[Symonis, Dirk]
SYMONIS (Dirk), of Symonsz, kartuizer, overleden te Mainz in 1590. Hij volgde in 1568 Gerrit Fabius (kol. 427) op als prior van het kartuizerklooster buiten Amsterdam, nadat deze in dat jaar op zijn verzoek wegens ziekte en ouderdom van den bestuurslast was ontheven. Het bestuur van dit klooster bracht groote zorgen mede. De gebouwen waren in 1566 en 1567 herhaaldelijk door de Geuzen geplunderd en beschadigd. In 1572 verschansten de benden van Lumey zich in zijn klooster, dat gelegen was buiten de Haarlemmerpoort, en ook ditmaal werden door plundering en brand verwoestingen aangericht, zoodat het convent zijn ondergang nabij was. De prior wilde nu met zijn monniken en broeders vertrekken. Hij zond er eenigen, overeenkomstig de instructies van het generaal kapittel, naar andere huizen der orde. Burgemeesters en raden van Amsterdam wendden zich in 1573 tot den visitator der ordesprovincie met het verzoek om in te grijpen en de kartuizers in Amsterdam te doen blijven. Sonoy heeft in 1577 het werk der verwoesting voltooid. Met de verandering der regeering in 1578 moesten ook de kartuizers uitwijken. Blijkens een briefwisseling tusschen de kartuizers Th. Petreïus (VI, kol. 1110) te Keulen en Petrus du Wal te Brussel heeft Dirk Symonis aanvankelijk verblijf gehouden in Haarlem. Hij was een deugdzaam en sober man. Niet alleen volgde hij getrouw den strengen regel van Sint Bruno, maar bovendien placht hij ter gedachtenis aan het Lijden des Heeren op Vrijdagen in het geheel geen spijs of drank te nemen, ook toen hij buiten het klooster gastvrijheid moest genieten. De geschiedschrijvers, die de amsterdamsche kartuizers der 16de eeuw betichten van ‘gasten en brassen’, zijn in dit opzicht weinig betrouwbaar. Vondel heeft bij het schrijven van zijn Gijsbrecht van Aemstel aan de lotgevallen van dit kartuizer klooster gedacht. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij met den prior, ‘die noit en was
besproken’ Dirk Symonsz, voor oogen heeft gehad. Als een voorbeeld van zijn strengheid wordt verhaald, dat hij eens, toen hij voor zaken buiten het klooster moest zijn, voorbij het huis kwam, waar een zijner ouders te sterven lag. Hij trad evenwel niet binnen maar vervolgde biddend zijn weg.
In 1585 gelastte het generaal kapittel der orde hem om zich ter beschikking te stellen van den visitator der Rijnprovincie. Hij vond een gastvrije cel in de chartreuse te Mainz.
Zie: L. le Vasseur, Ephemerides Ordinis Carthus. I (Monstrolii 1890), 210; Chartae Cap. Gener. Ordinis Carthusiensis (Certosa del Galuzzo, Florence); P. Scheltema, Aemstels Oudheid (Amst. 1855), II; Bijdr. v.d. Gesch. v.h. Bisd. Haarlem, 1926 (Het Amsterdamsche Kartuizerklooster in de tweede helft der 16de eeuw).
Scholtens