Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kunst en leven, een wankel evenwicht (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kunst en leven, een wankel evenwicht
Afbeelding van Kunst en leven, een wankel evenwichtToon afbeelding van titelpagina van Kunst en leven, een wankel evenwicht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.30 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kunst en leven, een wankel evenwicht

(1994)–Lut Missinne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Ethiek en esthetiek: prozaopvattingen in Vlaamse tijdschriften en weekbladen tijdens het interbellum (1927-1940)


Vorige Volgende
[pagina 283]
[p. 283]

Algemene conclusie

Het woord ‘leven’ moet H. Marsman ooit eens een even ‘verbijsterend ontoereikende’ als ‘weergaloos evocatieve term’ hebben genoemd (Bartling 1935:8). Ook uit deze studie is gebleken dat achter uitspraken over de noodzaak om de kunst weer bij het ‘leven’ te laten aansluiten, erg diverse poëticale standpunten schuilgaan. Aan het concept ‘leven’ wordt nu eens een metafysische of morele inhoud gegeven, dan weer wordt het ‘leven’ synoniem met het Vlaams-nationalistische streven, voor sommigen heeft de term betrekking op de psychologische diepgang in het verhaal, voor anderen betekent het ‘leven’ in een roman het gebruik van een dynamische, zakelijke stijl. Dergelijke vaagheden in het spreken over literatuur kunnen slechts een scherpere betekenis krijgen wanneer ze worden beschouwd binnen de context waarin ze functioneren. Hun strategische waarde kan slechts worden bepaald door inzicht in het veld waarbinnen zich de deelnemers aan het literaire discours situeren.

Interne structurering van het literaire veld

In het literaire veld in Vlaanderen zijn tussen 1927 en 1940 twee verschillende tendensen waar te nemen. Een eerste rond 1929 manifesteerde zich binnen wat tot dan toe een homogene constellatie leek. Een groep van katholieke auteurs en critici wou op het eind van de jaren twintig in het kader van een katholieke restauratiebeweging en in het verlengde van het humanitair expressionisme de katholieke idealen ook in de roman verwezenlijkt zien (Pelgrimbeweging, Boekengids, E. van der Hallen, D. Vansina, J. Eeckhout, G. Walschap, A. Demedts, etc.). In de reacties op de romans die Gerard Walschap publiceerde (vanaf 1929) kwamen echter onderliggende meningsverschillen aan het licht. Walschap zelf (hoofdzakelijk in Hooger Leven) en een aantal katholieken, zoals A. Demedts, A. van Cauwelaert, U. van de Voorde en M. Gijsen (o.a. in een enquête in Dietsche Warande en Belfort) tekenden verzet aan tegen de dogmatische katholieke literatuurkritiek die Walschaps romans scherp veroordeelde (J. Eeckhout, E. van der Hallen, D. Vansina), en pleitten voor een grotere vrijheid voor de katho-

[pagina 284]
[p. 284]

lieke romancier en voor meer openheid in de katholieke kritiek. In hun , literatuuropvatting kreeg de auteur ruimte voor een persoonlijke uitdrukking van zijn levensvisie en werd voor de artistieke aspecten van de roman meer aandacht opgeëist. Deze verruiming hield echter niet in dat men zich compleet wou distantiëren van de ethische normering van literatuur. Levensbevestigende waarden moesten, indien niet gerealiseerd, dan toch erkend worden in de roman. Deze groep ruimdenkende katholieken streefde vooral naar een bevrijding van de knellende morele censuur. Hun romanmodel werd nog voornamelijk door een realistische mimetische poëtica gedomineerd (een verhaal met traditioneel handelingsverloop en ontknoping, de vraag naar eenheid, naar een klare en ordelijke structuur en naar een organische opbouw). De roman moest de expressie vormen van een bepaalde visie op het leven en de mens.

De strijd voor de nieuwe roman was in se een strijd op twee fronten. De literair-esthetische aspecten, de afkeer van beschrijvingskunst en de vraag naar een directere stijl wekten weinig weerstand op, althans in deze beginperiode. De hoofdinzet van de strijd vormde een tweede aspect, de definitie van de katholieke roman, wat voor de integristische katholieke groep met de ethische ‘inhoud’ van de roman gelijkstond. In de opvattingen van progressieve katholieken werd de ethische dimensie, het zoeken naar de ‘diepere mens’, gekoppeld aan artistieke eisen, namelijk de bevrijding van de kunst van een extra-literaire beoordeling. Dat deze ruimdenkende katholieken autoriteitsargumenten die vanuit het geloofsveld werden overgedragen (b.v. de verordeningen van Rome over de roman) niet erkenden, illustreert deze ontwikkeling. De gedachte van een herbronning, van het herstel van wat de wezenlijke kenmerken van de roman werden geacht (het verhaal bij Walschap), was sterk aanwezig.

 

Een tweede breuklijn werd gevormd door de groeiende tegenstelling tussen enerzijds vertegenwoordigers van het gemeenschapsideaal, de volkse component in de literatuur (E. van der Hallen, W. Moens, D. Vansina) en anderzijds auteurs en critici die de persoonlijkheid van de auteur vooropstelden (A. Demedts, P.G. Buckinx, R. Verbeeck, J. Vercammen, P. de Vree). De katalysator van deze ontwikkeling lag op het poëtisch vlak, in het tijdschrift De Tijdstroom. De Tijdstroom-redactie die zich profileerde als de post-expressionistische generatie, kreeg scherpe reacties van katholiek Vlaams-nationalistische zijde (in Jong Dietschland, later in Dietbrand en Volk). Deze tweede breuklijn viel in zoverre met de eerste samen dat de zojuist vermelde groep zich met een radicaal Vlaams en katholiek standpunt als een gesloten formatie opstelde. Voor de radicalisering van hun katholieke standpunten kregen ze vanaf 1933 ook de steun van Streven (E. Janssen) en van Boekengids, waarin E. van der Hallen een hoofdrol vervulde (A. Thiry, A. van de Velde).

[pagina 285]
[p. 285]

Tegen het midden van de jaren dertig deden zich gelijklopende veranderingen voor in het politieke en ideologische veld: de verrechtsing met haar klare manifestatie in de verkiezingen van 1936, de sterkere profilering van nationalistische en reactionair-katholieke tendensen (nieuwe impulsen van de Katholieke Actie, de Offensiefbeweging, de Vastenpreken). Deze evoluties kunnen worden beschouwd als mee verantwoordelijk voor een structuurverandering binnen het literaire veld. De radicalisering van de katholieke en volksverbonden stellingnames, de onderwerping van de roman aan een moralistische klerikale kritiek, al dan niet gekoppeld aan nationalistische motieven, versterkte het verzet tegens buiten-literaire inmenging bij die auteurs en critici die een grotere autonomie voor hun artistieke activiteiten verlangden.

 

Rond diezelfde tijd profileerde zich een tweede groep van auteurs, die deels in de lijn van G. Walschap (A. Demedts, A. van Cauwelaert, M. Matthijs), deels in de psychologische richting van M. Roelants (R. Berghen, A. van Hoogenbemt, M. Gilliams) publiceerden. Vooral rond de tweede groep tekende zich een literair klimaat af (Vormen, P. de Vree, R.F. Lissens, P. Lebeau) dat werd gekenmerkt door belangstelling voor de persoonlijkheid, versterkt door de invloed van het Vlaams-Nederlandse tijdschrift Forum; door afkeer van collectieve idealen en van de doorslaggevende rol van de lezer bij de kritische beoordeling; door waardering voor de introspectieve en psychologische tendensen in de roman en door appreciatie van stilistische verfijning. Ook oudere auteurs als F.V. Toussaint van Boelaere en F. de Pillecijn kregen in dit kader positieve waardering.

Hierbij is een behoedzame verwijdering van een mimetisch-realistische poëtica vast te stellen. Experimenten met vertelperspectief en structuur (Gilliams, Berghen, Van Hoogenbemt, Roelants, Schepens) werden uitgeprobeerd en enkele modernistische auteurs (J. Joyce, A. Gide, M. Proust, S. Vestdijk), waar de groep van Walschap en Roelants totaal geen aandacht voor had, werden door Berghen, Brulez, Lebeau en De Vree gewaardeerd. Het is trouwens vooral door deze kringen en niet door Walschap, Van de Voorde of Zielens dat het proza van Willem Elsschot werd geapprecieerd. In de sector van de vrijzinnigen, die in het onderzochte materiaal veel minder prominent aanwezig waren dan de katholieken, treft men in de standpunten extreme posities aan. Enerzijds werd een proletarische kunst in dienst van het sociale ideaal voorgestaan (J. Versou, W. van den Aker), anderzijds verdedigden vrijzinnigen een autonomere literatuuropvatting (V.J. Brunclair, R. Brulez). Bij deze laatste twee auteurs werd expliciet de retour van de kunst naar het leven bestreden.

De verschuiving rond 1935 is ook vast te stellen in de afnemende dominantie van Walschaps romanmodel. Er kwam kritiek, zowel op zijn stijl als op de geesteswereld van zijn romans. Hij werd tot de boerenroman gerekend en kreeg verwijten van provincialisme te incasseren. In zijn eigen

[pagina 286]
[p. 286]

standpunten in Hooger Leven is een parallelle verschuiving merkbaar. Hij zwakte de breuk met de vooroorlogse generatie en de kritiek op de ‘mooischrijverij’ af en vroeg om meer aandacht voor de vorm.

Pas wanneer men rekening houdt met deze verschuivingen tijdens de jaren dertig kan de vernieuwende waarde van Walschap worden ingeschat. Het dubbelspoor dat hij bewandelde, enerzijds zijn vernieuwende aspiraties, zijn afwijzing van folklorisme en religieuze bevoogding, en anderzijds zijn gehechtheid aan de realistische verteltraditie en volkse inspiratie, plaatsten hem in een positie die zowel opponenten als medestanders niet scherp in beeld konden brengen. Deze onzekerheid kan worden afgelezen uit de verschillende appreciatie van zijn dorpsverhalen en van zijn romantrilogie en uit de manier waarop diverse groepen ‘hun’ Walschapbeeld trachtten te vormen.

De complexiteit van het literaire veld en van zijn ideologische structurering blijkt ten slotte ook uit het feit dat een Vlaams-nationalistische stellingname niet noodzakelijk samenviel met een volksverbonden poëtica. J. van de Wiele bijvoorbeeld situeerde zich met zijn literaire standpunten aan de tegenpool van de katholieke extreem-flaminganten.

Ideologische conflictlijnen

De structuur van het literaire veld in de onderzochte periode werd niet door politieke noch door uitsluitend levensbeschouwelijke tegenstellingen bepaald. De meest markante breuklijn liep dwars doorheen het katholieke veld en viel samen met de grens van het Vlaams-nationalisme. De grenslijn tussen aan de ene kant integristisch-katholieke en Vlaamse protagonisten (Jong Dietschland, Volk, Dietbrand) en aan de andere kant gematigde flaminganten en voorstanders van katholieke openheid, was scherper afgetekend dan deze tussen de prógressieve katholieken en de niet-katholieke groep.

Voor de integristen waren ‘andersdenkende’ katholieken minstens even geduchte tegenstanders als de vrijzinnigen. Er werd dan ook heftig voor valse sympathieverklaringen en complotten gewaarschuwd. De manier waarop deze groep de relaties tussen andere actoren waarnam, was een typisch gevolg van haar eigen gesloten opstelling. Ze bouwde een vijandbeeld van liberaal-socialistische overheersing op en droomde van een monopolie over de culturele instanties en van een ondoordringbaar katholiek front. De exclusieve gerichtheid van de katholieke integristen op hun eigen doelstellingen en hun ijver om de katholieke groep als één homogeen blok voor te stellen, gaven in enkele gevallen aanleiding tot negatieve beoordeling van en ontgoocheling over figuren die ze aanvankelijk voor medestanders hadden aangezien (b.v. E. van der Hallen over P. de Vree en G. Walschap).

[pagina 287]
[p. 287]

In de sector van ruimgezinde katholieken daarentegen werd wel aansluiting gezocht bij andersdenkenden, er bestonden samenwerkingsvoorstellen op basis van wat men het principe van literaire godsvrede zou kunnen noemen. Deze openheid over de levensbeschouwelijke grenzen heen hoefde daarom geen toenadering van standpunten in te houden, maar was een vorm van tolerantie, waar men in het eerste kamp vergeefs naar zoekt. De appreciatie voor Julius Persyn of August Vermeylen, boegbeelden van respectievelijk de katholieke en de vrijzinnige kritiek, functioneert hier als een aanwijzing voor de openheid van standpunten.

 

Vergelijkt men deze conclusies met de beschrijvingen van het literaire veld in de jaren vijftig (R. Laermans 1990; 1991; Brems/De Geest 1990), dan blijken de discussiethema's uit het literaire katholicisme - met name de twist over de legitieme definitie van ‘katholieke literatuur’ - hun wortels vóór de oorlog te hebben. De na-oorlogse verkaveling van het literaire veld in een vrijzinnig en katholiek deel, met de dubbel gelede oppositie katholiek/traditioneel versus vrijzinnig/modern gold niet voor het interbellum. De belangrijkste pijler van de vrijzinnige strekking, het NVT was voor de oorlog nog onbestaande, vrijzinnige auteurs publiceerden in diverse periodieken, het culturele veld werd toen nog in grote mate door de katholieke strekking gedomineerd.

Strategieën

De literaire discussies tijdens het interbellum bleken beladen met levensbeschouwelijke en politieke accenten. Dit heeft zich op verschillende niveaus gemanifesteerd. Ten eerste op het institutioneel vlak, namelijk door het ontbreken van puur literaire tijdschriften, ten tweede in de literaire discussies die vaak expliciet extra-literaire problemen in het betoog betrokken, en ten derde bleken een aantal argumentiewijzen en esthetische categorieën duidelijk ideologisch gemarkeerd. Zo kwam het voor dat een artistiek tijdschrift niet op basis van zijn poëtica werd beoordeeld, maar op grond van zijn ideologische positie (b.v.Jong Dietschland over Opbouwen).

Vaak werd een roman afgewezen op niet-literaire gronden, maar deze werden toch als een esthetisch oordeel ingekleed. Dit wijst erop dat men impliciet de eigen wetmatigheden van het literaire veld erkende en vond dat literatuur in feite alleen ‘als literatuur’ mocht worden beoordeeld. Daarom probeerden auteurs en critici die zich de facto door niet-literaire waarden lieten leiden, hun ideologische en ethische afhankelijkheid te verbergen.

 

De betekenisvaagheid van de concepten die in het kritische discours werden gehanteerd, bood de deelnemers de mogelijkheid om subversieve argumentatiestrategieën te hanteren. Daarmee bedoel ik niet zozeer (zoals

[pagina 288]
[p. 288]

Bourdieu) strategieën die erop gericht zijn de dominante posities aan te vallen, maar wel legitimatiestrategieën waarbij men de argumentatie van de tegenpartij overneemt en ‘subverteert’. De argumentatie van de tegenstander wordt in dat geval beaamd, maar bepaalde componenten ervan worden conform de eigen standpunten anders geïnterpreteerd. Deze nieuwe invulling tracht men te legitimeren op basis van een autoriteit die men buiten het literaire veld (het cultuurpolitieke of geloofsveld) ontleent. Begrippen als ‘ethiek’, ‘leven’, ‘menselijke diepgang’ ging men op een eigen manier betekenis geven en als de ‘ware’ en ‘juiste’ zingeving propageren. Afwijkende betekenissen werden als ‘inauthentiek’ van de hand gewezen. Soms expliciteerden de actoren dit betekenisverschil niet, zodat ze op die manier naar buiten toe een consensus konden simuleren. Deze strategie trof men vooral aan in de integristische katholieke sector.

 

Het mag uit deze studie duidelijk geworden zijn dat men bij de reconstructie van literatuuropvattingen rekening moet houden met de complexiteit en de veranderingen binnen het literaire veld. Ik heb in dit boek slechts een eerste verkenning van dit veld willen geven. Het vraagt nog om aanvulling in diverse richtingen. Om er slechts enkele te noemen: de receptie van het Europese modernisme, de opvattingen over poëzie, de relatie tussen de literatuuropvattingen en het creatieve werk, de verhoudingen tussen Vlaanderen en Nederland, de verdere ontwikkeling van de aangegeven tendensen tijdens de Tweede Wereldoorlog, etc. De studie van literatuuropvattingen kan ook voor dergelijke onderzoeksdomeinen belangrijke gegevens aan het licht brengen. Zij laat immers bij uitstek de sociologische dimensie van het literatuuronderzoek in het object zelf aan bod komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken