Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2 (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
Afbeelding van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.57 MB)

Scans (12.41 MB)

ebook (4.46 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Illustrator

Victor Stuyvaert



Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2

(1927)–Victor de Meyere–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 236]
[p. 236]

CXXXXIV-CLXIII. Twintig kwelvertelselsaant.

1

 
'k Weet een vertelselken
 
Van Pierlapelselken;
 
Wil je 't weten
 
'k Zal 't u zeggen:
 
Der kwam daar ne patere
 
En hij viel in 't watere,
 
En der kwam daar ne puit
 
En hij triek hem der uit.
 
En daar: 't vertelselken is uit.

2

 
Daar kwam een vrouw met een kind,
 
Mijn vertelselken begint.
 
Toen kwam haar man met een kalf,
 
Mijn vertelselken is half.
 
Toen kwam een varken met een langen snuit,
 
Mijn vertelselken is uit.

3

 
Ik zal u iets vertellen
 
Van Ciesen en Peternelle,
 
Die...
 
Zulde gij 't zwijgen?
 
(de kinderen zeggen hier meestal ja)
 
Dan zal ik het ook maar zwijgen.
[pagina 237]
[p. 237]

4

 
Mijn vader heeft lijnwaad,
 
't Is niet metelijk.
 
Mijn moeder heeft geld,
 
't Is niet teilelijk.
 
Mijn zuster heeft een peer
 
Ze is niet schellelijk.
 
En mijn vertelsel is uit
 
Is niet zeggelijk!

5

 
Een maalder, een meulen,
 
Een paard en een veulen,
 
Een vrouw en een kind,
 
't Vertelsel begint.
 
 
 
Een man en een pater,
 
Een vischken in 't water,
 
Een koe en een kalf,
 
't Vertelsel is half.
 
 
 
Zij gingen aan 't spelen,
 
Op trompen en veelen,
 
Op trommel en fluit,
 
't Vertelsel is uit!

6

 
Ik wil u iets vertellen:
 
Een rosse kater
 
Sprong in 't water.
 
Hij sprong in de assche,
 
De hond begon te bassen.
 
Hij kroop er weer uit
 
En 't vertelselken is uit.
[pagina 238]
[p. 238]

7

 
'k Vertel een vertelsel,
 
Pier-la-Pelsel!
 
De kat zat op het huis
 
En er kwam een flieremuis.
 
De kat die deed ne sprong,
 
Haar staartje aan 't gootje hong,
 
Ze sprong nog eens zoo wijd
 
En was haar staartje kwijt.

8

 
Ik zal u iets vertellen
 
Van Pieter en Pieternelle.
 
Pieter schoot nen haas
 
En Pieternelle
 
Moest 't beestje vellen (villen).

9

 
Pieter Pater
 
Viel in 't water.
 
Pieter Puit
 
Had het gezien van op zijn schuit
 
En haalde Pieter Pater 't water uit!

10

 
Sa hoor eens wat:
 
Machiel, de guit,
 
Zat op een schuit
 
En wou gaan leeren pompen.
 
De pomp die brak,
 
Machiel op zijn gat
 
En was zoo naarGa naar voetnoot(1) verdronken.
 
Wat plezierig vertelsel is dat!
[pagina 239]
[p. 239]

11

 
Drie meisjes gingen langs de baan,
 
Daar kwamen drie meneerkens aan.
 
Die heerkens vroegen ‘gade gij mee?’
 
Maar geen een van die meisjes, die 't dee.
 
En staat 't vertselsel u niet aan,
 
'k Begin dan weer van eerst af aan!

12

 
Floeren Jantje,
 
Zoo zwart als roet
 
Ging eens wandelen
 
Zonder hoed.
 
En het zonneken
 
Scheen op zijn bolleken
 
En hij droeg een parasolleken.

13

 
Drie meisjes gingen langs de baan,
 
Daar kwamen drie meneerkens aan;
 
De heerkens zeiden goeden dag.
 
De meisjes schoten in een lach.
 
En 't varken met zijn langen snuit
 
Die lachte ze wel 't meeste uit.

14

 
Er zat een aapeken
 
Al op een bloksken,
 
Veur zijn moeders keukendeur;
 
En der was een holleken
 
Al in zijn roksken,
 
Daar stak dat schelmken
 
Zijn pootje deur.
[pagina 240]
[p. 240]

15

 
Er was een vrouwken
 
Het zat in 't schouwken.
 
Haar ‘venken’Ga naar voetnoot(1) zocht met veel gedruisch,
 
Trap op, trap af, door heel het huis.
 
- Ach, waar zit nu toch mijn vrouwken?
 
- Ik, ik zit hier in het schouwken
 
- En wat doet mijn vrouwken daar?
 
- Ik, ik kam en krol mijn haar.

16

 
Er zat een begijntje in 't koren
 
Met haar komkommerken bloot.
 
En er kwam nen hanne gevlogen,
 
Die krabde met zijnen poot.
 
O, mijn hondje,
 
Krab aan mijn kontje,
 
Mijn kontje, mijn kontje is tarwebrood.

17

 
Lippen Tippen
 
Zat in 't koren,
 
Met een driegdraad om zijn ooren.
 
Vóór zijn voeten sprong ne puit,
 
Lippen Tippen
 
't Koren uit.

18

 
Ik zal u iets vertellen
 
Van katten en poesjenellen...
 
Zulde gij zwijgen...
[pagina 241]
[p. 241]

De luisterende kinderen zeggen hier volmondig ja, waarop de verteller besluit:

 
Dan zal ik ook maar zwijgen.

19

 
Daar was een begijntje,
 
Dat ging zoo fijntjes
 
Al op moeders klonken.
 
Het liet een keek
 
Viel in de beek,
 
En was bijkans verdronken.

20

 
Luister nu hier:
 
Peken en Meken
 
Zaten te gaar
 
Op een melkkar.
 
Oei! zei het Meken.
 
Wat is 't? zei Peken.
 
Gij moet uw voeten
 
Bij mij niet steken.

voetnoot(1)
bijna

voetnoot(1)
ventje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken