van dat jaar in kiesdistricten voor de Nationale vergadering verdeeld was. In 16 van de 55 districten van de provincie Holland werden Roomsch-katholieken gekozen. In 1795 maakte de naaldwijksche pastoor Witbols op verscheidene plaatsen in Zuid-Holland propaganda voor de revolutie onder de Roomsch-katholieken en het gevolg was, dat de genoemde 16 bijna allen ultra-radicalen waren in tegenstelling met velen uit Brabant en de roomsche streken in Gelderland, Utrecht en Overijsel.
Zoo werd van Langen 27 Jan. 1796 in het kiesdistrict Noordwijk-Binnen gekozen.
Hetgeen hij in deze vergadering, welke zooveelbekwame mannen hij vele middelmatigheden bevatte, verricht heeft, was van weinig beteekenis. Hij ging door dik en dun mede met het hoofd der radicalen, Vreede.
Op 2 Aug. 1797 werd hij in genoemd district herkozen. Hij was een der 12 onderteekenaars van het radicale manifest, uitgegeven 1 Aug. 1797, tegen de nieuw ontworpen constitutie, meestal de zendbrief der 12 apostelen genoemd. Merkwaardig is het, dat er onder dezen 8 Roomsch-katholicken waren, en wel Midderich, Nolet, Witbols, Quesnel, Vonk, Koene, van Zonsbeek en van Langen.
Met eenige andere jacobijnen heeft hij, toen Vreede, wiens werk dit anders geweest zou zijn, ziek te Tilburg lag, een aantal artikelen opgemaakt, die zij gaarne in de constitutie opgenomen zagen. Deze werden door een onderhoorige van den franschen gezant Delacroix, Ducange, in het Fransch vertaald en toen 9 Jan. 1798 aan Delacroix aangeboden. Op deze wijze heeft hij medegeholpen aan den staatsgreep van 22 Jan. 1798 en hij was het eenige medelid van de partij van Vreede (Wildrik en Fokker mag men daartoe niet rekenen) in de Nationale vergadering, die door dezen waardig gekeurd werd, naast hem in het Uitvoerend bewind van 5 leden, dat nu ingesteld werd, zitting te nemen.
Aan van Langen werd in het bijzonder opgedragen de Buitenlandsche Zaken te behartigen. Voorloopig was er nog geen agent (= minister) voor dat departement, op 12 Maart werd Mr. W. Buys, een onbeduidend man, daartoe benoemd, maar reeds 9 Apr. werd deze benoemd tot gezant te Parijs ter vervanging van Meijer, die naar Madrid verplaatst werd en verder is er tot 12 Juni 1798 geen benoemd, zoodat van Langen toen tevens als minister fungeerde. De man, die groote sommen noodig had, was de fransche directeur Barras, een losbandig en verkwistend man; hij is de volle jaren van het Directoire aangebleven omdat men dankbaar was, dat hij met behulp van Bonaparte op 18 Oct. 1795 de fransche republiek van het jacobinisme gered had. De overige 4 leden van het Directoire hebben zich niet met de geldzaken ingelaten. Ook de minister van Buitenlandsche Zaken, Talleyrand, bleef buiten de knoeierijen.
Op 21 Febr. 1798 bepaalde het Uitvoerend bewind, dat het comité tot den oostindischen handel, hetwelk de zaken der Oostindische Compagnie beheerde, geautoriseerd werd, ƒ 400.000 voor te schieten. Reeds voor dien datum, ja zelfs voor 22 Jan., had van Langen wissels tot een bedrag van ƒ 31.400 op dat comité getrokken.
J. Eykenbroek, een man, die voor de revolutic klerk bij van Langen geweest was en daarna als spion gediend had, werd naar Parijs gezonden voor de geheime onderhandelingen met den secretaris van Barras. Op 11 Febr. had een gesprek van Eykenbroek en een te Parijs woonachtig agent van dezelfde soort, Eberstein, met dienzelfden secretaris plaats,