Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8
Afbeelding van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.60 MB)

XML (5.27 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8

(1930)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Kasteele, Mr. Pieter Leonard van de]

KASTEELE (Mr. Pieter Leonard van de), geb. te 's Gravenhage 13 Aug. 1748, overl. aldaar 7 Apr. 1810, was de zoon van Jacob van de Kasteele, lid der vroedschap van de residentie, en Rachel de Lo.

Hij studeerde te Utrecht, waar hij Dec. 1768 als student werd ingeschreven en waar hij in 1771 in de rechten promoveerde.

Hij vestigde zich als advocaat in zijn geboorteplaats en werd daar in 1772 fiscaal bij de militaire vierschaar. Als zoodanig fungeerde hij in het onderzoek in zake den schout bij nacht Binkes.

Hij was zeer bevriend met den dichter Hieronymus van Alphen en op diens voorstel werd hij in 1773 door de algemeene staten benoemd tot amanuensis bij de gecommitteerden voor een nieuwe psalmberijming.

In 1782 werd hij benoemd tot raad en pensionaris der stad Haarlem en vestigde hij zich daar. Hij was een ijverig Patriot en werd lid van het in Maart 1787 opgerichte verbond tot vermeerdering van den volksinvloed. Hij was ook betrokken in de aanhouding van de Prinses van Oranje bij de grens van Holland en kwam voor op de lijst van 17 regenten, die niet aan haar hof zouden worden toegelaten. Ook werd hij in Oct. 1787 uit zijn ambten ontslagen.

De volgende ruim 7 jaren was hij vooral in bellettristichen zin werkzaam en vervaardigde hij stichtelijke geschriften. Op aansporing van van Alphen begon hij een heldendicht, Henoeh, maar wegens te weinig gegevens omtrent deze bijbelsche figuur heeft hij het niet afgewerkt.

In Jan. 1795 kwam hij opnieuw in het bestuur van Haarlem als raad en de eerste maal, dat deze vergaderde, koos hij van de Kasteele tot voorzitter. Hij werd naar de Staten van Holland en door deze naar de algemeene Staten afgevaardigd en was daar in unitarische richting werkzaam.

In het begin van Oct. 1795 werd een commissie van 13 leden, waaronder van de Kasteele, ingesteld om een plan voor een Nationale vergadering op te maken. Dit rapport werd 14 Oct. ingediend en den dag daarop werden haar voorstellen reeds aangenomen, hoewel (tegen de unie van Utrecht) niet met algemeene stemmen.

Op 27 Jan. 1796 werd hij in de klesdistricten Leiden 1 en Haarlem tot lid der Nationale vergadering gekozen. Door loting werd bepaald, dat hij voor het district Leiden 1 zou optreden. Op den eersten dag, dat vergaderd werd, 1 Maart, werd hij tot een der secretarissen gekozen.

[pagina 949]
[p. 949]

Tijdens de ziekte van den president der Nationale vergadering Paulus nam hij sedert 7 Maart het presidium waar en na Paulus' dood werd hij op 18 Maart voor 14 dagen tot president gekozen. Gedurende dezen tijd werd een proclamatie aan het nederlandsche volk aangenomen, waarin werd medegedeeld, dat het ieder burger vrijstond, zich per adres tot de bevoegde macht te richten, maar dat dit niet vergund was aan besturen van vereenigingen, die door anderen gemachtigd waren; verder dat die adressen op zegel moesten zijn.

Op 15 Maart werd hij door zijn medeleden uit Holland tot lid der uit 21 leden bestaande commissie tot het ontwerpen eener constitutie gekozen. Daardoor had hij van Apr. tot en met 10 Nov. 1796 geen zitting in de vergadering.

Hij was een der invloedrijkste leden dier commissie, maar behoorde tot de unitarische minderheid daarvan.

De goederen van den gewezen stadhouder waren bij het verdrag van den Haag van 16 Mei 1795 aan de bataafsche republiek afgestaan. Van de Kasteele stelde 6 Apr. 1796 voor, deze goederen te zamen onder één administratie te brengen en een commissie te benoemen tot het opstellen eener instructie voor die administratie. Dit werd aangenomen en op 13 Mei werd voor dit doel een commissie van 5 leden ingesteld.

Toen de leden der commissie van 21 in de vergadering teruggekeerd waren, hield hij op 17 Nov. 1796 een uitvoerige rede, waarin hij het door haar ingediende ontwerp als te federalistisch bestreed. Deze rede is later in druk uitgegeven. Op 29 d.a.v. werd met 73 tegen 23 stemmen het besluit genomen, dat de constitutie in overeenstemming gebracht zou worden met het beginsel van de een- en ondeelbaarheid der republiek. Onder de voorstemmers waren verscheiden federalisten, die zich sterk maakten, dat zij die eenheid wel zoo zouden kunnen uitleggen, dat de republiek toch federalistisch zou blijven. In Dec. werd van de Kasteele een der 7 leden van de commissie, aan welke werd opgedragen, tot genoemde overeenstemming een voorstel te doen.

Op 23 Jan. 1797 werd vastgesteld, dat men om kiezer (dit waren de in de grondvergaderingen gekozenen, die te zamen in de hoofdplaats van het district de afgevaardigden kozen) te zijn, gegoed moest zijn. Toen de uitwerking van dit denkbeeld aan de orde was, verdedigde hij de stelling, dat men verschil moest maken in de eischen van welstand voor verschillende deelen des lands, zoodat zij in groote steden zwaarder moesten zijn dan op het platteland.

Bij een discussie over de vrijheid van drukpers werd door sommigen beweerd, dat alles vrij moest zijn, anderen beweerden, dat beleediging van de maatschappij of van bijzondere personen niet toegelaten mocht worden. Van de Kasteele trachtte de gevoelens te vereenigen door voor te stellen, dat men alles mocht schrijven maar gerechtelijk voor het openbaar gemaakte verantwoordelijk bleef. Dit werd aangenomen.

Op 2 Aug. 1797 werd hij opnieuw in de Nationale vergadering gekozen, nu in de kiesdistricten Weesp, Haarlem en Middelharnis. Bij loting werd bepaald, dat hij zitting zou nemen voor Haarlem. Van 21 Aug. tot 4 Sept. was hij opnieuw president.

Op 13 Sept. 1797 werd hij benoemd tot curator der leidsche universiteit. Hij bleef dit tot zijn overlijden.

Kort na den ongelukkigen zeeslag bij Kamperduin op 7 Oct. 1797 werd door de vergadering

[pagina 950]
[p. 950]

een commissie met van de Kasteele aan het hoofd benoemd, om na te gaan wat naar aanleiding van het verlies van vele schepen gedaan moest worden. Zij stelde 14 Nov. voor, met het doel versterking der vloot van de ingezetenen 8% van het inkomen te heffen. Dit voorstel werd toen met 44 tegen 42 stemmen verworpen maar 30 Nov. met 58 tegen 54 stemmen aangenomen. Niettegenstaande tal van adressen tegen deze belasting werd zij 18 Jan. 1798 met 68 tegen 40 stemmen gehandhaafd.

In Dec. 1797 werd een voorstel aangenomen, waarin de vergadering zich wel niet ontsloeg van de gebondenheid om een commissie van 21 de constitutie te laten ontwerpen, maar toch besloot, dat er ook een commissie van 5 leden zou zijn om die nog nader te toetsen aan den eisch van ondeelbaarheid. Door de verkeerde, niet op de bevolking gebaseerde samenstelling van eerstgenoemde commissie bestond zij uit 11 federalisten en 10 unitarissen. Van de Kasteele was de eerst benoemde der commissie van 5. Hij was wel nog steeds unitaris maar veel gematigder geworden.

De ultra-radicalen wisten met de hulp van den franschen gezant en de fransche en bataafsche legeraanvoerders den staatsgreep van 22 Jan. 1798 door te zetten. Op 12 te voren hadden de gematigde unitarissen nog het denkbeeld, dat de gezant met hen zou medegaan; deze achtte het noodig, dat men zich van het bindende reglement zou ontslaan. Een commissie met van de Kasteele aan het hoofd begaf zich naar de commissie der 21. Deze stelde bij monde van den jacobijn W.A. Ockerse 15 Jan. eenige beginselen voor, naar welke door de Nationale vergadering bepaald zou worden, dat de constitutie zou worden ontworpen. Daarvoor werd weder 19 Jan. een commissie van 7 leden, onder welke van de Kasteele, benoemd; zij deed denzelfden dag haar voorstellen en deze werden aangenomen. Zij zou op 22 Jan. nog uitvoeriger voorstellen indienen. Het laat zich begrijpen, dat deze werkwijze, waarvan misschien mede oorzaak was, dat van de Kasteele ziek was, de Franschen verdroot, zoodat zij zich lieten overhalen, met de ultra's, Vreede en Daendels, mede te gaan.

Van de niet bij den staatsgreep gevangen leden werd een verklaring gevraagd van afkeer van het stadhouderschap, het federalisme, de aristocratie en de regeeringloosheid. Van de Kasteele weigerde nadat hij genezen was, 8 Febr., die verklaring af te leggen en werd daarom als lid der Nationale vergadering afgezet.

Na den tweeden staatsgreep van 12 Juni 1798, bij wielke aan het bewind der jacobijnen een eind gemaakt werd, werd op 15 Juli d.a.v. een nieuwe vergadering, nu het Vertegenwoordigend lichaam genoemd, gekozen. Daarin werd van de Kasteele verkozen voor Amstelveen, Haarlem en West-Zaandam; ingevolge loting trad hij op voor het eerstgenoemde district. Van 31 Juli tot 13 Augustus 1798 was hij haar president. Op 30 Mei 1799 werd hij, met 30 Juli d.a.v. aan de beurt van aftreding zijnde, niet herkozen, maar op 29 Mei 1800 vaardigde het district Ridderkerk hem weder af. Hij was in de periode van 19 Aug. 1798, toen het Vertegenwoordigend lichaam in twee kamers verdeeld werd, tot 29 Juli 1799 lid der Eerste (= onze Tweede) Kamer, van 29 Juli 1800 tot 17 Oct. 1801 lid der Tweede Kamer.

Toen genoemd lichaam op laatstgenoemden dag als gevolg van den staatsgreep van 19 Sept. te voren ontbonden was, kreeg hij geen zitting in de nieuwe, nu Wetgevend Lichaam genoemde vergadering, maar op 14 Dec. d.a.v. werd hij door het Staatsbewind benoemd tot een der 3 leden

[pagina 951]
[p. 951]

van den raad van Financiën, die den vroegeren agent van Financiën verving. Op 21 d.a.v. werden zij geïnstalleerd.

Bovendien was hij van 1803 tot 1805 lid der commissie voor de samenstelling der evangelische gezangen van de Nederduitsch hervormde kerk.

Op 29 Apr. 1805, toen genoemde raad opgeheven werd, werd hij door den raadpensionaris Schimmelpenninck benoemd tot lid en president van den nieuw opgerichten Staatsraad. Hij bleef dit ook onder koning Lodewijk. Tegelijk werd hij benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst, maar werd om gezondheidsredenen op zijn verzoek bij besluit van 4 Dec. 1807 eervol ontslagen. Sedert bleef hij ambteloos.

De Koning droeg hem in Juli 1806 op, het ontwerp eener constitutie in liberalen zin voor het koninkrijk Holland samen te stellen. Hij heeft in korten tijd aan die opdracht voldaan, maar Lodewijk kreeg al spoedig zoozeer neiging naar de absolute regeering, welke neiging door zijn broeder nog versterkt werd, dat het ontwerp terzijde gelegd is.

Groen van Prinsterer (dl. II, kol. 508) zegt van hem, in zijn Handboek der geschiedenis van het vaderland, 713: ‘een treffend voorbeeld van vereeniging der revolutionnaire begrippen met christelijk geloof’.

Men heeft van hem: Proeven van stigtelijke mengelpoëzij, met H. van Alphen (Utr. 1771-1772); dit werk beleefde een 6en druk, er komt een uitvoerig gedicht van hem, de Zee, in voor; bundel Gezangen (Utr. 1790); hiervan zijn een aantal in den nog gebruikelijken bundel opgenomen; metrische vertaling van de Gedichten van Ossian (1e deel, Haarl. 1793); dit werk wordt voorafgegaan door een zeer uitvoerige voorrede; vertaling van de Oden van Klopstock, en van die van Wieland (1e deel, Haarl. 1798); van de beide laatste werken is het 2e deel niet verschenen; De zon in Mnemosyne, 2e deel. Na den dood van zijn zoon Jacob Carel, die voorgaat, zijn zijn door deze verzamelde dichtwerken uitgegeven en met een door deze geschreven levensbericht verrijkt (den Haag 1844, 1845).

Hij huwde in 1777 Geertruid Margaretha Craeyvanger, geb. in Sept. 1749, overl. 23 Mei 1780, en 1 Aug. 1784 Maria Bernardina Gallé, wed. van Mr. Nicolaas van Leyden, geb. in 1751, overl. 26 Febr. 1824. Bij de eerste had hij den reeds genoemden zoon, bij de tweede een dochter.

Zijn portret is gegraveerd door Vinkeles, Bogerts, door C. Brouwer naar P.J. Rink, door F.J. Pfeiffer en een onbekende.

Ramaer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (10 delen)


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Pieter Leonard van de Kasteele

  • Johan Christoffel Ramaer