Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7 (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.89 MB)

XML (5.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7

(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Salme, Jean Baptiste, dit François]

SALME (Jean Baptiste, dit François), zoon van Jean Baptiste, landbouwer, en van Jeanne Vignon, geb. 18 Nov. 1766 te Aillianville (Haute Marne), ontving eene zorgvuldige opvoeding van een zijner ooms, pastoor te Moraucourt. Geen roeping gevoelende voor het bedrijf van zijn vader, verkreeg hij vergunning om zich in militairen dienst te begeven. Hij verbond zich 16 April 1784 bij de dragonders van Noailles, waarbij hij bleef tot 12 Januari 1791, toen zijn vader hem loskocht. omdat er geen vooruitzichten voor hem waren, Toen evenwel de wet van 9 Juli 1791 de oprichting van bataljons vrijwilligers had voorgeschreven, verwisselde de oud-dragonder van Noailles den ploeg met het zwaard en werd hij onmiddellijk als adjudant-onderofficier in dienst gesteld bij het 1e bataljon vrijwilligers van de Vogezen. 15 April 1792 was hij sous-lieutenant bij zijn bataljon, dat ingedeeld werd bij het Rijnleger. In de eerste gevechten in den Elzas onderscheidde hij zich zoodanig, dat hij, met overspringen van de rangen van luitenant en kapitein, den 17. October 1793 tot chef de bataillon, en 11 dagen later tot commandant van de 3e halve-brigade infanterie (kolonel) werd bevorderd. 30 Maart 1794 werd hij aangesteld tot brigade-generaal en ingedeeld bij het Noorderleger onder Pichegru. In dien rang nam hij deel aan de verovering van de oostenrijksche Nederlanden en van onze Republiek. Met Moreau ging hij in 1796 over naar het Rijn- en Moezelleger, waarbij hij zich opnieuw onderscheidde. Toen hij, na den staatsgreep van 18 fructidor an V (4 Sept. 1797), protesteerde tegen de schending van de constitutie van het jaar III, werd hij door het Directoire van zijn commando ontzet. In 1798 verzocht hij weder in zijn rang te worden hersteld en werd hij aangewezen om met Bonaparte naar Egypte te gaan. Moreau raadde hem dit af, en wist hem een plaats te bezorgen in het leger van Napels onder Macdonald. In den slag aan de Trebia (18 en 19 Juni 1799), waar laatstgenoemde generaal door Suwarow werd geslagen, werd Salme gevangen genomen, waarna hij 18 maanden in Hongarije in krijgsgevangenschap bleef. In Frankrijk teruggekeerd,

[pagina 1091]
[p. 1091]

werd hij 2 October 1801 aangewezen om deel te nemen aan de expeditie naar St. Domingo onder generaal Leclerc. Toen hij zich aldaar evenwel te openhartig uitliet over de getroffen maatregelen betreffende de slavernij, werd hij door Leclerc teruggezonden (Mei 1802), en ten gevolge daarvan eerst ter beschikking gesteld (22 Sept. 1802) en het volgende jaar gepensionneerd (26 Aug. 1803). Herhaalde aanzoeken om in dienst te worden hersteld, werden door den Keizer afgewezen.

Tijdens de expeditie van de Engelschen in 1809 tegen Antwerpen, toen in der haast, bij afwezigheid van den Keizer, die in Oostenrijk was, een leger moest worden bijeenverzameld, maakte de minister van oorlog, generaal Clarke, van het aanzoek van generaal Salme gebruik, om hem in zijn vorigen rang opnieuw aan te stellen. Hem werd, aan het hoofd van eene brigade nationale gardes, de verdediging van het Vlaamsche Hoofd (aan den linker oever van de Schelde tegenover Antwerpen) opgedragen, en ofschoon na afloop der expeditie generaal Bernadotte een gunstig rapport over zijn gehouden gedrag had ingediend, werd hij 19 Sept. 1809 door Napoleon opnieuw gepensionneerd.

Op voorspraak van generaal Souham, met wien hij, onder Pichegru, bij het Noorder-leger gediend had, werd hij 16 April 1810 in activiteit hersteld en naar het leger in Catalonië gezonden. Hier diende hij eerst onder Macdonald, later bij het leger van Arragon onder Suchet. Bij het afslaan van een uitval uit het fort Olivo, gelegen op een rots buiten Tarragona (aan de Middellandsche Zee tusschen Barcelona en den mond van de Ebro) werd Salme door een kogel uit een biscaaier aan het hoofd doodelijk getroffen (in den nacht van 27 op 28 Mei 1811). Ter eere van de nagedachtenis van hun bevelhebber gaf generaal Suchet bevel aan de troepen zijner brigade, om het fort Olivo te bestormen. De manschappen vlogen als het ware tegen het fort op, en met het bloed der vermoorde Spanjaarden schreven zij op de muren: ‘Notre brave général Salme vengé’.

Juist ten tijde, dat Salme den heldendood stierf, had de Keizer hem tot divisie-generaal benoemd en hem het kruis van het Legioen van Eer gezonden, dat hij reeds zoo dikwijls verdiend had. Napoleon herstelde na zijn dood het onrecht, dat hij hem vroeger had aangedaan. Het fort Olivo werd herdoopt in ‘Fort Salme’; zijn oude vader ontving een pensioen van 1000 fr., en zijn neef, de jeugdige Prévost, kreeg in 1812 een beurs voor het lyceum van Nancy.

Generaal Salme heeft een voornaam aandeel gehad in de bezetting van ons land in 1794 en 1795. Zijne brigade maakte deel uit van de 4e divisie (generaal Despeaux) van het leger van Pichegru, of eigenlijk bestond die divisie, toen zij ons land binnentrok, alleen uit zijne brigade. Korten tijd daarna werd generaal Despeaux tot een anderen werkkring geroepen (envoyé sur les derrières), en de brigade-generaal met het commando over de divisie belast (20 Sept. 1794). De brigade kwam van de zijde van Mechelen over Antwerpen, Oostmalle, Turnhout en overschreed de hollandsche grens 5 Sept. 1794 ongeveer westwaarts van Baerle-Nassau; had haar eerste nachtkwartier te Ulecote, en marcheerde verder over Riel (10 Sept.), Hilvarenbeek (12 Sept.), Oorschot (14 Sept.), Liempde (15 Sept.) en Son (16 Sept.) naar Vorstenbosch (21 Sept.), ten n.o. van Veghel, waar zij tijdens het beleg van den Bosch (dat zich 8 Oct. overgaf) een reserve-stelling innam. Dat de brigade zich, zooals Heitz vermeldt (bl. 48), van het fort Crevecoeur meester maakte (dat door luitenant-kolonel Tieboel den 27. Sept. werd overgegeven) is onjuist.

[pagina 1092]
[p. 1092]

Den 16. Oct. ontving generaal Salme bevel om de troepen van de divisie-Bonneau, die Grave insloten, te gaan aflossen en die vesting te belegeren. Den volgenden dag waren de verschillende afdeelingen op de haar aangewezen standplaatsen. De brigade bestond toen uit de 38e en 131e halvebrigades infanterie, elk van drie bataljons, het 3e bataljon chasseurs-tirailleurs, het 5e bataljon chasseurs-francs, het 19e regiment cavalerie, en het 13e regiment chasseurs à cheval met de noodige artillerie. Na een dappere verdediging werd de vesting den 28. December 1794 door generaal de Bons overgegeven. De bezetting werd krijgsgevangen over 's Hertogenbosch naar Rijssel gevoerd. Na een deel der troepen zijner brigade als garnizoen in Grave te hebben achtergelaten, vertrok Salme met de hollandsche krijgsgevangenen den 30. December naar 's Hertogenbosch, en reeds den volgenden dag was hij met de hoofdmacht zijner brigade in de Bommelerwaard, die sinds den 27en door Daendels, aan het hoofd van een brigade der divisie-Delmas, was bezet. Maar Daendels drong, naar Pichegru's zin, te sterk aan, om terstond de Waal over, en zoo het hart van de Republiek binnen te trekken. Eerst zouden, naar de meening van den Opperbevelhebber en de Representanten, Geertruidenberg en Heusden ingesloten, en zoo mogelijk ingenomen moeten worden. Daendels zou Heusden nemen. Den 2. Januari 1795 trok hij met zijn brigade daarheen, en Salme vestigde daarop zijn hoofdkwartier in Bommel. Ofschoon de Waal sterk genoeg bevroren was, werd van het fransche hoofdkwartier uit vooralsnog geen bevel gegeven, om die rivier over te trekken.

Inmiddels hadden Raden en Magistraat van de stad Culemborg (die met de omliggende streek als graafschap onder de souvereiniteit van het Huis van Oranje stond) reeds den 27. December vier heeren benoemd, die de Franschen zouden tegemoet gaan om het stedelijk belang te bepleiten; en toen den 12. Januari voor het eerst fransche patrouilles de zuidelijke poort binnenkwamen, de nog aanwezige manschappen van het korps van Rohan (fransche emigranten in engelschen dienst) op de vlucht joegen, en den volgenden dag opnieuw eene sterkere fransche patrouille in de stad kwam, gingen die vier heeren met die patrouille naar Bommel terug, waar zij bij generaal Salme aan tafel werden genoodigd. Daar vernamen zij o.a. dat de Franschen als bevrijders kwamen, maar krachtig zouden optreden, indien men van die bevrijding niet gediend zou zijn.

Vermoedelijk heeft Pichegru, nadat Heusden zich aan Daendels had overgegeven (13 Januari), bevel tot den overtocht van de Waal aan de voorste troepen gegeven; althans den 15en is Salme in kwartier te Geldermalsen, en den 16en in Culemborg, alwaar hij eene deputatie van drie leden van de Staten van Utrecht ontving, die met hem, voor zoover hij zich daartoe bevoegd achtte, eene capitulatie voor de provincie Utrecht sloten. Van dien tijd af rukte de geheele fransche hoofdmacht met snelheid voort; den 17en bezet de brigade-Salme de stad Utrecht; den 18en zijn daar ook Pichegru, Moreau en Daendels. Laatstgenoemde heeft, waarschijnlijk omdat hij met de toestanden beter bekend was en met het amsterdamsche comité révolutionnair in verbinding stond, van Pichegru weten te verkrijgen, dat hij het eerst Amsterdam zou bezetten. In den nacht van 18 op 19 Januari trok hij, geëscorteerd door eene afdeeling fransche huzaren, de stad binnen, waar Kraijenhoff, die den 18en door hem vooruitgezonden was, als commandant van de stad was benoemd. Den

[pagina 1093]
[p. 1093]

19en in den ochtend komen dan Moreau en Salme met een grooter aantal troepen daar binnen; den 20en tegen den avond doen Pichegru met de fransche Representanten aan het hoofd van ongeveer 3000 man er hun intocht, en den volgenden dag wordt Salme tot commandant van de stad aangesteld. Beslist onjuist is het verhaal van nagenoeg alle nederlandsche schrijvers, welke die gebeurtenissen behandeld hebben, volgens hetwelk generaal Salme, evenals Moreau, den 22en Januari in den Haag aangekomen, en den volgenden dag aldaar tegenwoordig zou zijn geweest bij het afnemen van den eed aan de hollandsche troepen door Moreau. De commandant van Amsterdam zal aldaar wel genoeg te doen hebben gehad. In de 's Gravenhaagsche Courant komt dat verhaal ook niet voor, evenmin als in het dagboek van Hureau (gemeente-archief van den Haag). Tot ongeveer het einde van Maart 1795 is Salme commandant van Amsterdam gebleven. Althans den 3. April schrijft hij aan Vandamme, dat hij te Deventer gevestigd was. Hij heeft daarna, als commandant van een der brigades van de 1e divisie (Souham of Macdonald) geruimen tijd zijn verblijf gehouden op den huize ‘de Voorst’, is in October in Zutfen gekomen, en in het eind van Maart of in het begin van April 1796, ongeveer tegelijkertijd met Moreau, naar het Rijn- en Moezelleger vertrokken.

Zie: Louis Heitz, Etude historique, Le Général Salme (Paris 1895); F.H.A. Sabron, De oorlog van 1794-95 op het grondgebied van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 2 dln. (Breda 1892 en 1893); Mémoires du général Thiébault (Paris 1895) V, table alphabétique des noms cités, waarin hij voorkomt onder den naam van Salm; Marbot noemt in zijne Mémoires (II, 251) een generaal Salme bij Wagram in 1809, waar deze generaal niet kan geweest zijn; Archiefstukken.

Koolemans Beijnen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Jean Baptiste, dit Francois Salme

  • G.J.W. Koolemans Beijnen