Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen
Afbeelding van De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwenToon afbeelding van titelpagina van De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.84 MB)

Scans (10.86 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen

(1904)–P.H. van Moerkerken jr.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 240]
[p. 240]

Eind-beschouwing.

Wanneer men zwerft langs de oude Raadhuizen van Zuid-Nederland of in rustige aandacht de meerendeels verminkte houtsnijwerken der 15d'-eeuwsche koorbanken beschouwt, en al bewonderend en genietend zich de niets verbloemende volksdrama's herinnert, de ruwe boerden, de scherphekelende liederen die uit datzelfde openhartige, jolig-levende, zinnelijke volk zijn voortgekomen en er zich tegen richtten tegelijk, - dan kunnen wij ons langzamerhand in het leven en de zeden, de overpeinzingen en het geloof dier verdwenen geslachten eenigszins indenken. De woorden welke Gaston Paris in de Introduction zijner Littérature française au Moyen Age over de didactische letterkunde in 't algemeen schreef, mogen wij ook, met wellicht nog meer recht, op de satiriek in 't bijzonder toepassen: ‘.... le grand intérêt de cette littérature, ce qui en rend surtout l'étude attrayante et fructueuse, c'est qu'elle nous révèle mieux que tous les documents historiques l'état des moeurs, des idées, des sentiments de nos aïeux’....

❦ Uit deze openbaring van het leven en de zeden onzer voorvaderen putten wij de vreugdevolle bewustheid onzer verwantschap; wij voelen ons mensch met hen; want al de kleine ijdelheden, al de groote eerzucht, al de wanverhoudingen tusschen man en vrouw, de aanmatigingen der grooten, de onrechtvaardigheden der geldbezitters, al dat streven naar vrijheid en gelijkheid en menschwaardig bestaan, - er is geen begeerte die de hedendaagsche menschenwereld beweegt of zij leefde ook in de gemoederen van voor zes eeuwen. Het zedelijk nut dan ook, voortkomend uit de kennis van het leven onzer vaderen, ligt niet in de overtuiging van de meerderheid onzer eigen tijden, in

[pagina 241]
[p. 241]

den trots op onze snelle verbindingsmiddelen enz., maar in de erkentenis van een innig verband met al wie zich mensch toonden, in den troostenden humor, ons geschonken door het bewustzijn dat ook eertijds er velen stil glimlachten of in edelen toorn ontstaken over dezelfde menschelijke dwaasheden en ondeugden, die ons nog treffen in dezen verlichten tijd.

❦ De Prediker (I, 9) zeide reeds dat er niets nieuws onder de zon is, en waarlijk, wij moeten hem wel gelooven wanneer wij in een 15d'-eeuwsch handschrift de klacht lezen, gedurende de laatste jaren ook zoo vaak herhaald, dat er geen goede plaats ter wereld is ‘daer Inghelsche niet in en wonen’, en dat men zelden ‘Inghelsche ghetrouwe’ ziet. Trouwens, dat gansche op bl. 79 aangehaalde stukje zou men zonder bezwaar in onzen tijd kunnen overplaatsen. Dwingt het niet onwillekeurig een glimlach af, als wij lezen dat men den barbier zelden ‘vroet van sinnen’ zag, of den ‘nayere sonder moy maniere’? En wij weten ook dat menig leverancier heden ten dage nog wel eens denkt wat Hanneken Rane met een grijns zeide (boven, bl. 110):

 
Wisten de Burghers dickwils wat zy eeten
 
Sy souden dickwils opstaen, al waren sy wel gheseten.

Zoo gaat het ons ook waar wij vernemen van de ijdelheid der ‘vrouwen’ die graag ‘joncfrou’ heeten (bl. 71); waar wij het aardige rijmpje lezen over het uitleenen, dat een bibliophiel nog op zijn ‘ex libris’ zou kunnen doen drukken (bl. 79); waar wij het bijgeloof gehekeld zien of van de weerprofeten hooren (bl. 75):

 
Als d'een van wint seyt, schrijft d'ander van regen:
 
Gelijc water en vier accorderen sy jent.

En wie zou, in de laatste jaren zoo veel vernemend over de ‘trusts’, denken dat ook enkele eeuwen geleden kooplieden zich vereenigden om de waar op een bepaalden prijs te houden? Een der kooplieden toch uit het Spel van tCoren (zie boven, bl. 110) stelt den ander voor (vs. 173):

 
Off wij ons coomenschap tsaemen deden...

Wie denkt niet, bij de woorden van Nimmermeer Genoch als antwoord op de vraag wat te doen, aan het hongeroproer, enkele

[pagina 242]
[p. 242]

jaren geleden, te Milaan, toen de pakhuizen der groote graankoopers vol lagen en het volk in wanhoop zich liet neerschieten, (vs. 193-196):

 
Maer groote meenichte gaen van cooren coopen,
 
En laetent op die solders leggen verburgen,
 
Soo sullen wij die gemeent doer benoutheijd soo wurgen,
 
Datse ons sullen geven tscat vuijt die kiste.

Het is alsof de menschheid langzaam aan wakker wordt. Al deze schijnbare kleinigheden, dit lachend opmerken van dwaasheden en dwalingen, dit toornend geeselen der slechtheid, zij geven ons niet alleen de vreugde van het mensch-zijn met de menschen, maar zij zijn bovendien de teekenen van eene gestadig-toenemende bewustwording. En dit ontwaken zien wij niet alleen in het midden der 16de eeuw, in dat groote en veelbewogen kenteringstijdperk toen de traditiën der Middeleeuwen afstierven en nieuwe gedachten ontbloeiden in de hoofden der menschen, - reeds veel eerder, van den Reinaert-dichter en Jacob van Maerlant af, door de overal gezongene liederen, de overal rond vertelde boerden, de overal vertoonde drama's heen, tot aan Erasmus, - in de schilderingen van het Laatste Oordeel en van den alles gelijk makenden Doodendans, in al deze krachtige bloemen van het gedachtenleven des volks ging het zaad reeds rijpen voor een steeds sterker zelfbewustzijn en zelfkennis, voor een steeds helderder inzicht in de samenstelling der maatschappij en de plaats daarin van de arbeidende ongeordende massa, onder een gering getal van heerschenden. De gedachte dat de waarde des menschen niet in uiterlijke praal en heerlijkheid, in geld en macht zetelend is, maar in den adel des harten, van welke afkomst hij ook zij,

 
(‘Want dieghene es edel allene,
 
Die hovesch van seden es ende rene’,
 
Maerlant, Alex. I, vs. 563-564),

deze gedachte gaf de vruchtbare levenskracht aan alle uitingen der satire, aan toornende en aan spottende, aan de droeve verontwaardiging van een Maerlant, aan de scherpe ironie van Duivel en Dood. En, al waren de vormen der uiting anders, de

[pagina 243]
[p. 243]

schoone gedachte zelve groeide voort - toen het kleurige leven der Middeleeuwen ontbonden was, gestorven met die twee tegenstrijdigheden: den voorvechter der vrije gedachte, Erasmus, en de ‘laudatrix temporis acti’ Anna Bijns, - zij leefde voort in den nieuwen tijd, in hoofden en harten van hen, die de vrijheid van het menschelijk denken liefhadden en de vrijheid van hunnen geboortegrond verdedigden en verwierven.

 

EINDE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken