Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2 (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
Afbeelding van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.57 MB)

Scans (12.41 MB)

ebook (4.46 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Illustrator

Victor Stuyvaert



Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2

(1927)–Victor de Meyere–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 182]
[p. 182]

CXXIV. Doctor Haat en Nijd.aant.

Op een morgen bracht de boer het dertiende kerstekind bij een houthakker.

- Alles is onrechtvaardig in de wereld, dacht de houthakker. Zoovele menschen zijn schatrijk en hebben geen kinderen, hoewel zij er graag zouden hebben. Andere, gelijk ik, krijgen er meer dan zij voeden kunnen! Indien ik dien boreling maar kon schenken aan een rechtvaardig man, die geen kinderen heeft! 't Zou zijn geluk en mijn geluk zijn en 't geluk van 't kind er bij.

Zoo gelijk hij dien wensch had uitgesproken klonk er een hollen klop op de deur en de Dood trad binnen.

- Ik heb gehoord wat ge daareven hebt gezeid. Ik ben de Dood, ik ben rechtvaardig. Voor mij is iedereen gelijk. Ik ken geen voorrechten. Iedereen op toer en op zijn tijd.

- Dat is waar, zei de houthakker.

- Ik heb geen kinderen en zou een kind willen aannemen. Geef mij dien jongen mee; hij zal het goed hebben bij mij. Ik zal hem laten studeeren en er een geneesheer van maken.

Het akkoord werd gesloten en Pietje de Dood trok er van onder met het pasgeboren kind.

De jongen, die door de Dood ‘Haat en Nijd’ werd genaamd, groeide op gelijk een veulen. Op twintig jaar had hij al de grootste scholen van de wereld bezocht en ging hij te Parijs wonen, waar hij onmiddellijk als den grootsten doctor van de wereld was gekend. En dat kwam nu door het feit dat hij altijd onmiddellijk zeggen kon of de zieke zou genezen of

[pagina 183]
[p. 183]

niet. Zulks geschiedde, door een afspraak met zijn aangenomen vader, de Dood. Wanneer deze verscheen aan 't voeteneind van den zieke was er geen hoop op beterschap. Dan was de zieke geschalmd. Stond hij echter aan 't hoofdeind, dan zou de zieke weer herstellen.

En zoo kwam het dat ‘Haat en Nijd’ zijn gelijken niet had onder de geneesheeren van Parijs.

Eens was de koning ziek en een onschatbare fortuin werd beloofd aan wie hem redden zou. Natuurlijk werd ook ‘Haat en Nijd’ als geneesheer geroepen en wel de eerste van al. En toen hij kwam zag hij zijn pleegvader aan 't voeteneind van den koning staan. Dat viel tegen, daar ‘Haat en Nijd’ die onschatbare fortuin wilde bemachtigen. Toch beloofde hij de genezing van den koning en deed hem onmiddellijk verleggen in het bed, zoodat hij nu lag met den kop aan 't voeteneind en de voeten aan 't hoofdeind.

Pietje de Dood was razend. Hij liep onmiddellijk naar zijn paleis en liet zijn zoon ‘Haat en Nijd’ ontbieden.

- Ik heb ander maatregelen getroffen, zei hij. Ik verlang dat ge niet meer op de aarde zoudt terugkeeren. Ten andere, uw dagen zijn geteld. Ik heb daareven uw levenslicht gezien en er is maar voor enkele weken olie meer in. Gij kunt u hier op den dood voorbereiden.

- Wat, zei ‘Haat en Nijd’, ik ben nog zoo jong, nauwelijks dertig jaar, en mijn levenslicht je zou reeds opgebrand zijn. Ik zou mijn lichtje wel eens willen zien.

- Kom dan maar mee, zei de Dood.

‘Haat en Nijd’ volgde zijn pleegvader in de kamer van de levenslichtjes. Alom stonden er vetpottekens van dezelfde grootte met een vlammend wiekje erin. Vele stonden er nog heel en al gevuld, andere met nog een half maatje olie, andere weer waren aan 't uit-

[pagina 184]
[p. 184]

flappen, omdat de olie was opgebrand. En er werden altijd-aan maar nieuwe pottekens aangebracht en ontstoken; 't waren nieuw-geboren kinderen, die pas het leven zagen. Ook de uitgedoofde lichtjes werden voortdurend weggehaald.

De Dood toonde het lichtje van ‘Haat en Nijd’. 't Brandde al pinkend, want de olie was schier opgebrand.

Dat lichtje bemachtigen en er zoo snel mogelijk mee naar de aarde loopen, was de gedachte die in ‘Haat en Nijd’ opkwam. Daar, op de wereld, zou hij het onmiddellijk van goede versche olie voorzien en er altijd-aan nieuwe olie bij gieten, zoodat hij het eeuwige leven zou winnen.

Dat deed ‘Haat en Nijd’, zoo gelijk de Dood zich eens even omkeerde. Hij liep met zijn levenslicht je naar de aarde zoo hard hij maar kon.

Zoo komt het dat ‘Haat en Nijd’, sindsdien op de wereld is blijven wonen. Ik wed dat hij er zal wonen zoolang de wereld zal bestaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken