Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verdwenen (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verdwenen
Afbeelding van VerdwenenToon afbeelding van titelpagina van Verdwenen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.54 MB)

Scans (23.01 MB)

ebook (3.14 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verdwenen

(1902)– Melati van Java–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk IX.

De winter was een zeer stille tijd op Heidedaal, echter niet voor Reyna, die 't dan even druk, zoo niet drukker had dan anders, nu vooral, nu Hélene in haar belangwekkenden toestand de sofa niet meer verliet en zoo hulpeloos was, dat Reyna haar alles moest aandragen.

Zij noemde haar nu bij den naam, en in een harer brieven aan Alphonse had zij er hem oprecht de reden van gezegd.

‘Ik heb mijzelf goed onderzocht,’ schreef zij, ‘en ik geloof dat gij gelijk hadt; het was een soort van wraakoefening, een kleingeestige plagerij van mij, haar Mama te noemen: voortaan wil ik 't niet meer doen.’

De briefwisseling tusschen haar en Alphonse was drukker van zijn kant dan van den hare; hij kon haar niet bewegen meer dan eens in de veertien dogen te schrijven, en het jawoord had zij hem nog niet gegeven, niettegenstaande hij er hoe langer hoe meer op aandrong.

Hij studeerde werkelijk met den grootsten ijver, zag zijn vrienden

[pagina 65]
[p. 65]

nauwelijks meer, vermeed alle luidruchtige partijen, raakte geen kaart meer aan en kende slechts één ontspanning: groote brieven, ware dagboeken aan Reyna te zenden, waarin hij met een genot, dat zij ziekelijk noemde, alle indrukken van zijn ziel beschreef, alle gevoelens van zijn hart ontleedde om ze haar bloot te leggen.

Zij antwoordde daar nooit veel op; zij drong er alleen op aan, dat hij nauwkeurig moest zien te onderscheiden welke van die gevoelens van hem zelf waren en welke hij zich had eigen gemaakt door lezen of door hooren zeggen van anderen. Soms wees zij hem op inconsequentiën, op tegenspraak met zichzelf, in elk geval zij gaf hem bewijzen genoeg, dat zij las en overdacht wat hij haar schreef, en hierin vond zijn ijdelheid voedsel genoeg om met zijn ontboezemingen voort te gaan.

Tegen Kerstmis kwam hij op Heidedaal en vond Reyna druk bezig alles voor den kerstboom van de arme boerenkinderen in orde te maken; hij hielp haar druk, maar als hij met haar alleen was, verwonderde het hem dat hij zoo weinig aan haar te zeggen vond; zijn tong raakte eerst los als hij naast de chaise longue zat, waar tusschen peluche en chiffon het bleeke, lijdende hoofdje rustte van Hélene.

Langzamerhand vond hij echter den rechten toon tegenover Reyna terug, en bij zijn heengaan, toen zij nog maar niet hem het beslissende woord durfde geven, had hij de grootste moeite om niet in schreien uit te barsten, en beloofde zich, wanneer hij straks alleen was, zijn hart lucht te geven; maar toen hij in den trein zat, trof hij alleraardigst gezelschap, een heer en een paar dames, die uit Parijs kwamen, en met hen keuvelende, vergat hij geheel en al het afscheid en de onverzettelijkheid van Reyna en zijn eigen groot verdriet.

Reyna was echter nog veel minder op haar gemak; niemand was er meer van overtuigd dan zij, dat het niet aanging hem langer in spanning te houden, en toch kon zij er niet toe besluiten hem geheel van zich af te stooten, nog minder zich aan hem te verbinden.

Eens stelde zij hem in allen ernst voor de verhouding te laten zooals zij was; zij wilde zijn vriendin en raadgeefster blijven, zoolang hij 't wenschte, maar overigens liet zij hem vrij.

Zij ontving haar brief terug in vieren gescheurd met een papiertje, waarop slechts stond:

‘Alles of niets!’

Toen nam zij een kloek besluit; zij ging naar het studeervertrek van haar vader en zeide hem, dat, zooals hij wist, Alphonse Da Silvas haar tot vrouw wenschte, en dat zij na de nadere kennismaking voornemens was zijn aanzoek aan te nemen, indien haar vader er niets tegen had.

‘Wat zou ik er tegen hebben?’ vroeg de heer Winalda; ‘het is de bestemming van elke vrouw te trouwen. Je hebt je niet verzet tegen mijn huwelijk, ik zal 't ook niet tegen het uwe

[pagina 66]
[p. 66]

doen. Je vertrouwt jezelf Alphonse toe, ik ken je en weet dus ook dat je het niet ondoordacht hebt gedaan.’

Tevergeefs wachtte Reyna op een woord van hem, een erkenning dat hij haar missen zou, en plotseling werd het haar duidelijk:

‘Vader ziet mij gaarne vertrekken, nu hij een andere vrouw heeft en spoedig ook een ander kind. Een huishoudster zal mijn werk doen, Alphonse kan niet buiten mij.’

‘Dan zal ik hem mijn jawoord geven!’ sprak zij zacht, en toen voelde zij in haar hart een echt vrouwelijk, smachtend verlangen naar een hartelijk woord, naar een gelukwensch van hem, dien zij toch zoo innig liefhad, al toonde zij het nooit.

‘Doe het, 't is een prachtige partij, mooier dan ik voor je verwacht had, dat is zeker.’

Zij keerde zich om; 't was haar of men een stuk ijs in haar hart had gelegd, en, in haar kamer gekomen, schreef zij eenvoudig aan Alphonse, dat zij zijn aanzoek wilde aannemen en zijn vrouw worden.

Zij nam den brief in de hand en ging naar het dorp, waar zij een paar zieken wilde bezoeken; altijd bleef zij hem vasthouden bij haar bezoeken; toen ging zij de brug over, die vlak tegenover het huisje van Julius stond; hoewel het winter was zag het er toch aardig en schilderachtig uit tusschen de groene dennen en de sneeuw, die raam en deur grillig omlijstten.

Zij klopte aan de deur, voor 't eerst van haar leven. Hij maakte ze open en stond een oogenblik bedremmeld, toen hij juffrouw Winalda voor zich zag staan. Zij had een grooten, ronden mantel om, een toque van veeren met groenen weerschijn op het hoofd.

‘Ik hoor dat u naar de stad gaat, mijnheer Verheide,’ zeide zij, ‘zou u dezen brief daar op de post willen doen?’

‘Heel gaarne, juffrouw!’

Zij bleef voor de deur staan en vroeg eenvoudig:

‘Mag ik even binnenkomen?’

Julius zeide niets; hij ging alleen een stap achteruit en opende de deur, die links van de gang tot zijn eenige kamer leidde: de kachel brandde vroolijk en de tafel was bedekt met zijn werktuigen en machinerieën.

‘Vordert u goed met uw draineermachine?’ vroeg zij.

Hij bloosde als een schooljongen, terwijl hij antwoordde:

‘Ik heb ze weer geheel uit elkander genomen; er was een rad, dat verkeerd werkte.’

‘Ik bewonder uw volharding en geduld.’

Zij zette zich op den stoel, dien hij bij de tafel had geschoven; niemand kon zeggen dat hij zijn rol van gastheer op bijzonder galante wijze vervulde; hij bleef voor haar staan als in afwachtende houding om de reden van haar bezoek te vernemen, en Reyna voelde dat hij deze verwachtte.

Zonder omwegen zeide zij dan ook:

[pagina 67]
[p. 67]

‘Ik wilde u iets vertellen, mijnheer Verheide. U is de oudste en ik geloof ook de beste vriend van Alphonse; als hij dezen brief ontvangt, zijn wij verloofd.’

Hij boog zich en zeide:

‘Ik wensch u en hem geluk!’

Zij stak hem haar hand toe en hij drukte ze even, bijna verlegen; 't was Reyna eensklaps of elk der vingertoppen met leven bezield was en of 't hun gelukte dit over te doen gaan in haar hand; deze werd ten minste koud onder den handschoen; zij voelde zich slecht op haar gemak en had spijt, dat zij hier gekomen was.

‘Ik dank u,’ sprak hij, nadat hij haar hand had losgelaten, ‘voor uw goedheid.’

‘Mijn goedheid?’

‘Ja, 't is goed van u, dat u 't mij komt zeggen en dat u mij de hand geeft. Dat zal ik nooit vergeten.’

Zij zag hem aan en begreep zijn bedoeling; hij dacht aan die ontmoeting van jaren geleden; nu was 't of zij zelf uit eigen beweging hem haar achting terugschonk.

‘U kent Alphonse goed, niet waar?’ vroeg zij, na een poos stilzwijgen, dat beiden neerdrukte.

Hij haalde de schouders op en vroeg:

‘Goed, goed? Is 't wel mogelijk iemand goed te kennen? Zichzelf kan men dikwijls met den besten wil der wereld niet leeren kennen, en Alphonse heeft een zeer samengestelde natuur, waarvan men alles kan verwachten, goed en kwaad.’

‘Dat is waar, toch... toch... 't is misschien een wonderlijke vraag.’

Reyna, die anders zoo goed meesteres van zichzelf was, haperde, bloosde, wist niet wat te zeggen. Hij leunde tegenover haar met beide handen achter zich op de stevige tafel gedrukt en hij zag haar aan alsof hij elken trek van haar gelaat, elk lokje van heur haar in zijn geheugen wilde prenten.

‘Ik wilde u eens vragen... ik had 't al lang willen doen - en nu doet het niets meer tot de zaak af, ik heb ja gezegd en dat ja is zoo onverzettelijk alsof ik het reeds voor 't altaar zeide. Gelooft u dat ik hem gelukkig kan maken?’

Hij antwoordde niet dadelijk, maar haalde diep adem.

‘Gelukkig? Alphonse is niet iemand die gelukkig kan zijn; hij wil 't niet wezen, tenminste nu nog niet. ‘Als er een is, die 't hem maken kan, dan is u het stellig, mits...’

Hij hield plotseling op.

‘Mits?’ herhaalde zij.

‘U vraagt het mij en daarom zeg ik u ronduit mijn meening, al klinkt het misschien ook te vrij. Voor Alphonse staat gelukkig gelijk met beter zijn, en dat u hem dit maken kan weet ik zeker, maar daartoe is noodig dat u hem liefheeft.

Reyna sloeg de oogen neer; haar hart jaagde onrustig.

[pagina 68]
[p. 68]

‘U denkt toch niet dat ik hem trouwen zal zonder liefde?’ zeide zij een weinig scherp.

‘Maar de liefde, die u noodig heeft voor die taak, moet van een geheel andere soort zijn dan die welke voldoende is om elk ander huwelijk draaglijk te maken; als ik 't durf zeggen, u moet hem liefhebben en niet zijn liefde.’

Reyna verbleekte; dat was het, zoo had zij Hélene liefgehad en wat was er van die liefde geworden?

Julius ging zacht, bijna verlegen voort:

‘Een heilig man heeft het gezegd met betrekking tot een andere soort van liefde: Bemin God en bekommer u niet om het overige! en dat is 't ook hier. U heeft Alphonse lief, maak u over niets anders ongerust.’

Zij stond op en trok den mantel over elkander, maar zij deed geen stap om heen te gaan; zij zag naar den grond en haar lippen bewogen zich zacht. Julius drukte vast zijn handen tegen de tafel; hij had al zijn kracht noodig om stil te blijven staan, zoo beefde zijn forsch lichaam.

‘Ik wil het en dat is mij genoeg,’ sprak zij langzaam en vastberaden. ‘God zal mij helpen, waar mijn kracht tekortschiet. Goedenmiddag, mijnheer Verheide!’

Zij ging naar de deur; hij volgde haar zwijgend tot in de gang. Toen sprak hij op een toon als iemand, die uit een droom ontwakend de werkelijkheid strak in de oogen wil zien:

‘Juffrouw Winalda, houd mij ten goede dat ik van de gelegenheid gebruik maak, u iets te doen opmerken; misschien vindt u er wel reden in met mijnheer uw vader daarover te spreken. De huishuur van Januus Goedslag is verhoogd, nadat hij voor zijn eigen kosten een kamertje bij zijn huis heeft gebouwd; 't komt me voordat, wanneer mijnheer Winalda 't hoort, hij dien opslag ook niet billijk zal vinden.’

Reyna zag hem aan alsof zij zijn woorden niet recht begreep, daar zij zoo geheel buiten verband stonden met het intieme dat zij pas hadden besproken; zij had een oogenblik noodig om zich te bedenken.

‘Neen, 't is zeer onbillijk’ herhaalde zij. ‘Heeft u 't vader nog niet gezegd?’

Hij schudde het hoofd.

‘Neen.’

‘Ik zal er hem over spreken. U zal dus om de bezorging van mijn brief denken.’

‘Natuurlijk, juffrouw!’

Hij geleidde haar tot aan het hekje van den tuin, hield het voor haar open en nam met een eerbiedige buiging afscheid; zij ging weer terug over het bruggetje en scherp teekende zich haar donkere gestalte af tegen de witte sneeuw rondom haar. Hij zag haar even na; toen ging hij naar binnen en bleef roerloos staan bij den schoorsteen, de wenkbrauwen gefronst, de handen in de

[pagina 69]
[p. 69]

zakken, de oogen gevestigd op den brief, die nog steeds op de tafel lag.

Er kwam een spotlach om zijn lippen.

‘Zij wil meer zijn dan een vrouw,’ mompelde hij, ‘en toch wat is het anders dan Don-Quichotterie, iemand te trouwen om het genot te hebben hem op 't rechte pad te houden. Maar hoe onverantwoordelijk laf van hem, alleen niet recht te kunnen loopen zonder zich aan de boezelaarskoorden van een meisje vast te klampen. 't Zal wat helpen op den duur!’

Hij zag den brief scherp aan, als had hij daarmede iets af te rekenen; vervolgens rukte hij zich met geweld daarvan los en ging naar boven om zich te kleeden; hij stak den brief in zijn overjas, maar eensklaps bedacht hij zich, nam een vel papier, zette zich neer en schreef eenige regels:

 

‘Beste Alphonse!

 

‘Ingesloten brief doe ik op verzoek van juffrouw Winalda op de post; zij heeft mij verteld wat zij je schrijft en stelde mij op die manier in staat je het eerst te feliciteeren, misschien je de eerste tijding te brengen van je succès.

‘Van harte hoop ik dat je altijd zult waardeeren wat zij voor je wil doen. Dan ben ik ook zeker van je geluk.

‘Zoudt ge denken dat de oude heer mij wil ontvangen? Zoo ja, dan kom ik eens op een Zondag over in Erkeloo!

‘Houd je goed in je nieuw leven, oude vriend!

Julius.’

 

Hij sloot beide brieven in een enveloppe en haalde diep adem, alsof hij zijn borst bevrijd had van een zwaren last.

‘'t Is te zot, te zot,’ herhaalde hij bij zichzelf, ‘ik lijk wel mal en verspil er mijn kostbaren tijd aan.’

Daarop wandelde hij in den kouden, helderen namiddag naar de stad.

Reyna zat op haar kamer voor den lessenaar en zag verwonderd rond; 't was of alles haar vreemd was geworden. Zou 't zijn door de gedachte dat zij spoedig alles moest verlaten, terwijl alles hier hetzelfde bleef en zij er niet meer kon terugkomen dan als vreemde, als logée?

‘Zouden Corrie of Nellie zich ook zoo hebben gevoeld als zij met hem waren verloofd geweest?’ vroeg zij zich af. ‘Hélene was tenminste heel anders in dien tijd.’

En telkens vroeg zij zich af:

‘Zal mijn liefde alles kunnen? Zal zij sterk genoog zijn of heb ik hem alleen lief omdat hij mij bemint en mij noodig heeft?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken