Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Carolina van Eldenberg. Tweede deel (1812)

Informatie terzijde

Titelpagina van Carolina van Eldenberg. Tweede deel
Afbeelding van Carolina van Eldenberg. Tweede deelToon afbeelding van titelpagina van Carolina van Eldenberg. Tweede deel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

ebook (3.32 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Carolina van Eldenberg. Tweede deel

(1812)–Petronella Moens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 105]
[p. 105]

De Baron van S..... aan den ouden Heer van Eldenberg.

Oude Zondaar!

 

Nu eerst heb ik bedaardheid van geest genoeg verzameld, om u te schrijven, dat ik de schoone carolina in mijne magt heb. Spijt, woedende razernij, of wilt gij liever, de vreesselijkste krankzinnigheid maakte mij tot op dit oogenblik, volstrekt onbekwaam, om een' enkelen letter op het papier te brengen. Zeven duivels, wat zeg ik? zeven, is zoo goed als niets; neen zeventig maal zeven duivels waren in mij gevaren, toen mij de zoo vurig gewenschte buit ontsnapt was; en hoe kon ik, bezwaard met zulk eene vreesselijke inkwartiering der hel, in staat zijn, om de pen in de hand te nemen, en u, met alle de Ducaten, waarmede ik uwe schurke-streken beloond had, voor den oppersten Satan te wenschen? Toch deed ik dit uit den grond van mijne razende ziel; en geen wonder, de oogenblikken schenen mij jaren te zijn; den geheelen nacht bragt ik onrustig door, en verweet mij zelven duizendmaal, dat ik mijne belangen niet in eigen persoon had waargenomen. Ik had mij immers zoo wel kunnen vermommen als robbert. Ik weet niet, waarom alles zoo geheimzinnig, en omslagtig moest toegaan. Doch ja, ik begrijp de

[pagina 106]
[p. 106]

reden hier van zeer wel. robbert moest zich door deze schaakpartij ook al weer meester maken van eenige Ducaten, en was de helsche schurk dan nog maar getrouw geweest. Maar verbeeld u, zoo gij kunt, mijne razernij, toen ik eindelijk, vrij laat in den morgen, den zoo lang gewachten wagen, dien ik ongeduldig met mijn' besten schimmel was te gemoet gereden, zoo traag en stotend, als den Koninklijken wagen van zijne Egijptische Majesteit farao door de Roode Zee, zag komen aanrijden. Ik vloog naar het portier, en wilde het open rukken; doch de twee booswichten, die robbert vergezeld hadden, riepen mij eenstemmig toe: ‘Gij zijt verraden, mijn Heer! Wij hebben de schoone Weduwe, benevens haar kind, gisteren avond veilig te .... gebragt; doch toen wij bij het krieken des dageraads voort wilden, was noch de schoone Weduwe, nog de Heer robbert meer te vinden.’ Meer hoorde ik niet. Ik dreigde de beide karels te vermoorden, zoo zij mij niet oogenblikkelijk zeiden, waar ik den aardsbedrieger ergens den hals kon breken. Schuimende van woede heb ik dag en nacht rond gevlogen, en robbert als een wild beest nagejaagd; maar te vergeefs. De schelm scheen mij, met carolina en uwen ellendigen kleinzoon, ten hemel gevaren, of in den afgrond verzonken te zijn. Op deze zondige aarde toch vond ik geen haar of pluim, dat naar deze wezens geleek. Ik begon reeds den moed op te geven, toen het noodlot -

[pagina 107]
[p. 107]

want welk ander ding kan het toch zijn? - mij de bekoorlijke carolina in de armen voerde.

Ja, Vriend! ik ben weêr met hemel, aarde en hel bevredigd; alleen niet met robbert. Waar zich die onthoudt, mag de Overste der Duivelen weten. Ik heb carolina, en dit is genoeg. Ook heb ik haren zuigeling, en eene soort van oude baker op den koop toe. Nu, dat kleine wicht is niet te vergeefs in de wereld gekomen; het kan mij, zoo jong en magteloos als het nog is, reeds van dienst zijn. Zijt gij oude zondaar dus maar vrij trotsch op de groote bestemming van uwen afstammeling. Door hem hoop ik de schoonste zegenpraal te vieren, of door de engelachtige onschuld van hem en van zijne Moeder word ik nog eens een heilige. Ik heb carolina niet naar mijn vaderlijk landgoed gebragt; ik had hier gewigtige redenen voor, die gij welligt, indien uwe oude hersenvezelen nog niet tot ebbenhout verhard zijn, zult kunnen begrijpen.

Toen ik het duifje in mijne magt had, zou ik wel naar het einde der wereld hebben willen vliegen, om daar mijn geluk ongestoord te genieten; doch ik bragt het niet verder, dan tot op het oud adelijk goed van mijnen Vriend, den Baron Z. L., in het Hertogdom Berg. Ik ben daar Heer en Meester; de Baron is met zijne familie te Parijs, doch hij gaf mij het volkomenste regt, om, wanneer ik dit verkoos, mij op zijn eeuwen-oud kasteel in romaneske mijmeringen te begraven. Van dat regt

[pagina 108]
[p. 108]

maak ik heden gebruik; de sentimentele ziel van mijne nog onhandelbare schoone, zal, hoop ik, hier in deze eenzaamheid, waar het stof der verstorvene eeuwen, de nog altijd even jeugdige natuur om de ooren stuift, voorzeker wel verteederen.

O van eldenberg! wat is het toch, dat mij zoo veel eerbied inboezemt voor de schoone carolina? Met eene gloeijende drift wenschte ik haar te bezitten, van het eerste oogenblik af, waarin ik haar leerde kennen. Nijd brandde in mijne blikken, wanneer ik uwen Zoon zoo vrij, zoo gemeenzaam met zijne Gade zag omgaan. Ik vormde duizenderlei ontwerpen, om die Vrouw, de eenige, die ik in de geheele wereld begeerde, het kostte, wat het wilde, in mijne magt te krijgen. Doch niet één ontwerp scheen mij uitvoerlijk. Eindelijk verlaat haar uw Zoon; ik hoor nu tevens het gerucht, dat hij de wereld verlaten heeft; en straks schenen alle hinderpalen uit den weg geruimd. Doch carolina bleef onverbiddelijk. Zie van eldenberg! alleen om harent wil, had ik mij, geloof ik, zelfs de ellendige huwelijksbanden getroost. Doch alles scheen in de lucht geschermd te zijn. Wilde ik mijne vurigste neiging bevredigen, dan moest ik de jonge, schoone, maar arme Vrouw, in spijt van alle hare vooroordeelen een gelukkig leven doen genieten. Mijne geheele bezitting wilde ik opofferen, om haar in mijne magt te hebben, en dit is mij gelukt. Zij is, zoo gij wilt, mijne gevangene; doch ik bezit geen vermo-

[pagina 109]
[p. 109]

gen, om eenig geweld tegen haar te plegen. Zoude het waarlijk de kracht der deugd en der heilige onschuld zijn, die in hare blikken heerscht? Neen! weg met deze ijdele droomen! Zouden alle de schoonen, die voor onze verleiding bezwijken, dan nimmer deugd bezitten? Ik zal gebruik maken van het geluk, dat mij toegeworpen is; carolina moet de mijne zijn; zie, al zoude ik laag genoeg worden, om haar door het huwelijk mijnen naam te schenken. Doch dit zal wel het laatste zijn, waartoe ik besluit. Vaarwel, doe uw best, om uit te vinden, waar de schurkachtige robbert de lucht ergens met zijn' adem verpest. Ik teeken mij

 

a.e. baron van s.....

 

PS. Hiernevens mijn Adres, zoo gij mij iets te schrijven hebt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken