Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het dantemeisje (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het dantemeisje
Afbeelding van Het dantemeisjeToon afbeelding van titelpagina van Het dantemeisje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.52 MB)

Scans (25.05 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het dantemeisje

(1967)–A. Middeldorp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

De rit van de heer Kramer

Het had de heer Kramer niet weinig moeite gekost de garagehouder te overreden.

‘Dat kunnen we niet doen,’ zei de man, ‘ik zou mijn vergunning verspelen en dat zou me spijten, want ik kan u zeggen, dat het een goeie zaak is.’

Maar de heer Kramer gaf niet op. Hij schreef de garagehouder een uitvoerige brief, waarin hij een ongevaarlijke route uitstippelde; op ieder punt zouden ze een ziekenhuis kunnen noemen, waarheen ze op weg waren. En hoewel hij niet wist of zijn verzoek zou worden ingewilligd, sloot hij een flink bedrag in. ‘Als aanbetaling op het totale bedrag aan transportkosten, inclusief uw risico,’ schreef hij erbij.

De heer Kramer wachtte drie dagen in spanning; toen vond hij een briefje in zijn bus, zonder briefhoofd en zonder ondertekening. ‘U wordt morgenochtend tegen twaalf uur aan de zaak verwacht. U dient geheel overeenkomstig uw toezeggingen te handelen.’

‘Zelfs geen woord van dank voor het geld,’ mompelde de heer Kramer.

Die avond zette hij zich aan zijn secretaire en schreef enkele brieven. Vervolgens nam hij een bad en ging opgewekt naar bed.

De volgende morgen meldde de heer Kramer zich om kwart voor twaalf met zijn koffer aan de garage. De baas zat in het kantoortje en groette hem wrevelig.

‘Waar kan ik me verkleden?’ vroeg hij opgewonden.

De baas wees hem een deur achter in het kantoor. ‘Daar in

[pagina 100]
[p. 100]

het washok. Maar als de bliksem alstublieft; ik doe de deur achter u op slot. Hier, neem uw koffertje mee.’

Gedwee liet de heer Kramer zich het hok induwen. In de schemerige ruimte stond hij bijziend rond te kijken; hij zag geen stoel om zijn pak op te leggen en de betonnen vloer was vochtig.

Hij opende zijn koffer en legde de kleren die hij uittrok, voorlopig even op zijn pyjama en zijn kamerjas.

Toen hij zich verkleed had, borg hij alles met zorg in de koffer: de schoenen onderin, dan het pak, het overhemd en de das bovenop. Met de koffer in de hand wachtte hij. Het duurde lang voordat de baas kwam. In de garage hoorde hij een motor starten. Misschien word ik het slachtoffer van een flauwe grap, dacht hij, en laten ze me hier staan of bellen de politie. In het kantoor ging de telefoon. Stel je voor, dat er om de ziekenauto gebeld wordt.

Hij hoorde de garagehouder spreken in termen waarvan hij niets begreep. Het gesprek duurde lang. Het vocht van de vloer trok door zijn pantoffels. Eindelijk werd de hoorn neergelegd, de sleutel werd omgedraaid en de baas kwam binnen. Hij keek verstoord om de hinder die de heer Kramer hem bezorgde.

‘De wagen staat klaar met de achterdeur open,’ zei hij. ‘De gordijntjes zijn gesloten. Als ik een seintje met de claxon geef, loopt u vlug het kantoortje door, stapt in en trekt de deur achter u dicht.’

‘Hier is het papiertje met de route,’ zei de heer Kramer onderdanig. ‘Graag heel langzaam, doch zo mogelijk enkele minuten hard met zwaailicht en sirene.’

‘Ik zal zien wat ik doen kan,’ zei de man en liep mopperend weg.

[pagina 101]
[p. 101]

De heer Kramer had nauwelijks het brede achterportier dichtgetrokken, of de auto schoot de garage uit. Hij greep zich vast aan het klapstoeltje en zette daar zijn koffer op. Met een plof belandde hij op de brancard. Zittend trok hij zijn kamerjas uit en hing die aan een haakje naast hem. Het was even een teleurstelling, dat het hoofdeinde bij de bestuurderscabine was; hij had zich thuis steeds voorgesteld, dat hij vooruit zou rijden. Maar toen hij eenmaal lag, bleek het achteruitrijden een bijzondere sensatie.

Hij dekte zich toe en keek nieuwsgierig de wagen rond. Naast zijn hoofd was een plankje met een spuugbakje. Het lijkt wel een kajuit van een schip, dacht de heer Kramer, alles is met riemen vastgezet. Onder het spuugbakje, een plank lager, was een ondersteek bevestigd. Aan een haak bengelde een witte zak aan een koord. Van de brancard af kon hij de zak gemakkelijk pakken. Nieuwsgierig keek hij er in: een urinaal. Toen hij de zak terughing, zag hij schuin boven zijn hoofd een rood knopje; ‘noodbel’ stond er in zwarte letters onder.

Met zijn linkerhand schoof de heer Kramer het gordijntje iets open. Over een rechte asfaltweg reden ze langzaam in de richting van het centrum. Hij schurkte zich onder de warme deken van plezier.

Aan de kant van de weg stonden auto's geparkeerd en nu en dan een handkar of een bakfiets. Hij kon van de huizen de parterre zien en een gedeelte van de eerste etage. Een zwangere vrouw stond met de bakker af te rekenen. Ze zocht in de portemonnaie voor haar zware buik; de bakker stond met gestrekte hand te wachten.

Een klein hondje probeerde een grote, logge teef te beklimmen. Het hondje haalde het niet en de teef toonde niet

[pagina 102]
[p. 102]

de minste tegemoetkoming. Ze stond lui rond te kijken, alsof er niets op haar rug gebeurde.

De heer Kramer genoot, vooral ook, omdat de chauffeur zo langzaam reed. Hij was bang geweest, dat de man zich zo vlug mogelijk van het karwei zou hebben afgemaakt. Ze haalden een jonge vrouw op een fiets in; achterop had ze een leeg kinderzadeltje. De heer Kramer zag gemakkelijk haar benen tot ver boven de knieën, mooie, jonge benen. Dat was een meevaller. Als hij op zijn zij ging liggen, kon hij langer kijken naar de mensen die ze inhaalden. Een slordige vrouw reed op een te lage fiets. Haar kousen werden opgehouden door een elastiek vlak boven de knieën; daarboven kwabberden witte dijen. Hij schrok, toen de ziekenauto langs de hoge wand van een verhuiswagen gleed.

Langzaam, in een file, naderden ze het centrum; ze reden nauwelijks harder dan de fietsers. Twee mannen gaven elkaar een teken en keken naar binnen, recht in zijn gezicht. Hij schoof het gordijntje dicht en loerde door een kiertje. De wagen stopte voor een verkeerslicht. Zelfs wie vlak bij stond, kon de heer Kramer niet zien in zijn warme bed. Een meisje wachtte met gespreide benen tussen het frame van haar fiets. Hij liet zijn ogen langs haar gaan en bleef naar haar borsten kijken.

Toen het licht op groen sprong, reed de auto tot midden op het kruispunt; daar wachtte de chauffeur tot hij linksaf kon slaan. Het verkeer raasde aan beide kanten langs. De heer Kramer miste nu elk contact met buiten; hij voelde zich eenzaam in zijn witte cel. Hij keek uit het raampje; de stroom auto's was eindeloos. Hij kreeg het warm en ging rechtop zitten.

Kan hier niet geventileerd worden? Ik stik hier.

[pagina 103]
[p. 103]

Hij keek op zijn horloge; ze waren twintig minuten onder weg. Plotseling trok de wagen op en maakte een korte bocht naar links. Het leek hem, alsof de auto onder hem om zijn as draaide. In een duizeling sprong hij van de brancard af.

Hij moet wachten tot ik weer lig; ik kan nu niet naar buiten kijken. De heer Kramer was te ver van het raampje verwijderd om het gordijntje open te kunnen houden.

Ik moet eruit.

Hij stond midden in de wagen te wiebelen en nam zijn koffer in de hand alsof hij in een trein stond die het station naderde. Half vallend bereikte hij het rode knopje van de noodbel en drukte er lang op. Door de kracht waarmee de wagen remde werd hij tegen de tussenwand gedrukt. Eerder dan de chauffeur was hij bij de achterdeur. Hij drukte die open en sprong op straat: op pantoffels, in pyjama, de kamerjas over de arm, het koffertje in de hand.

De chauffeur stond naast de auto, midden op de rijweg. Hij droeg een gele jas met hardblauwe kraag en manchetten. Even keek hij de heer Kramer na; toen stapte hij in de wagen en reed met grote snelheid weg.

De nieuwsgierigen die de heer Kramer onmiddellijk omringden, hadden zoveel aandacht voor zijn verschijning, dat ze niet letten op de wegrijdende ziekenauto. De heer Kramer probeerde zich een weg te banen door de omstanders, maar men liet hem niet door. Een enkele stelde belangstellende vragen, maar de meesten maakten spottende opmerkingen. Iemand sprak lachend over gebedsgenezing.

Hij had stil door de stad willen rijden: liggend in een warm zacht bed alles en iedereen rustig bekijken. Heerlijk zacht, ongezien rijden.

‘Ik heb een tochtje in de kinderwagen gemaakt!’ riep de

[pagina 104]
[p. 104]

heer Kramer plotseling. De omstanders brulden van het lachen. Opnieuw probeerde hij weg te komen en dat scheen even te lukken, want er kwam beweging in de kring. Met brede schouders drong een agent naar voren. De heer Kramer wilde hem een verklaring geven, maar door het voortdurend gelach en geschreeuw kon hij niet aan het woord komen.

‘Komt u maar met me mee,’ zei de agent, ‘dan kunt u het allemaal rustig vertellen.’ Samen konden ze met de koffer slechts met moeite door een smal pad tussen de toeschouwers komen. Met zachte drang duwde de agent de heer Kramer in een zwart gesloten bestelwagentje.

Hij ging op een lange bank langs de zijwand zitten. Toen de agent de deuren gesloten had, kwam er alleen nog maar licht door twee kleine raampjes. Hij wilde opstaan om naar buiten te kijken, maar de agent pakte hem bij zijn arm.

‘Blijft u nou rustig zitten, meneer.’

 

Op het politiebureau ging gegrinnik op, toen de heer Kramer met de agent arriveerde. Hij moest door een gang lopen waar mensen zaten te wachten. In het bruine kantoor van de inspecteur beantwoordde hij een lange reeks vragen. Toen hij de verklaring gaf voor zijn merkwaardige aanwezigheid in pyjama op straat, glimlachte de inspecteur.

‘Kijk eens, mijnheer Kramer,’ zei hij, ‘ik begrijp, dat deze tocht u zwaar moest vallen. De chauffeur van de ziekenauto gaat trouwens ook niet vrijuit; er zaten geen riemen aan de brancard en er hadden ten minste twee verplegers in de wagen aanwezig moeten zijn. Dat zou u veel moeilijkheden be-spaard hebben. U wordt straks gehaald; er is al een andere wagen gebeld. Gaat u nu rustig mee; u zult zien dat u van de behandeling en de verzorging geweldig opknapt.’

[pagina 105]
[p. 105]

Zenuwachtig ging de heer Kramer staan en hij wilde juist opnieuw uitleggen, hoe het allemaal gegaan was, toen twee mannen in witte jassen met een brancard binnenkwamen.

De heer Kramer sprong achter zijn stoel.

‘Wat wilt u?’ schreeuwde hij.

‘Kom nou, meneer,’ zeiden de mannen, ‘gaat u nou rustig mee.’

Ze pakten hem bij de arm. De aderen op zijn schedel zwollen en hij vocht, tot ze hem op de schrijftafel van de inspecteur drukten.

Iemand stroopte zijn mouw op en gaf hem een prik in zijn arm.

Zijn woede zakte en hij voelde zich heel klein worden. Hij keek glimlachend naar de mannen die over hem gebogen stonden.

‘Fijn rijden,’ mompelde hij glimlachend, ‘zachtjes, heel zachtjes.’ En hij tuitte zijn lippen alsof hij wilde gaan fluiten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken