vend lichaam gedaan werden, behoorde Crommelin tot de benoemden. Dit ambt verwisselde hij met het lidmaatschap van den Staatsraad, waartoe de Koning hem 31 Maart 1808 benoemde. Maar reeds 16 Mei d.a.v. werd hij benoemd tot kanselier van het koninklijk huis, en eindelijk 3 Maart 1810 tot minister van Buitenlandsche Zaken, hetwelk hij bleef tot onze inlijving.
Onder het fransche bewind heeft hij geen betrekking bekleed, maar toen de Souvereine Vorst hem 6 April 1814 tot lid der Nationale Vergadering benoemde, nam hij daarin zitting. Deze benoeming werd na onze vereeniging met de Zuidelijke Nederlanden gevolgd door die tot lid der Tweede Kamer op 1 Sept. 1815. In beide lichamen had hij zitting voor Holland. Gedurende de zitting 1818-1819 was hij voorzitter der Tweede Kamer.
Met het oog op zijn gezondheid verzocht hij in 1822 ontslag als kamerlid, dit werd hem 24 Juni van dat jaar met ingang van het nieuwe zittingjaar, dus van Oct. d.a.v., verleend. In Aug. 1822 werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst.
Op 10 Jan. 1823 werd hij benoemd tot lid van het amortisatie-syndicaat en op 2 Oct. 1825 tot lid der Eerste Kamer. Dit bleef hij tot zijn overlijden.
Hij werd in 1799 directeur, in 1817 president van de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem en in 1828 lid van de Maatschappij der nederlandsche letterkunde te Leiden.
Hij huwde 24 Oct. 1790 Catharina van Lennep, geb. 31 Dec. 1766, overl. 21 Jan. 1847, bij wie hij 3 zonen had.
Zijn silhouet, gegraveerd door een onbekend kunstenaar, komt op een verzamelblad voor.
Ramaer