Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Als wind en rook (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Als wind en rook
Afbeelding van Als wind en rookToon afbeelding van titelpagina van Als wind en rook

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (8.53 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Als wind en rook

(1980)–Josepha Mendels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

Drieëntwintig

Een paraplubak wordt op zonnige dagen vergeten maar Louise komt met zo'n vaart binnen dat ze hem omver schopt. Het is een paraplubak van koper en op de stenen vloer maakt dat een hels lawaai. We schrikken er allen van en lopen de gang in. ‘Kleine lieveling!’ roept Louise en pakt Rebecca, die met verschrikte ogen rondkijkt, op. ‘Je leeft nog, gelukkig, je leeft nog, hoe heb je toch zo dom kunnen zijn. Kijk eens wat ik voor je heb meegebracht? Een boek met kinderliedjes; als jij ze zingt, zal ik je op de piano begeleiden, als de sabbat tenminste voorbij is. Wat een angst voor jullie allemaal, wat een dag moeten jullie hebben gehad. Maar je ziet er niets van, integendeel, het kind lijkt wel opgelucht. Toch moet er iets mis zijn met de opvoeding.’

‘Zou je je mond willen houden?’ fluistert Elisa. En daarna hardop: ‘Er is niets gebeurd, ik weet niet wat je eigenlijk bedoelt. Rebecca heeft zich vergist met de a en z van die ouderwetse gaskettinkjes. En van domheid is hier geen sprake.’

‘Ach zo,’ antwoordt Louise, ‘Klazien heeft mij iets heel anders verteld. Ik ontmoette haar bij de kruidenier, de winkel was vol op zaterdag, dat begrijp je wel, en iedereen luisterde.’ Elisa zegt tegen de kinderen: ‘Neem de sjoelbak en ga in vaders studeerkamer spelen. En wat heeft Klazien dan wel verteld?’ vraagt ze aan Louise.

‘Verteld?’ herhaalt Louise, ‘dacht je misschien dat een meid zou zwijgen over wat er al zo bij jullie gebeurt? De hele stad spreekt over de sfeer die hier heerst, over de opvoeding die jullie de kinderen geven, over die verdeeldheid en de arme Simon die niet gewaardeerd wordt. En over jou, Elisa, begrijp je, over jou, die hem bedriegt en voorliegt, die op reis alles wat joods is van je

[pagina 134]
[p. 134]

afgooit, die je kinderen ham en garnalen te eten geeft, die de sabbat niet met ze eert... Als je soms mocht denken dat de mensen dat niet te weten komen, dan heb je het toch mis.’

 

Ik antwoordde niet, ik ging de kamer uit, naar onze slaapkamer toe, ik nam de zalf voor Simons arm en zijn stinkende scheerzeep en smeet alles in een hoek. Toen kwam ik weer binnen. Louise fluisterde tegen Simon. ‘Genoeg!’ riep hij, ‘ik wil niets meer weten, ik heb begrepen. Ga het huis uit, Louise, ga het huis uit, ik word driftig...’

Maar hij had geen tijd om driftig te worden. Want juist toen Louise het huis uitging - het was al bijna negen uur - kwam een collega van Simon de stoep op. ‘Jonge, jonge,’ zei hij, ‘jullie hebben geluk gehad met dat kind van je. Maar daarom ben ik niet hier gekomen, ik ben er niet bij geweest, ik kan er niet over oordelen maar je begrijpt dat erover gepraat wordt in zo'n provincieplaats. Er is echter iets anders waarover ik je wilde spreken, waarde Cohen. Je moet naar mijn bescheiden mening je voorzorg nemen. Ik kom je waarschuwen, we gaan naar een oorlog toe. Ditmaal zullen wij er niet buiten kunnen blijven. Binnen een paar jaar hoogstens zal het zover zijn, geloof me.’

Nu was Simon een man die zich weinig met politiek bemoeide; hij was vóór alles een overtuigd mizrachist, wilde Palestina voor de joden, op orthodoxe grondslag. Zeker, hij was op de hoogte van wat er zich zo in de wereld afspeelde, maar dat ging buiten hem om, het drong niet tot hem door. Hij sprak erover in het vrije kwartiertje in de docentenkamer maar vergat het daarna weer. Dr. De Bruin, zijn collega, was leraar geschiedenis, en daarom dacht hij zeker dat hij het kon weten. Simon reageerde bijna niet op zijn woorden. ‘Voorzorg,’ zei hij alleen, ‘die kan je nu nog niet nemen. Alles kan heel anders lopen dan jij dat uitstippelt.’ De Bruin zei: ‘Ik meen het goed met je, en het zou toch niet gek zijn als je naar het zuiden van ons land solliciteerde, dan zit je dicht bij de grens. En, het is maar miserabel om

[pagina 135]
[p. 135]

het te moeten zeggen, maar wat er vanochtend gebeurd is doet je naam stellig geen goed en dat is ook de reden dat ik mijn waarschuwing verhaast heb. Jij zult van die geschiedenis met je dochter de minste last ondervinden, maar denk aan je vrouw en je kinderen. Enfin, zie wat je doet. Ik mag je graag, Cohen, dat weet je wel. A propos, er moet een werk over Napoleon bestaan, in het Frans dan altijd, waarin zijn liefdeleven duidelijker omschreven wordt dan in de Nederlandse vertalingen die ik bezit. Zou jij mij daaraan kunnen helpen?’

 

Ik moet natuurlijk niet vergeten dat mijn grootmoeder van vaders kant, Goedkind heette, Judith Goedkind. Ik heb haar nimmer gekend, ze moet zo'n soort vrouw geweest zijn als de moeder van Simon, maar haar naam zegt mij dat zij superieur aan haar was. Goed-kind, dat kan alleen maar een hart geweest zijn dat klopte voor man en kinderen. Een zuiver hart, dat alles zonder meer kon aanvaarden. Wat heb ik van haar geërfd? Nu ik de slaap niet kan vatten, hier nog aangekleed alleen in onze slaapkamer op mijn bed liggend, wil ik dit overdenken. Wellicht heb ik een stukje van dat Goed meegekregen. Dat stukje dat mij smeekt en bidt om alles te laten zoals het is. Om de catastrofe die Louise nu in ons reeds lang versleten geluk heeft gebracht eenvoudigweg te negeren. Om Simon te kalmeren, zijn rust te herstellen. Om te zamen door te gaan, te zamen te verhuizen naar het zuiden van het land, ongeacht oorlog. Dat zal immers al een afwisseling op zichzelf zijn. En om daar een nieuw en dan goed joods familieleven te beginnen. Ik zal zelfs een bandeau dragen, als Simon dat nog wil. Ik zal iedere sabbatmorgen met hem mee naar de synagoge gaan en de blaadjes van mijn gebedenboek tegelijk met de andere bezoeksters omslaan, mij tegelijk met haar naar het oosten toedraaien, als dat aangegeven staat, en mijn hoed ophouden of desnoods een zwart kanten kapje aanschaffen, zoals de vroomste vrouwen dragen. Ik zal afstand doen van alles wat nog jeugdig aan mij is en achter de

[pagina 136]
[p. 136]

tralies van ons vrouwenbalkon in die onbekende synagoge naar beneden gluren, naar de mannen, en trachten Simon te herkennen uit al die in witte gebedsdoeken gewikkelde heren. Simon, mijn man. Met mijn twee dochters naast me zal ik daar zitten, als de godvruchtige mevrouw Cohen-van Dam. In dat nieuwe stadje zullen de mensen niets van ons afweten, we zullen het volmaakte geluk voorstellen. Ook zal ik 's avonds Simon aanbieden zijn taartje op te snoepen. Hoe lang is dat eigenlijk geleden dat hij voor het laatst mij bevredigd de rug toedraaide in dit echtelijk bed? Vanzelfsprekend kan niemand mij beletten niet aan hem te denken...

Maar ik moet natuurlijk ook niet vergeten dat mijn grootmoeder van moeders kant Timmerman heette, Felice Timmerman. Het oorspronkelijk beroep van haar vader was timmerman, maar hij heeft zo lang en zo vlug getimmerd dat er juist voor zijn dood een biscuitfabriek ontstond. Mijn grootvader nam die over en er kwamen deelgenoten, van wie een de bussen voor zijn rekening nam en een ander de koekjes die ieder jaar een nieuwe vorm kregen, en dus beter smaakten. Ook brachten ze albums als reclame, kinderalbums. Met plaatjes van vogels en vissen, bloemen en boten in de verpakking van die bussen. Dat was een goed idee, maar of het grootvader is geweest die dat heeft bedacht weet ik ook niet. In tegenstelling met grootmoeder Judith Goedkind heb ik grootmoeder Felice Timmerman wel gekend. Moeder gaat hoe langer hoe meer op haar lijken, dus ik later ook; ze was klein en tenger en ging recht door zee. In het stadje waar ze woonden had de familie een plaats in de kerk op de eerste bank. Ze zaten daar op rood fluwelen kussens die ze van en mee naar huis sleepten. Op Kerstmis werden er wel honderd arme kinderen uitgenodigd, die kregen dan chocolademelk en natuurlijk ook biscuits. In huis rook het daar altijd zo fris, ik herinner mij niet precies meer naar wat.

Felice Timmerman was koel en bedachtzaam, ze liet niet met zich sollen. Ze leefde als een goede christin en was vriendelijk

[pagina 137]
[p. 137]

voor de weinige joden die ze kende, maar meer dan vriendelijk ook niet. Van mijn vader heeft ze nooit gehouden. Als ze dat gedaan zou hebben, dan was er wel een mogelijkheid geweest hem iets anders te laten worden dan reiziger. En mijn moeder heeft ze haar mésalliance met die jood nimmer kunnen vergeven.

Ik houd dus het midden tussen Judith en Felice, tussen vader en moeder... En als ik nu naar Felice luister in plaats van naar Judith? Dan staat mij maar een ding te doen: weg te lopen, onverwijld weg te lopen, met of zonder de kinderen. Beter met de kinderen, zou Felice gezegd hebben, laat de jood Simon voor wat hij is. Hier is de noodzaak in het spel. Zo veel beledigingen, dat is genoeg, nietwaar Elisa? De kruik gaat zo lang te water, enzovoort, nietwaar Elisa? En nog eens: hier is de noodzaak heer en meester.

Dus dan loop ik weg voor het licht is morgenochtend. Voor de mensen in ons stadje mij met de kinderen te zien krijgen. Voor Louise is teruggekomen. Voor er iets kan worden beslist over ons vertrek naar het zuiden van het land. Judith en Felice... Het is nu juist middernacht. De zondag is al begonnen. Voor Elisa de kracht vindt om op te staan en zich uit te kleden, valt ze in een diepe slaap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken