkmans nog net te fluisteren, toen een bestraffende blik van zijn eega reeds onderweg was.

‘Morgen misschien,’ durfde Hermans nog net te antwoorden, waarop hij, zéér verstandig, oogenblik-

[pagina 136]
[p. 136]

kelijk liet volgen dat hij gehoord had dat mevrouw Jonkmans zoo van bloemen hield en hij het derhalve op prijs zou stellen wanneer hij haar wat bollen van hyacinten en tulpen zou mogen brengen, daar hij toch ieder jaar een zending van zijn zwager kreeg, die in bollen deed.

Waarmee hij den opkomenden storm boven het hoofd van zijn chef wist te bezweren.

‘Als de getrouwde mannen elkaar niet hielpen,’ zei Jonkmans veelbeteekenend, toen ze weer even gelegenheid hadden voor een entre-nous, ‘dan zou zelfs ik het huwelijk toch wel een beetje een gevaarlijke instelling gaan vinden.’

Wanneer nog vermeld wordt dat Jonkmans, die al kaartende alle Utrechtsche doktoren die hij tot nog toe gezien had, aan zijn geest liet voorbijtrekken, probeerde om schoppenvrouw af te troeven met harten-drie, terwijl juist schoppen troef was, en dat Hermans, zwaar peinzende over de vraag of er inmiddels niet reeds weer een moord gebeurd zou zijn, sans à tout zat te spelen terwijl er nullo geannonceerd was, is wel alles verteld wat er van dezen avond te vertellen valt.

Dat beiden den volgenden morgen vroeg op het kantoor zouden zijn met het gevoel alsof ze eigenlijk hun plicht verzaakt hadden door zoo maar een vrijen avond te nemen, kan als zeker worden beschouwd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken