Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Middelnederlandsche dramatische poëzie (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Middelnederlandsche dramatische poëzie
Afbeelding van De Middelnederlandsche dramatische poëzieToon afbeelding van titelpagina van De Middelnederlandsche dramatische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.59 MB)

XML (1.60 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

abel spel
klucht
tafelspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Middelnederlandsche dramatische poëzie

(1875)–Henri Ernest Moltzer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 312]
[p. 312]

Een tafelspeelken van twee personagien, eenen man ende een wijf, gecleet up zijn boersche.

Dwijf.
(Van buiten, met eenen zac up den hals, beghint.)
 
Waer zijdij, Han, Hannen?
De man.
(Van buten, met eenen eyerpaendere.)Ga naar voetnoot1)
 
En hannent niet vele.
Wijf.
 
Comt, men lichtGa naar voetnoot2) hier de cannen.
 
Waer zijdij, Han Hannent?
Man.
5[regelnummer]
Ic wilde, ghij waert ghebannen:
 
Versmachten moet u kele!
Wijf.
 
Waer zijdij, Han Hannen?
[pagina 313]
[p. 313]
Man.
 
En hannent niet vele;
 
Of zeghdijt in spele? Hoe stadij en tiert!
10[regelnummer]
Roept niet zo luyde.
Wijf.
 
Wat deze loetenGa naar voetnoot1) versiert!
 
Sijdij al bebiert? Wat zuldij hier brouwen?
 
En heettij niet Hannen?
Man.
 
Hannen? Neen ic, in trouwen:
15[regelnummer]
Hannen en was noynt mijn rechte name.
Wijf.
 
Tes oec waerachtich, twaer voor u een blame!
 
Want Hannen es een zot, met curten verhale.
Man.
 
Een HansGa naar voetnoot2) es een duutssche, een hackino een wale:
 
Hoe sal ic dan heeten? Ic en weets niet, bijlo.
Wijf.
20[regelnummer]
Een Hanneken es een kint en JanGa naar voetnoot3) wyo:
 
Dies muegdij wel Jan heeten op elc termijn.
[pagina 314]
[p. 314]
Man.
 
Wat es wyoe te zegghen?
Wijf.
 
Cuendij gheen Latijn,
 
Zo en zuldij dat woordeken niet verstaen,
25[regelnummer]
Dat ghij zoGa naar voetnoot1) zult.
Man.
 
Ic Latijn cuenen? Swa neenGa naar voetnoot2), ic waen.
 
Zoudic Latijn in den coestal gheleert hebben?
 
Ic mach altemet den harync ghekeert hebben!
Wijf.
 
Waer? Int cloostere?
Man.
30[regelnummer]
Ke, neen, op eenen roostere:
 
Waer keert men anders? Ha! Sufte ghije?
Wijf.
 
En als ghij twee buttenGa naar voetnoot3) cocht, ghij brochter drye:
 
Dus moester proffijt in u huus ghewerden.
Man.
 
Hoe es datte mueghelic?
Wijf.
35[regelnummer]
Ghij waert den derden!
 
Want ghij zijt al buttachtigGa naar voetnoot4), zoot mach blijken.
[pagina 315]
[p. 315]
Man.
 
Mijn heren, zij wilt mij bij eenen but ghelijcken!
 
Eyst niet jentGa naar voetnoot1), dat zij met haren man gaet ghecken?
 
Maer de vrouwen moeten altoes ane beckenGa naar voetnoot2)
40[regelnummer]
En tlaetste behauwen van der tale!
Wijf.
 
Ghij spreict quaet vlaemsch, al en zijdij geen wale.
 
Secht, de mans willen altijts de vrauwen duercaerdenGa naar voetnoot3).
Man.
 
Wa jenGa naar voetnoot4), zij en willen. De vrauwen draghen zom baerden,
 
Daeromme willen zij boven bindenGa naar voetnoot5), zonder ontvlien.
Wijf.
45[regelnummer]
Draghen zij baerden?
Man.
 
Ja zij, ic hebt ghezien:
 
Eyst wonder, dat de werelt gheheel gaet verdraeyt!
Wijf.
 
Ke, zwijcht, stopt uwen bec! Hoe stadij en craeyt?
 
Ic hoore wel, ghij meent u dijnghen int vuileGa naar voetnoot6).
Man.
50[regelnummer]
De vrauwen draghen baerden an haer nuyleGa naar voetnoot7):
 
Es datte vuyl? Laet vaeren u snaterijnghe:
 
Ic zout doen blijcken.
[pagina 316]
[p. 316]
Wijf.
 
Welke taterijngheGa naar voetnoot1)!
 
Hebben de vrauwen nuylen? Waer sijn u sinnen?
Man.
55[regelnummer]
En hebben zij gheen mulen, die cattinnen,
 
Daer zij baerden an draghen, in reynder vauwenGa naar voetnoot2)?
 
Ic wedde, ja zij.
Wijf.
 
Zijn de cattinnen vrauwen?
 
Wat caut es mij datte? Spreict bij manieren!
Man.
60[regelnummer]
Tsijn de vrauwen van de caters, bij gans bierenGa naar voetnoot3)!
 
Blijckt niet in de maerteGa naar voetnoot4)? Tesser al te verhoene:
 
Elk wilt een vrauwe hebben.
Wijf.
 
Wat heift men te doene
 
Met sulcken caut? Tschijnt, dat ghij al zot zijt.
Man.
65[regelnummer]
Fij, Clemme, mij dijnct, dat ghij al besnot zijt;
 
Vaecht uwe nueze af: zuucht het zoch.
Wijf.
(Tastende naer hare nueze.)
 
Wat ghebreict u an mijnen nueze?
[pagina 317]
[p. 317]
Man.
 
Ja, tes waer, ghij hebten noch:
 
Stonde dien nueze niet u caken ontrent,
70[regelnummer]
U schoon aensicht ware met allen gheschent!
 
Tes eenen schoonen blusscherGa naar voetnoot1) meerder dan zom!
Wijf.
 
Wat ghebreict u an mijnen nueze?
Man.
 
Stonde hij niet stomGa naar voetnoot2),
 
Ic en zouden niet gheven om eenen ducaet.
Wijf.
75[regelnummer]
Kijct, welc eenen fraeyen nueze dat daer staet!
 
Ic hadde mij liever zulc eenen nueze ghezactGa naar voetnoot3)!
Man.
 
Al es mijnen nueze gherompelt, hij lach ghepact
 
EvenGa naar voetnoot4) in de mande als wij eerst overquamen.
Wijf.
 
Hij is swinters al blau: ic soude mij schamen
80[regelnummer]
Zulc een nueze te draghen, want hij te snodeGa naar voetnoot5) es.
Man.
 
De vrauwen prijsen altijds dat root es:
 
Hij wert root, als ic dryncke crabbeleereGa naar voetnoot6).
[pagina 318]
[p. 318]
Wijf.
 
Waen, Jan, ghij zijt een aerm brabbeleere,
 
Ghij hebt altoos in uwen nueze, zo ic zeye.
Man.
85[regelnummer]
Wat hebbic in mijnen nueze?
Wijf.
 
JnuGa naar voetnoot1), de papeije,
 
Van dat ic u eerst te trauwen begoeste.
Man.
 
En ghij zijt deerlic gequelt van den schaephoeste:
 
Van achteren niesdij, dats meerderen royGa naar voetnoot2).
Wijf.
90[regelnummer]
Al waerdij met uwen nueze noch zo moy,
 
Den mijnen es genter, ic wilt betoghen.
Man.
 
Dats waer, Clemme, haddij gheen verkens ooghen,
 
Ghij warlicht veel claerder dan een tijnckenGa naar voetnoot3).
Wijf.
 
Mijn ooghskens zien claerder dan een vijncken,
95[regelnummer]
Ja veil claerder dan een caukenGa naar voetnoot4) van een craeyken ziet.
[pagina 319]
[p. 319]
Man.
 
Ic wedde om een zeskenGa naar voetnoot1), ghij en ziet dat draeyken niet:
 
Eyst wit of zwart? Willet mij accordeerenGa naar voetnoot2).
Wijf.
 
DeisGa naar voetnoot3), sente Loys temptatie zal mij tempteren:
 
Tes ghenoech, tes beter dat wij thuiswaert gaen.
Man.
100[regelnummer]
Ic hebbe mijnen gughelrocGa naar voetnoot4) just anghedaen,
 
Dies moet ic wat ghuchelen, dats verloren.
Wijf.
 
Mijn heeren, en wilt u niet stooren:
 
Hi en es van den wijsten niet, tblijct an zijn vijte.Ga naar voetnoot5)
Man.
 
Holla, hoe gaeptij alzo? Zuldij mij bijten?
105[regelnummer]
Ghij hebt emmers een gente backtreyeGa naar voetnoot6),
 
En daar mede zijdij ooc wacker, ghije,
 
In uwen mont en zal gheen coppe ghespin wassen.
[pagina 320]
[p. 320]
Wijf.
 
Hoe zoude ment connen naer uwen zin passen!
 
Haddic Godt gheweest, ghij zout de vrou al anders maken sien.
Man.
110[regelnummer]
Tzou zonder twijfel zo gheschien.
 
Waert dat ic Godt ware, verstaet de reden saen,
 
Ic zou de braenGa naar voetnoot1) stellen daer de schenen staen,
 
Zoo en zoude men zoo veel blauwe schenen niet steken
 
An stoelen en bancken.
Wijf.
115[regelnummer]
Hoort dien man spreken!
 
Heeft hij niet van KieribusGa naar voetnoot2) nepen, waende?
Man.
 
Ende de buucken zoudic maken opengaende
 
Al met cnoppen, hoort mijn ontpluucGa naar voetnoot3), care,
 
Ende alsser rammelijnghe in den buuc ware,
120[regelnummer]
Zo zoude ment met een clotkenGa naar voetnoot4) cuusschen.
[pagina 321]
[p. 321]
Wijf.
 
Mijn heeren, hoerenGa naar voetnoot1) ruusschen
 
Van zulk een clap! Twaer beter gheswegen
 
Dan alzoo te rasen.
Man.
 
Ende jeghen den reghen,
125[regelnummer]
Die de luden dicwils comt verdooft quellen,
 
Zoudic elc mensche een bordesscheGa naar voetnoot2) up dooft stellen;
 
En achter zoudic een caveGa naar voetnoot3) noort of zuit drieghen,
 
Omdat den doomGa naar voetnoot4) van den biere zoude uut vliegen:
 
Zo en zoude dbrein zo vullic niet zijn versmoort.
Wijf.
130[regelnummer]
Dats emmers wel zottelick verzint.
Man.
 
Ende voort
 
Moet ic u noch zegghen int platteGa naar voetnoot5), calle,
 
Dat ic van elcx mont soude maken een ratte valle,
 
Zo en dorft men gheen catten daer toe hauwen
 
Noch ratten cruut coopen.
Wijf.
 
Bij mijnder trauwen,
 
Ghij waert weerdich ghesmeten met vurte sleterenGa naar voetnoot6)!
 
Zoude ghij Gods werken willen verbeteren?
 
Wa, willecom cochuut, wech, cust den brandereGa naar voetnoot7).
Man.
140[regelnummer]
Tes daeraf ghenouch: nu up een andere.
 
Tes mij leet, hebbic messeght tzij groot of clene.
[pagina 322]
[p. 322]
Wijf.
 
Nu wel, twerdt varijnc hoogh tijt van scheene:
 
Dus dat wij ghijnghen, twaer wel mijn wille.
Man.
 
Kenne boeyeGa naar voetnoot1), wij moeten noch gaen naer Bentille,
145[regelnummer]
Tes daer kermesse, laet ons derwaert poghen.
Wijf.
 
Twaer schande, zouden wij ons hier vertooghen
 
Zonder een present te gheven dees heeren verheven.
 
Schuelter niet in den curf?
Man.
 
Daer es wat bleven.
Wijf.
150[regelnummer]
Nu, zegt mij, watter inne es, up rechter minnen.
Man.
 
Watter inne es?
Wijf.
 
Ja.
Man.
 
Tjan, daer es een hinne.
Wijf.
 
Een hinne, zechdij?
Man.
155[regelnummer]
Hoe, meendij, dat ic lieghe?
[pagina 323]
[p. 323]
Wijf.
 
Haut den curf toe, dat zij niet uut en vlieghe!
 
Ic meende waerlijck, dat zij ter maerct vercocht was:
 
Maar tes noch wel, datse tot hier ghebrocht es,
 
Wij zullen der, hopic, de eere mede bewaren.
Man.
160[regelnummer]
YgoGa naar voetnoot1), dat peynsdic ooc.
Wijf.
 
Rasch, zonder sparen,
 
Groet dit lieve gheselschap, jonstich verwetenGa naar voetnoot2).
Man.
 
Gans mierentantGa naar voetnoot3), ic hebbe mijn sprake vergeten!
 
Groetse ghije, ghij kuenet wel ter kuere.
Wijf.
165[regelnummer]
Moet ic altoos ghequelt zijn met dezen luere!
 
Ghij heeren, en belcht u niet van tsotte ghemoetseleGa naar voetnoot4):
 
Wij bieden u al tsamen een minnelic groetsele,
 
En brijnghen u, zonder yemant te stooren,
 
Een goede vette inne, om te smoorne,
170[regelnummer]
En bidden u: wiltse in dancke ontfanghen.
Man.
 
Wacht, willicse uut trekken.
Wijf.
 
Wacht, laetse mij langhenGa naar voetnoot5).
 
Ontbeyt! Hoe sta ic aldus en babbele?
 
Mij dijnct, dat ic niet dan hoy en grabbele,
175[regelnummer]
Dees hinne es te gheven en niet te coope.
[pagina 324]
[p. 324]
Man.
 
Siet wel toe, dat zij u niet en ontloope,
 
Want ic zouder om zijn een beschaemt catijf.
 
Vatse wel.
Wijf.
 
Mijn hant bernt an mijn lijf:
180[regelnummer]
Ic en vintse niet, eyst niet wel een plaghe?
Man.
 
Daer es nochtans een inne.
Wijf.
 
Ic wildicse zaghe
 
Of ghevoelde, zo ware ic der zake vastere.
Man.
 
Laetse mij tasten.
Wijf.
185[regelnummer]
Nu tast, hinne tastere,
 
Ghij en zullet niet bet dan icke duergronden.
Man.
 
Ey wijfken, lacht, al vonden, al vonden!
 
Siet wat ic hier hebbe, en maect gheen gheschrey.
Wijf.
 
Es dat een hinne?
Man.
190[regelnummer]
Neent, tis een ey.
 
Haut, ziet, dit zijn vremde miraculen!
 
Zoude de hinne gheleyt hebben sonder cakelen?
 
Ic en hoorde mijn dagen noynt vremder clute!
Wijf.
 
Daer was een inne, maer nu eysser ute:
192[regelnummer]
Een ey wasser inne, nu hebbic tverstant.
[pagina 325]
[p. 325]
Man.
 
Daer was een inne.
Wijf.
 
Maer twas een ey, mijn quant,
 
Dees ey esser van, een waer woirt niet gheloghen!
Man.
 
Nu moeten wij de duecht van den eye betoghen,
200[regelnummer]
Of wij zullen hier teenegaer blijven in schande.
Wijf.
 
Een ey maect veel spijse.
Man.
 
Jaet, menegherande:
 
Men maecter me goe supenenGa naar voetnoot1), gheswollen met sap
 
En wittemoes.
Wijf.
 
Ja, en goede appelpap.
 
Ooc dienet zij zeer wel in taerten, in vlaen.
Man.
 
Een wafelken, up den rooster ghebraen,
 
CurtGa naar voetnoot2) gheyert, en es niet te vermulene.
Wijf.
 
De vaddenGa naar voetnoot3), hoe beghinnen zij te huulene,
200[regelnummer]
Als zij wel gheeyert zijn: men zoudeze zouckenGa naar voetnoot4).
[pagina 326]
[p. 326]
Man.
 
Sghelijcx de craustelijnGa naar voetnoot1).
Wijf.
 
En deyer coucken:
 
Daer en zijn gheen graten in, ghezegt goet ront.
Man.
 
Een eyken ghebraden en es ooc niet onghesont,
216[regelnummer]
Alst men heit up zijn hollandsche metten botere.
Wijf.
 
Van ghedopte eyers en crijch men niet den snotereGa naar voetnoot2)
 
Men v.....Ga naar voetnoot3) er wel af, dats ic u prijze.
Man.
 
De eyers dienen bijcans tot alle spijze,
 
En men cocse menichsins, sout an den treinGa naar voetnoot4) gaen.
Wijf.
220[regelnummer]
Men cocse met booccruitGa naar voetnoot5).
Man.
 
Ja, en met reyn vaenGa naar voetnoot6):
 
Maer dats jeghen de vloeyen vul van ghequelle.
[pagina 327]
[p. 327]
Wijf.
 
Men roerse metten inguneGa naar voetnoot1) en metter pecele:
 
Dan maect men appeltasseyenGa naar voetnoot2) metten mostaerde.
Man.
225[regelnummer]
O, de eyers zijn puicgoet van aerde:
 
De schippers als zij hebben een hongher bijstere,
 
Zo maecken zij van eyers eenen vijstereGa naar voetnoot3)
 
Inne baken vleeschGa naar voetnoot4), ghebacken in de panne.
Wijf.
 
Maer als zij dan te zeer lichtenGa naar voetnoot5) de kanne,
230[regelnummer]
Zoo zouden zij wel schieten om te naest
 
Den cocGa naar voetnoot6) van Vranckerijcke.
Man.
 
Duufkens met eyers ghefaestGa naar voetnoot7)
 
En zijn ooc niet quaet, dats goet te ghevroeneGa naar voetnoot8);
 
De eyers plegen de lieden te voene;
235[regelnummer]
Eenen sangher van eyers gheentijts heesch es.
Wijf.
 
Men zecht, dat een ey bloet en vleesch es,
 
Binnen drij daghen, zo ic ghepresen las:
[pagina 328]
[p. 328]
 
Sghelijcx ooc Christus ghebenedijt verresen was
 
Binnen drij dagen, tes een schoon exempele.
Man.
240[regelnummer]
Hij hadde gheseyt, breict desen tempele,
 
En binnen drij daghen zal ic hem verwecken.
Wijf.
 
Int uitterste oordeel, up diversche plecken,
 
Zal van den menschen gheropen worden menich ey,
 
Deen met blijdschap ende dander met gheschrey:
245[regelnummer]
Leert hier up dijncken, o menschelicke zinnen.
Man.
 
En leert Christus uwen zalichmaker beminnen,
 
Die ons met zijn precieus bloet ghecocht heift.
Wijf.
 
Goede jonste, die ons tot hier ghebrocht heeft
 
Hadde noch wel vonden ons presentatieGa naar voetnoot1).
Man.
250[regelnummer]
Nemet doch danckelijc, dat jonste ghevrocht heeft;
 
En blijft bevolen Gods moghende gratie.
voetnoot1)
Eyerpaender d.i. eierkorf.
Hannent van hannen d.i. han roepen. Hanne, verkorting van Johan, werd ook in malam partem gebruikt voor hoorndrager, laffe vent, Jan Hen en derg.: zie willems Belg. Mus. II bl. 121 en oud. Bijdr. in voce Hanne en Henne en Jan. Dus de man wil zeggen: ‘leg toch niet zoo te hannen, dat is een ellendig woord, dat ik niet hooren mag’: zie vs. 14, 15, 17.
voetnoot2)
Licht van lichten, oplichten, dus oppakken, hier ledigen.
voetnoot1)
Loeten d.i. lomperd; homo agrestis, insulsus, bardus, stolidus: kil. Verg. l.l. de bo Westvlaamsch Idioticon. Brugge, 1870, in voce.
Versiert van versieren d.i. opdisschen, leuteren, verkoopen, zooals wij wel zeggen.
voetnoot2)
Hans: de Hgd. verkorting van Johannes.
Hackino: ‘waerschijnlijk een vrouwen kwaaddoener; van het waelsche werkwoord haguigner of hoguiner. Volgens menage was hoguineur een sobriquet van die van Arras.’ willems t.a.pl. bl. 122; zoo ook oud. V bl. 20. Ik zou eerder denken, dat hackino (waarin toch m.i. evenmin faquin, It. facchino als haquenée, It. acchinea, Holl. hakkenei kan schuilen) eene waalsche verbastering van Jan vertegenwoordigen moet evenals Hans het de Hgd. doet: het verband dwingt tot die opvatting. Dat de spotnaam hoguineur invloed op hackino heeft geoefend en er eene minder gunstige beteekenis aan toegevoegd, is mogelijk.
voetnoot3)
Jan: zie Afl. I bl. 64.
Wyo d.i. ‘horendrager, fr. cocu. Men noemde de Doornikkers les wyos d'Tournay, ‘parce que (zegt hecart, Dictionnaire Rouchi-français, pag. 491) les Tournesiennes étant assez généralement belles femmes, sont fort recherchées’: willems t.a.pl. Het woord komt ook voor Rose (ed. kausler) vs. 8501 (ed. verwijs vs. 8613):
 
Ondanc hebs die vilein wi hot
 
Die so ialous es ende so zot;
waar kausler aanteekent: ‘wi hot H.S., lies wihot, Hahnrei.’ Verg. roquefort's Glossaire en ducange in voce willot.
voetnoot1)
Zo: namelijk indien gij Latijn verstaat.
voetnoot2)
Swa neen d.i. zoo waar neen, waarlijk niet: willems.
voetnoot3)
Butten van but d.i. bot, botvisch: kil.
voetnoot4)
Butachtig d.i. botachtig: bot nam. in den zin van stom; boeoticus, boeotus, stolidus, stupidus, hebes, obtusus, rudis: kil. Verg. harrebomeé I bl. 83.
voetnoot1)
Jent d.i. lief.
voetnoot2)
Ane becken d.i. beginnen te bikken d.i. te slaan, te hakken, te houwen en te vechten: Nnl. Wb. in voce aanbikken en oud. Bijdr. op aenbicken. ‘De vrouwen beginnen altijd, en moeten eeuwig het laatste woord hebben,’ wil Man zeggen.
voetnoot3)
Duercaerden d.i. doorhalen, de les lezen, verg. kil. in voce katerden, bl. 273, noot.
voetnoot4)
Wa jen: waarschijnlijk verbasterd uit wat Jezus of zoo iets. Verg. Nu noch vs. 122, alwaar wey.
voetnoot5)
Boven binden d.i. de bovenhand hebben, eene spreekwijze - zegt willems t.a.pl. bl. 123 - van het bannier binden ontleend; alsof men zeggen zoude: de bovenste kleur overtreft de andere. Hiervan komt de kreet: ‘Oranje boven!’ Het woord is gevormd als bovengaen d.i. overwinnen; bovenkomen d.i. de overhand krijgen; bovenzijn d.i. de overhand hebben; bovenstaen d.i. de overhand behouden.
voetnoot6)
Int vuyle d.i. in het gemeene, in het obscoene.
voetnoot7)
Nuyle d.i. muyle, gezicht, moel: verg. vs. 55 beneden.
voetnoot1)
Taterijnghe d.i. gesnater, titubantia, titubatio: kil.
voetnoot2)
Vauwen: in reynder vauwen d.i. ‘rein uit gezeid:’ willems.
voetnoot3)
Bieren: ‘verdraaide vloek, voor bij St. Jans viere!’ idem. Bieren staat hier m.i. voor nieren: zie op Playerwater vs. 381.
voetnoot4)
Maerte: in de maerte, evenals in het bekende liedje ‘in de mei.’. Verhoene van verhoeden d.i. ‘verhoeden. Een meisjes verhoeden is haer trouwen (in hoede nemen):’ willems; terecht, dunkt mij. weil. heeft in voce hoeden: ‘hoeden beteekende oulings ook ter vrouw nemen.’ Wat de afleiding aangaat, denk ik eerder dat het woord oorspronkelijk luidde verhuwen (kil. heeft houden zoowel als houwen) dan dat het met hoede in verband staat, iets dat te minder bevreemdt als men let op de samenstelling verhuwelijken. De zin is: ‘'t is alles trouwlustig.’ Verg. de bo in voce verhuwen d.i. hertrouwen.
voetnoot1)
Blusscher d.i. domper; verg. bluschpot d.i. doofpot.
voetnoot2)
Stom d.i. stomp.
voetnoot3)
Ghezackt van zacken d.i. in den zak steken. Het wijf wil zeggen: ‘ik had liever zoo'n neus in mijn zak dan op mijn gezicht.’ De verklaring van willems: ‘ghezact, tot vernietiging gedoemd; van sacken, iemand tot den zak verwijzen, dat is, in een zak steken en verdrinken,’ is m.i. te gezocht.
voetnoot4)
Even, waar tegenover staat: gherompelt, is effen, vlak; dus de neus was glad bij de geboorte (want overquamen van overkomen d.i. ter wereld overkomen - oriri, oboriri, suboriri: kil. - doelt daarop).
voetnoot5)
Snode d.i. leelijk. Snood toch had vroeger een veel minder ongunstige beteekenis dan tegenwoordig: zie oud. Wb. Hooft in voce; v. lennep Vondel's index in voce en de daar aangehaalde plaatsen. In het Gron. sneu (verg. bleu van blood, en beu van bo: meijer in voce) voor onpleizierig, dat is sneu voor dat is een tegenvaller, leeft die gunstiger beteekenis voort. Verg. de bo in voce.
voetnoot6)
Crabbeleere d.i. schrickenbergher: kil., en dat verklaart hij aldus: ‘denarius decem asses: numus decusse X signatus: numus sive grossus saxonicus novus: numus quatuor stuferorum.’ willems heeft hier: ‘crabbeleere, waerschijnlijk de naem van eenig Vlaemsch bier,’ bl. 125; en voegt er bl. 134 bij: ‘het bier crabbeleere is ook te Gent nog bekend. Bij de bo vind ik het woord niet. Crabbeleere is m.i. oorspronkelijk eene hoeveelheid van zeker bier ten bedrage van een crabbeleere, evenals men van een paartje en een vaantje sprak: Taalg. I bl. 32 en 33, noot van de jager; later een bepaalde soort van bier, waarvan zeker quantum een crabbeleere kostte.
voetnoot1)
Jnu d.i. ei nu.
Papeye
d.i. pipeye, pippe, pipse, sprouwe, pituita, gallinarum morbus, kil, dus pip.
voetnoot2)
Roy d.i. ‘plaeg, van roede, doch als geeselroede te verstaan’: willems. Of is roy hetzelfde als rouw d.i. verdriet, ellende.
voetnoot3)
Tyncken: of slije d.i. zeker lichtende visch. Zie de bo in voce Tinke, al. 2.
voetnoot4)
Cauken d.i. de hals, de krop van een vogel: willems; verg. kil, in voce: kauwen, kouwe, kuwe.
voetnoot1)
Zesken d.i. een groot, ook sisken.
voetnoot2)
Accordeeren d.i. antwoorden; kil. App. bl. 83.
voetnoot3)
Deis: voor deus d.i. god: gewone Mnl. vloek. Sente Loys d.i. St. Louis, de Heilige Lodewijk.
voetnoot4)
Gughelroc: van gughelen, d.i. goochelen.
voetnoot5)
Vijte d.i. levenswijs, wijze van doen, van vita, het Fransche vie. St. Amand: vs. 2052:
 
Ende vele inghelen quamen daer,
 
Ende brochten licht scoone ende claer,
 
Ende songen ende dreven melodie;
 
Dus daden sij solaes ende vye,
 
Tote dat die dach up quam.
Benevens levenswijs beteekent vite; 1o leven, 2o levensbeschrijving: t.a.pl. II vs. 6314
 
Alle gader die dese vite ghehoort
 
Hebben, dien biddic.... enz.;
Sp. H. I iv 40 vs. 44:
 
Die dueren, leest men inder viten,
 
Waren yvorijn alle ghemeene.
3o Geschiedverhaal in 't algemeen: zie Taalk. Mag. IV bl. 76 vlgg.
voetnoot6)
Backtreye d i. bakkes: oud. in voce.
voetnoot1)
Braen van braede of braeye d.i. kuyte des beens: kil. Verg. de bo in voce Bra.
voetnoot2)
Kieribus: ‘Kieribus nepen, zotte knepen. Er zijn verscheidene spreekwoorden van Kieribus. Zie, onder anderen mone's Uebersicht, enz. blz. blz. 146’: willems. mone citeert: ‘Alzo zot als een drille, ofte als Kiribus, die in zijns moeders ers blies.’ kil. haalt op K. aan: ‘Stultior Coroebo, furiata mente Coroebus’ en dacht stellig aan Κοροίβου ἡλιθιώτερος van zenobius (IV 58).
Nepe (of nijpinghe) d.i. kneep: kil,
Waende d.i. waant gij, meent gij.
voetnoot3)
Ontpluuc d.i. verhaal van ontpluycken d.i. eig. opendoen, dan verhalen. St. Amand I vs. 585:
 
Maer Amand bat hem met ootmoed,
 
Dat hi te negheenen stonden
 
Ontploke huut sinen monde
 
Van dies hi van hem hadde ghehoort.
Verg. L. Sp. Gloss.
voetnoot4)
Clotken d.i. ‘klots, vaegklos,’ (willems), om mede te cuuschen (kuisschen) d.i. reinigen; Hem. d. hem. bl. 224: ‘wij gebruiken thans in dien zin (nam. van ons kuisch) meest het bijv. kuisch, doch, hoezeer dit eigenlijk hetzelfde zij met rein en zuiver, blijkt uit het spreekwoord: “Als morsige menschen kuisch worden, schuren zij de pannen van buiten.” In Zeeland bezigt men ook nog doorgaans de woorden kuisch (kuusch) voor zindelijk, en kuischen (kuuschen) voor schoonmaken.’ Verg. de bo in voce kuischen.
voetnoot1)
Hoeren d.i. hoor hem. Ruusschen d.i. lawaai maken.
voetnoot2)
Bordessche of borddecks d.i. luifel: oud.
voetnoot3)
Cave d.i. schoorsteen, schouw. Drieghen d.i. naaien, rijgen. De Hr. oudemans vraagt in voce: ‘quid? eene cave of opening maken?’ Ik meen, dat de man, die wel van Lotje getikt schijnt, voor dergelijke dwaze combinaties als een cave drieghen niet te goed is: het moet blijkbaar eene aardigheid verbeelden.
voetnoot4)
Doom d.i. domp, damp.
voetnoot5)
Int platte d.i. platweg, kort en goed. Calle d.i. liefje; pulchra, formosa: kil.
voetnoot6)
Vurte sleteren d.i. rotte (vorten of verten d.i. rotten) lappen (slete of slets d.i. linteum tritum).
voetnoot7)
Brandere d.i. gloeiend ijzer, brandijzer. Cust den brandere is dus zooveel als word gebrandmerkt, krijg een brandmerk op uw wang: noordewier t.a.pl. bl. 314 vlg. Zie de bo in voce.
voetnoot1)
Kenne boeye: hierover willems aldus: ‘bode, ik kenne - zoo antwoordde men aan den gerechtsbode, die een citatie deed, om te zeggen dat men van zijn aenzegging kennis nam. In Brabant gebruikt men gewoonlijk de samentrekking boo of boei, voor bode.’
Bentille was een gehucht van het dorp St. Jan-in-Eremo, op een groot uur afstands van Eecloo gelegen: Belg. Mus. II bl. 102.
voetnoot1)
IJgo d.i. ei god.
voetnoot2)
Jonstich verweten. Den zin van dezen stoplap vat ik hier niet.
voetnoot3)
Mierentant: Gans m. d.i. Gods (niet St. Jans) - ? - een vloek in oorsprong al even onherkenbaar als tantgapen.
voetnoot4)
Ghemoetsele d.i. ontmoeting: oud. in voce.
voetnoot5)
Langhen d.i. krijgen, halen.
voetnoot1)
Supenen van supen d.i. soepen; botermelck: kil.: lac serosum, lac agitatum, lac secundarium, lac pressum, enz. Zie kil. in voce wronghel.
voetnoot2)
Curt d.i. een weinig. Gheyert d.i. geëierd. Vermulen d.i. versmaden; stomachando amittere, contemnere cum indignatione, kil.: verg. plantijn in voce en oud. Wb. Bred. en Hooft t.a.pl.
voetnoot3)
Vadden van vadde d.i. meelkoek; laganum, libi admodum tenuis et flaccidi genus: kil.
Huulene van huulen d.i., volgens willems, heulen, verkieslijk zijn: stellig onjuist. Het is m.i. eene samentrekking van hovelen of heuvelen d.i. gisten, door gist of zuurdeeg oprijzen; assurgere in clivum, excrescere in collem, extubare; kil. in voce, en oud. op hevelen.
voetnoot4)
Zoucken d.i. zoeken evenals vs. 212 coucken voor koeken.
voetnoot1)
Craustelijn d.i. het Fransche croustille (crustula), korstje.
voetnoot2)
Snoter d. i hetzelfde als snoteringhe; rheuma, catarrhus, coryza: kil.
voetnoot3)
V.....: daarin zou mij niet verwonderen dat schuilde het door verwijs, in zijn Boerden, besproken veizen d.i. veneri operam dare eig. zich heen en weer bewegen: zie Gloss. in voce.
voetnoot4)
Trein: sout an den trein gaen d.i. indien men vroolijk wil wezen. Zie littré in voce train, sub. 3o.
voetnoot5)
Booccruit: ‘lees boecweit’. zegt willems: ik zou het niet durven; schuilt er niet boonkruid in? Ongetwijfeld is het dit, de ‘soort van kruid dat de keukenmeid in de boonen stooft, ook keule genaamd; fr. sarriette’: de bo in voce.
voetnoot6)
Reyn vaen d.i. reyn-vaeren, reyn vaer, worm-kruyd: kil. Heetekoeken - zegt de bo in voce reinevane - met mater d.i. moederkruid en reinevane gebakken, worden kruidkoeken genaamd.
voetnoot1)
Ingune van inguen d.i. ajuin. Pecelle van pekel: kil. in voce.
voetnoot2)
Appeltasseyen: daarmede worden de koekjes bedoeld, waarvan kil. ons in voce tas-eye het recept geeft: ‘moretum: libum ex lardo, pomis, pyris, herbis, superaddilisque ovis confectum’: dus koekjes toebereid uit meel, melk, spek, appelen, eieren, enz.: oud.
voetnoot3)
Vijstere d.i. intritum, intritum alliatum; moretum alliatum, ventris flatus provocans: kil.; willems noemt 't eene omelette souffleé.
voetnoot4)
Baken vleesch d.i. varkensvleesch.
voetnoot5)
Lichten d.i. ledigen: Zie boven op vs. 3.
voetnoot6)
Coc: ‘den Franschen haen, het wapen van Frankrijk:’ volgens willems. Onmogelijk: ‘le choix de cet oiseau comme symbole de la nation française est de date récente (la première révolution et surtout celle de 1830); il ne paraît guère fondé que sur l'homonymie latine de gallus, qui signifie à la fois coq et gaulois’: littré. Eerder is hier aan eene fout te denken; lees cō d.i. coninc, en dan zal de zin wezen: ‘we zijn den koning van Frankrijk te machtig.’
voetnoot7)
Gefaest van fasen d.i. opvullen, stoppen: kil. in voce. willems vertaalt ‘met dooreengeslagen eieren’ minder goed.
voetnoot8)
Ghevroene van ghevroen d.i. bevroeden, vatten.
voetnoot1)
Presentatie d.i. voorstelling, vertooning, kil. App. bl. 855.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Tafelspeelken van twee personagien, eenen man ende een wijf, ghecleet up zij boerssche