Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7 (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.89 MB)

XML (5.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7

(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Beuningen, Koenraad van]

BEUNINGEN (Koenraad van) werd in 1622 (naar algemeen aangenomen wordt, maar niet zeker bekend is) te Amsterdam geboren als zoon van Geurt Dirksz. van Beuningen (gest. 1648, eveneens te Amsterdam geboren en schepen en burgemeester van deze stad) en Aafje Appelman (gest. 1667); hij overleed 1693.

Koenraad bezocht de latijnsche school in zijn geboortestad, studeerde en promoveerde vervolgens te Leiden in de rechten. Reeds als student toonde hij groote belangstelling in de wijsbegeerte en de letteren en bleek hij geneigd tot een stille levenswijze; groote sympathie gevoelde hij voor de secte der Collegianten, wier bijeenkomsten te Rijnsburg hij placht te bezoeken.

Toch trad hij na de voltooiing zijner studiën in het openbare leven. Eerst woonde hij, in 1642, korten tijd te Parijs als secretaris van Hugo de Groot. Reeds het volgend jaar werd hij, op een-entwintigjarigen leeftijd, in diezelfde functie te Amsterdam geroepen. Na zeven jaar echter legde hij dit ambt neer om zich ambteloos te Rijnsburg te vestigen. Hier leefde hij gedurende een jaar zéer eenvoudig in den kring der meest ‘nederige’ Collegianten en bezocht hij de vergaderingen ten huize van den bakker Oudaen, vader van den dichter. Tegen de beginselen der Collegianten in, nam hij echter na dit jaar het ambt aan van pensionaris der stad Amsterdam.

In deze functie kreeg hij de gelegenheid om ook in de Staten van Holland zijn groote bekwaamheid en kennis te toonen. Zijn talenten maakten hem spoedig tot een gezocht vertegenwoordiger van zijn stad en van de Republiek.

Reeds dadelijk na zijn benoeming werd hij met het uitnoodigen der Staten van Friesland ter Groote Vergadering belast; vervolgens werd hij naar Zeeland gezonden om te trachten het aldaar genomen besluit tot het aanstellen van een kapitein-generaal te doen uitstellen. Toen er een gezant naar Zweden noodig was om een verdrag van vriendschap tot stand te brengen, werd van Beuningen om zijn groote algemeene ontwikkeling een geschikt vertegenwoordiger bij de geleerde koningin Christina geoordeeld. Hij keerde echter

[pagina 119]
[p. 119]

na twee jaar onverrichter zake terug, daar Zweden het voorstel van de hand wees. In 1656 ging hij opnieuw naar het Noorden, maar ditmaal naar Denemarken, dat inmiddels in oorlog verkeerde met Zweden, waar Karel X aan de regeering gekomen was; bij deze gelegenheid viel hij bijna in handen van den Kopenhagen belegerenden zweedschen koning.

Toen van Beuningen in 1660 het pensionarisambt vrijwillig neerlegde, bleef hij lid van de Amsterdamsche vroedschap, op welk lichaam hij grooten invloed uitoefende. Nog in hetzelfde jaar werd hij opnieuw met een gezantschap belast, nu naar Parijs om daar (met Joan van Gent en Justus de Huybert) te trachten een verdrag van vrede en koophandel te sluiten, welk verdrag in 1662 geteekend werd. In 1664 was hij opnieuw in Frankrijk om den Koning om bijstand te verzoeken in de hangende moeilijkheden met Engeland. Tot 1667 bleef hij daar, om vervolgens de onderhandelingen in den Haag met den franschen gezant d'Estrades voort te zetten over de vereffening van de geschillen tusschen Frankrijk en Spanje. Toen in 1668 de Triple Alliantie tot stand kwam, werd van Beuningen met de onaangename opdracht belast hiervan den Koning kennis te geven. Vervolgens naar Engeland gezonden om te trachten daar de fransche invloeden tegen te werken, zag hij al spoedig in dat deze opdracht onmogelijk was; hij keerde terug.

Van Beuningen was een trouw aanhanger van de Witt en een vurig voorvechter van de handhaving van het Eeuwig Edikt. Meer dan ééns burgemeester van Amsterdam, vertegenwoordigde hij daar de anti-stadhouderlijke partij. Toch bleef hij ook na de verandering van 1672 de Republiek dienen. In 1674 werd hij (met van Reede van Haren) opnieuw naar Engeland gezonden, nogmaals in 1681 om dit land tot het verdrag van associatie met Zweden gesloten, over te halen. Daar de zending vergeefsch bleek, werd van Beuningen teruggeroepen.

Intusschen was de verhouding tusschen van Beuningen en den stadhouder niet aangenaam; een hevig conflict brak uit naar aanleiding van de door den Prins noodzakelijk geoordeelde legerversterking, waartegen Amsterdam, met van Beuningen aan het hoofd, zich hevig kantte. Nog erger werd de spanning, toen Willem III de in den Haag berustende documenten der stad Amsterdam liet verzegelen, omdat deze afzonderlijk met den franschen gezant d'Avaux onderhandeld had; bij deze papieren was van Beuningen's correspondentie met Hop. Toen de Prins zich in 1685 met de vroedschap verzoende, bleef van Beuningen van die verzoening uitgesloten.

Deze verhouding tot den stadhouder en daarbij een vermeende aanslag op zijn leven (waartoe werkelijk het plan schijnt te hebben bestaan) maakten van Beuningen ten tweeden male zoo afkeerig van het politieke leven, dat hij in 1686 zijn ontslag indiende. Meer dan twee en veertig jaar had hij Amsterdam en de Republiek gediend; zijn verdiensten waren niet gering geweest noch gering geacht. Dat hij onverzoenlijke tegenstanders had, is begrijpelijk. Van Beuningen was een hooghartig, eigenzinnig man en voor alles amsterdamsch patriciër. De penning met zijn borstbeeld en het randschrift ‘Konradius Beuningius, sextum consul’ geslagen, toen hij voor de zesde maal burgemeester van Amsterdam werd, kwam niet zonder zijn medewerking tot stand.

Hij was zich zijn eigen waarde bewust en niet bevreesd voor Karel X van Zweden noch voor Lodewijk XIV. Toen de eerste hem gedurende een woordenwisseling de bedreiging toevoegde: ‘Tunc ego claudam Fretum Sundicum’, schroomde van Beu-

[pagina 120]
[p. 120]

ningen niet om den Koning met de snedige woorden: ‘At ego claves ligneas hujus Freti in portu Amstelodamensi vidi’, van antwoord te dienen.

Dat hij zich zeer voelde, kan ook blijken uit het feit, dat hij te gaarne zelf aan het woord was, zooals zoowel Abraham de Wicquefort als Burnet en William Temple vertellen. Hij was een zeer ontwikkeld en schrander man en absoluut onkreukbaar; d'Estrades noemt hem met de gebroeders de Witt en van Beverningk onomkoopbaar. Toen Lodewijk XIV hem tijdens zijn verblijf in Frankrijk een vast jaargeld aanbood als hij zich blijvend in dit land wilde vestigen, weigerde hij.

De laatste jaren van van Beuningens leven verliepen treurig. Reeds lang had hij huwelijksplannen gekoesterd, die, misschien met het oog op oudere verplichtingen tegenover zijn huishoudster, mevr. d'Alonne, en tegenover een zekere juffrouw Ferens, nog steeds niet verwezenlijkt waren. In 1686 kwam dit huwelijk, met jonkvr. Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel, die toen 46 jaar was, toch nog tot stand, maar het schijnt zeer ongelukkig te zijn geweest.

Intusschen had van Beuningen zich opnieuw tot zijn vroegere geestverwanten, de Collegianten, gewend. Zijn neiging tot bespiegelen werd nu echter meer en meer van ziekelijken aard. In 1688 gaf hij een geschrift uit over het Duizendjarig rijk, waarvan hij de komst nabij geloofde, en daarna liet hij zendbrieven drukken aan de verstokte Joden, die zich niet lieten bekeeren, en aan de predikanten, die het niet met hem eens waren. De ongelukkige begreep niet, dat men geen acht sloeg op dergelijke geschriften. Sinds 1689 vertoonden zich ook andere teekenen van zinsverbijstering. Hij predikte langs de straten en profeteerde het aanstaand vergaan der wereld. Daarbij meende hij, dat hij steeds rijker werd, ofschoon hij als bewindhebber der O.I.C. een groot deel van zijn vermogen door het dobbelen met effecten en het opkoopen van Indische actiën had verloren. Men moest hem ten slotte onder curateele stellen. Hij werd in zijn eigen huis (zijn vrouw had hem verlaten) bewaakt door menschen, die geen begrip van zijn toestand hadden en hem kwelden. Zelf schreef hij over zijn ellende het Kort verhaal oft vertoogh van bovennatuurlijke wonderheden omtrent de geweesen Burgemeester van Beuningen gebeurt met de aenmerkinge daerop vallende.

Verlaten stierf de man, die tal van hooge posten had vervuld: zes maal was hij burgemeester van Amsterdam geweest, met vele zendingen belast; curator der Leidsche hoogeschool; bewindhebber der O.I.C. ‘Esse, non videri’, was zijn zinspreuk.

Zijn door C. Netscher geschilderd portret is in het museum Christiansborg te Kopenhagen; een ander van 1673 door denzelfden schilder in de collectie van der Hoop in 's Rijks museum te Amsterdam. Een portret door J. van Loo van 1868 is bekend door een gravure van J. Houbraken naar H. Pothoven; een afdruk vindt men bij Wagenaar, Vad. Hist. XV, 204 en in Eigen Haard 1898, 621; zijn portret werd nog gegraveerd door C. Meyssens.

Zie: S. Kalff, Een Amsterdamsch burgemeester in de 17e eeuw. Eigen Haard. 1897, 605, 620; Leven van Nederl. M. en Vr. dl. III, 308; van Kampen, Vaderl. Karakt. dl. II, 235. Het Alg. Ned. Fam. Bl. 1887, 131 heeft Koenraad van Beuningen (die kinderloos stierf) verward met Hendrik van Beuningen, een ‘coopman van Dantsick’; de kinderen van dezen Hendrik en Maria Letoor staan verkeerdelijk als kinderen van Koenraad vermeld (vgl. bl. 131 met bl. 236).

Schallenberg-van Huffel


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Coenraad van Beuningen

  • W.C. Schallenberg-van Huffel