Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Carolina van Eldenberg. Eerste deel (1811)

Informatie terzijde

Titelpagina van Carolina van Eldenberg. Eerste deel
Afbeelding van Carolina van Eldenberg. Eerste deelToon afbeelding van titelpagina van Carolina van Eldenberg. Eerste deel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

ebook (3.46 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Carolina van Eldenberg. Eerste deel

(1811)–Petronella Moens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

De Heer E. van Eldenberg aan den Baron van Wittenstein tot Blumenoord.

Hoog-welgeboren Heer en Neef!

 

Schoon ik nimmer de eer had, met u bekend te zijn; wat zeg ik? schoon uw naam, en de betrekking, waarin ik de eer heb tot u te staan, volstrekt voor mij verborgen was tot slechts voor weinige weken, verstout ik mij toch, om U Ed. Hoog-welgeborene over de grievende kwellingen, die mijne ziel heden gevoelt, vrijmoedig te schrijven. Van u alleen hangt het lot van mijne onschuldige Gade, ach! van alles, wat mij dierbaar is, zoo wel als de rust van mijn geweten af. Ik eerbiedig de billijke vordering van uw wettig eigendom uit de handen mijns Vaders. Ook is het billijk, dat de Zoon alles, wat in zijn vermogen is, opoffert, om zijn' Vader aan de regtvaardige verachting, die het natuurlijk gevolg is van het misdrijf, te ontrukken. Maar kan de Zoon dit doen, ten koste van het geluk zijner Echtgenoote? ten koste van het geluk des nog ongeborenen, die onder het schuldeloos moeder-hart, even onschuldig het geboorte-uur tegen sluimert? Wat heb ik gedaan? Mijn hart siddert. Doch laat ik UEd. met mijne omstandigheden, voor zoo verre die in ver-

[pagina 136]
[p. 136]

band staan met uwe belangen, zoo veel mogelijk, bekend maken.

Ik huwde, nu bijna vier maanden geleden, met Mejufvrouw c. reinhart, eene Dame, die door erfmaking van hare Grootouders van 's Vaders zijde, eigenares is van aanzienlijke goederen, meest bestaande in landerijen. Toen ik met haar huwde, wist ik zeer wel, dat mijn Vader volstrekt niets bezat, doch ik was onbewust, dat hij zich ooit had schuldig gemaakt aan eene daad, waar over ik heden moet blozen. Ook mijne Gade en de brave Heer reinhart, haar Vader, die door zijne Ouders genoegzaam onterft was, waren bekend met mijnen toestand, doch deze belangelooze zielen bekommerden zich hier niet over. Mijne schoone carolina smaakte het edelste genoegen, toen zij mij het onbepaaldste regt op al hare bezittingen schonk, en de edelmoedige Heer reinhart drong ten sterkste bij mijn' Vader aan, die het laatste, wat hij zijn eigendom noemde, door eene bankbreuk had verloren, om met eene vrij redelijke som, die hij hem zonder eenige intrest leende, alle schulden, die hem eenigen kommer veroorzaakten, te voldoen, en zijne zaken weêr in de best mogelijke orde te brengen. Dankbaarheid en liefde vereenigden zich dus in mijne ziel, om zulk eene Gade voor alles, wat hare rust kon verstoren te beveiligen; en hier toe behoorde vooral, dat ik de laatste levensdagen van haren eerbiedwaardigen Vader niet verbitterde. Maar oordeel over mijne smarte-

[pagina 137]
[p. 137]

lijke gewaarwordingen, toen ik in het laatste van Oogstmaand mijn' Vader, die maar zelden zijnen ouden Vriend reinhart en ons bezoekt, in eene verwilderde houding zag verschijnen, om gewigtvolle zaken met mij te verhandelen. Naauwelijks was ik met hem alleen, of hij ving dus aan:

‘eduard! ik ben verloren. Zoo ik geen' moed bezat zou ik schande en verachting over u en over uwe Nakomelingschap uitstorten. Gij verbleekt; ja mijn Zoon! vernietig vrij ons adelijk wapen, dat onze Voorvaderen als het loon van hunne verdiensten ontvingen. Uwe Kinderen mogen een schavot en een' strop in hun wapen voeren; dat verdiende hun Grootvader. Maar het heeft geen nood; ik belach het zwaard der geregtigheid, zoo lang ik nog handen heb, om een pistool af te schieten.’

ik. ‘Goede Hemel! mijn Vader! wat beteekent dit alles?’

hij. ‘Niets, gij siddert, en ik lach. Maar dit is het, eduard! Gij moet alles, wat uwe carolina bezit, opofferen, om mijne eer te herstellen, of ik sterf dezen dag door mijne eigene hand; doch mijn bloed, dat zweer ik u, kan de eerloosheid nooit van uwen naam afwisschen! Ha! het is vreesselijk! dat een Vader zich moet vernederen, om schelmstukken aan zijnen Zoon te belijden.’

ik. ‘O zwijg! bid ik u, mijn Vader! Ik verlang niets te weten; maar -’

hij. (Mij invallende.) ‘Gij moet het weten, eduard! opdat gij de schande gevoelen moogt,

[pagina 138]
[p. 138]

die op uw' naam rust. Luister! Vóór uwe geboorte stierf mijne eenige Zuster. De Baron van wittenstein tot blumenoord uit het Brandenburgsche, had haar schandelijk verleid. Zij ontvlugtte, en huwde vervolgens met hem. Mijn Vader vloekte haar, en wilde nimmer verzoenen. Een paar jaren na haar huwelijk stierf zij in het kinderbed, en de Baron overleefde haar slechts eenige maanden. Mijn Vader, door ouderdom verzwakt, kreeg berouw over zijne hardheid, en verklaarde den Zoon, die mijne Zuster had nagelaten tot mijnen mede-erfgenaam. Doch na den dood van mijn' Vader, wist ik dat kind in mijne magt te krijgen, en, daar ik nog een paar hebzuchtige schurken aan mij verpligtte, viel het mij niet moeijelijk, om welhaast de ontwijfelbaarste bewijzen te toonen, dat de jonge Baron gestorven was. Intusschen liet ik hem in Holland als een arme Jongen, die ik mij had aangetrokken, opgroeijen. Toevallig werd hij de kweekeling van een' rijken Zee-Kapitein, met wien hij verscheidene reizen deed, en ik hoorde niets meer van hem. Doch mijn kwade Geleigeest heeft hem behouden, en op zijn' geboorte-grond in het Brandenburgsche terug gevoerd. Op het onverwachts treed hij daar als de Baron van wittenstein te voorschijn, en een der nog levende schurken, die mij eens dienstbaar was, om den dood des kleinen ellendelings te bewijzen, heeft mij nu aan hem verraden. De Baron vordert zijn wettig erfgoed, of bedreigt mij

[pagina 139]
[p. 139]

met de wraak der wetten. Van daag moet het beslist zijn. Alles wat carolina van hare Grootouders erfde, bedraagt omtrent zoo veel, als ik aan den Baron heb onthouden; ik heb dit naauwkeurig opgemaakt. Gij moet een geschrift teekenen, waar in gij van dat alles ten mijnen behoeve afstand doet.’

ik. ‘Neen! nooit. Ik zoude mijne carolina van alles berooven? O! zoo mijn bloed u kon helpen?’

hij. ‘Uw bloed? neen, maar al het overige, wat gij hebt. Gij moet met uwe carolina van dit Landgoed, waar zij opgevoed is, gaan, gelijk mozes schrijft, dat onze eerste Ouders uit het Paradijs gingen. Alles moet gij achterlaten, of gij kunt mij niet redden. Doch ik vorder het niet van u. Dezen avond om zes uren wacht ik u bij mij, om vrijwillig te teekenen, of om over mijn lijk te beschikken. Met het slaan der klok brand ik los. Nog eens, met het slaan der klok valt uw Vader, en gij erft de schande zijner misdaden; want de Baron zal alles openbaar maken.’

Dit zeggende verliet hij mij, en welhaast ook de vreedzame woning van den Heer reinhart. Duizend woeste gedachten doorvlogen mijne ziel. Mijn Vader een zelfmoorder! een zelfmoorder, die zijnen Zoon, van wien hij redding verwacht bij de laatste stuiptrekkingen der natuur nog met verstijvende lippen vervloekt! en de naam der van eldenbergs met eeuwige schande gebrandmerkt! of

[pagina 140]
[p. 140]

de onschuldigste, de beminnelijkste Vrouw, die in de armen van den besten, den edelsten der menschen de hoogste menschelijke gelukzaligheid had kunnen genieten, aan de grievendste behoeften ten prooi! Deze onschuldige, deze reine Engelenziel, die zich bevende, ach! die zich vol bange bekommering reeds door het huwelijk aan mij liet kluisteren, omdat zij mijne liefde wantrouwde: deze Vrouw van haar aangeërfd eigendom door mij beroofd, en haar in armoede gedompeld te zien! - kunt gij u iets rampzaliger verbeelden? O! had ik het voornemen, dat in mij opkwam in de eerste oogenblikken maar volvoerd. Vlieden wilde ik tot in de afgelegenste oorden der wereld; daar zoude ik den vloek mijns Vaders niet gehoord, daar zoude ik zijne wroeging, zijne vertwijfeling niet gezien hebben, en zijn bloed had mij niet in het aangezigt gespat; maar ook mijne carolina had hare rust als dan niet verwoest gezien; haar liefdevol hart zoude den ongelukkigen Vlugteling, ook schoon zijn naam door u geschandvlekt was, nooit als eenen verradelijken roover, nooit als den vergiftiger van de laatste teug uit den kelk des levens voor haren Vader, bij den Hemel hebben aangeklaagd. Doch ik wilde nog eenmaal beproeven, of ik mijnen misdadigen Vader van het laatste vreesselijke misdrijf konde terug houden.

Het was reeds laat, toen ik naar de Stad ijlde; in elken polsslag waande ik een moorddolk te gevoelen, die mij het hart doorgriefde. Ik vond

[pagina 141]
[p. 141]

mijn' Vader met zijn oog op het horologie gevestigd; twee forsch geladene pistolen lagen voor hem op de tafel, benevens het doemwaardige geschrift, waar onder ik het heil van mijne carolina, mijne eer, en de laatste rust van mijne ziel moest wegteekenen.

mijn vader. ‘Nog eenige minuten, en het was te laat geweest, eduard! Zie daar lees, en zie, of ik anders kon handelen.’

Ik las uwen dreigenden brief vol ontroering. Voorzeker, het regt is aan uwe zijde; maar zal de wraakzucht, die elken regel van uw' brief ademt, u bevredigen?

‘Welaan teeken!’ zoo vervolgde mijn Vader.

ik. ‘Nooit! ik wil deze hand liever tot asch verbranden; maar ik vlieg naar den Baron van wittenstein; ik zal hem bidden, ik zal hem bezweren bij het gevoel der menschelijkheid, ach! bij de geheele natuur, dat hij u niet voor den Regter dage.’

mijn vader. ‘Dwaas! denkt gij, dat uwe bezweringen tegen een erfgoed kunnen opwegen? Gij wilt dan de bezittingen van eene Vrouw, die gij aan mij te danken hebt, niet voor mij opofferen? Goed! ik dwing u niet, maar ik vloek u de wroeging toe, die sedert jaren lang in deze borst woedend knaagde. Verkwist gij alles, wat uwe carolina bezit, gelijk ik het goed van mijn' Neef verkwistte! Doe haar arm en verlaten in het graf zinken, gelijk ik uwe Moeder deed! En grijp dan

[pagina 142]
[p. 142]

ook, moedig als ik, den sleutel der ontzaggelijk donkere eeuwigheid, die mij vreesselijk te gemoet grimt!’ Dit zeggende, greep hij een der pistolen, en plaatste het zich voor de hersenen. Gillende stiet ik zijne hand weg, en de doodelijke kogel vloog in den wand.

‘Teekent gij?’ vraagde mijn Vader met een ijskoude bedaardheid, en hij greep het tweede pistool aan. Sidderende en als geheel buiten mij zelven nam ik nu de pen, en schreef met naauwelijks leesbare letteren mijn' naam; doch in het zelfde oogenblik wierp ik mij aan de voeten mijns Vaders. ‘Dood mij!’ - gilde ik - ‘Wreedaart! neem mijn leven terug, dat gij mij tot rampzaligheid gaaft, en dat gij met wroegend naberouw voor altijd verpest hebt.’ Koel en zwijgende wendde zich mijn Vader van mij af, en wandelde met groote schreden de kamer op en neder. Ik weet niet, wat wanhoop en wraak mij toen al hebben afgeperst; ik heb mijn Vader sedert dien tijd niet weder gezien; maar eene slang, die mij in den boezem knaagt, kan ik niet versmoren. Alles, wat mij hier omringt, brult beschuldigingen tegen mij uit. De schoon beplante wandeldreven - ach! dit geheel land-tooneel, volgens den edelen smaak van den Heer reinhart aangelegd tot een Paradijs voor deugd en onschuld, tot een gelukkig verblijf voor zijn eenig, boven alles geliefd Kind - o! dit alles verwijt mij mijne wreedheid, mijne on-

[pagina 143]
[p. 143]

trouw. Ik was niet slecht; maar ik had mij op geene nuttige bezigheden toegelegd, toen ik de beminnelijke carolina huwde. Het is waar, ik gevoelde de waarde van hare schoone hoedanigheden, die boven alle schatten, die boven eene kroon verre verheven zijn; maar toch was gevloekte eigenbaat in mijnen wensch, om haar te bezitten, ingeweven. Mijn Vader, o! dat ik een' Man, die mijne ziel voor de zaden der boosheid opende, dien geheiligden naam moet geven! Maar het is genoeg, de onschuldige, die in mij eenen beschermer, eenen teederen Vriend moest vinden, wordt door mij tot ellende en gebrek gedoemd. Zij zal haren afgeleefden Vader onder zijn leed zien bezwijken; en - hoe kan ik dit denkbeeld verdragen? - zij zal welligt met haren zuigeling, in wien zij haren rampzaligen eduard nog zal beminnen, het mededogen der gevoelloozen moeten afsmeeken.

Gisteren ontving ik door mijn' Vader uw antwoord op zijne gegevene berigten, ter lezing. Goede Hemel! gij zijt voldaan met de mij afgeperste onderteekening; maar vordert, dat ik u alles oogenblikkelijk zal afstaan. Onbarmhartig mensch! wat vordert gij? Gaarne wilde ik voor de schuld mijns Vaders boeten; hij heeft u mishandeld, gruwelijk mishandeld; en het is regt, dat de Zoon, die in de eer, die in den rijkdom zijns Vaders, indien hij een van beide bezat, zoude deelen, ook nu in zijne schande en in zijne behoeften deelt; de roem

[pagina 144]
[p. 144]

en het geluk der Kinderen zijn toch zoo wel eene belooning voor de braafheid der Ouders, als ongeluk en verachting, die op het kroost rust, de natuurlijke gevolgen of straffen zijn van het misdrijf, dat de Ouderen pleegden. Ontneemt mij mijne vrijheid, mijn leven, dit is alles, wat ik u heb aan te bieden; maar laat mijne jonge, dierbare Gade voor het minst een gedeelte van haar eigendom behouden. Haar hart is boven alles verliesbare goederen verheven; zij zal met een edel vermaak een groot gedeelte van het hare opofferen, om uw geleden onregt te vergoeden, en om den Vader van haren eduard voor openbare schande en smaad te behoeden. Neem alles; maar laat aan mijne carolina slechts Vredenburg behouden. Daar sleet zij de gouden dagen der kommerlooze kindsheid; daar leerde zij met weinig tevreden zijn, en met de geheele natuur voor elk genot dankbaar juichen. O! laat zij daar haren Vader, wiens vriendelijk zegenend oog, wiens witte lokken liefde en eerbied inboezemen, als in de schaduw der boomen, die hij zich tot een heiligdom plantte, de gebrokene oogen sluiten. O! laat mijne carolina daar, waar ik eens de kalme vrede der onschuld smaakte, en waar de zuiverste liefde mij tot het heil der deugd terug roept, Moeder worden van een wezen, welks aanzijn mij meer dan menschelijken wellust zal schenken. Nog weet mijne carolina niets van den ramp, die haar bedreigt; nog ziet zij de onweers-wolken niet, die zich boven haar hoofd

[pagina 145]
[p. 145]

zamenpakken. Ik heb den moed niet, om haar die aantewijzen. Zij ziet de innige smart, die mij aan het hart knaagt; maar de oorzaak is haar onbekend. Hare sprekende oogen bidden mij, om den kommer mijner ziel in haren boezem uit te storten, maar de woorden sterven mij op de lippen; ik ontvlugt haar, ik stoot hare zachte hand weg, die mij vaak een' stillen traan van de wangen droogt. carolina houdt mij voor stug en liefdeloos. Neen! ik kan zoo niet langer leven; ik moet voort; ik kan geen getuige zijn van den jammer, dien gij haar bereidt. Het is reeds laat in den herfst, en eer de winter eindigt, wilt gij dit Landgoed reeds in het openbaar verkoopen. Elken dag verwacht ik met siddering, dat het al te gedienstig gerucht zich zal verspreiden. O welk eene ontdekking! Als de laaghartigste bedrieger zal ik dan staan voor het oog van den Grijsaard, dien ik reeds als een jeugdige knaap veel meer dan mijn' Vader beminde; als de verraderlijkste roover zal ik staan voor het zacht weenend oog van mijne Gade, voor het liefdevolle oog der zwangere Moeder van mijn Kind, waar aan ik nooit, dan met verrukking dacht; maar dat mij nu tot vertwijfeling zal brengen. Binnen twee dagen gaa ik op reis; zend uw antwoord aan het hier ingeslotene adres. Laat gij mij Vredenburg behouden, dan vlieg ik in de armen mijner carolina terug. Ik ontdek haar alles, hare vergevende liefde vertroost mij, en wij zegenen u; doch blijft gij bij uw wreed geno-

[pagina 146]
[p. 146]

men besluit, dan reis ik naar Napels voort. De Collonel van wunningen was voorheen gehuwd met de Zuster mijner Moeder; deze Krijgsheld is een waarachtig Menschenvriend; ik zal zijne knieën omvatten en hem om bescherming bidden voor de onschuld, die gij verstoot. Vervolgens zoek ik als Soldaat eenen gewissen dood; en gij, Hoog-welgeboren Heer en Neef! gij verneemt nooit iets meer van den ongelukkigen

 

eduard van eldenberg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken