[Bor, Hendrik]
BOR (Hendrik), of Borre, kartuizer, geboortig uit Utrecht, overl. 2 April 1473. Hij trad omstreeks 1430 in het kartuizerklooster Nieuwlicht buiten Utrecht en werd aldaar geprofest in de orde van den H. Bruno. Le Vasseur vond in het door hem geraadpleegde Chronicon Cartusiae Ultrajecti over hem het volgende verhaal. Voordat hij in het klooster was, trachtte eens een non hem tot onkuischheid te verleiden, waarin zij echter niet slaagde. Hare geloften verwenschende, rukte zij zich hierop den sluier van het hoofd en wierp dien in het vuur. Maar de sluier bleef onaangetast te midden der vlammen, hetgeen haar met ontzetting vervulde en voor Bor een aanleiding was om de wereld te verlaten. Vele jaren heeft hij in zijn klooster het ambt van vicarius bekleed. Gedurende het 2de en 3de kwartaal der 15de eeuw bloeide in zijn klooster de kunst van het schrijven en versieren van boeken, waaraan ook Bor gearbeid heeft. In de utrechtsche universiteitsbibliotheek worden nog een paar handschriften van hem bewaard, die van Nieuwlicht afkomstig zijn. Het zijn: no. 180 van den catalogus, in 1438 door hem geschreven en no. 102, waaraan hij heeft medegewerkt. Gedurende 43 jaren heeft hij in het klooster geleefd. Bij zijn dood was hij de senior van het convent. Zijn graf bevond zich aan de Westzijde van het groote claustrum bij den buitenwand. De legende verhaalt, dat, toen eens graafwerk werd verricht in de onmiddellijke nabijheid van zijn graf, daarin een wonderbaar geraas is gehoord.
Zie: le Vasseur, Ephemerides Ord. Cartus. I (Monstrolii 1890), 426; Bijdr. en Meded. Hist. Gen. IX, 254, 293, 305, 355; Meinsma, Middeleeuwsche Bibliotheken, 157, noot; Catal. codicum manuscript. Biblioth. Univers. Rheno- Trajectinae, no. 102, 180.
Scholtens