Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fladderende vlinders (1885)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fladderende vlinders
Afbeelding van Fladderende vlindersToon afbeelding van titelpagina van Fladderende vlinders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.40 MB)

ebook (8.74 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrators

Léon Abry

Piet Verhaert

Edgard Farazijn



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fladderende vlinders

(1885)–Pol de Mont–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]


illustratie

Uit ‘Daphnis en Chloë’

I. Van het krekelken

 
Eens, dat Daphnis weer bij zijn meisje waakte,
 
- toov'rend lag zij daar; op haar' poez'le handjes
 
rustte 't lokkig hoofd, en haar' rozenlippen
 
schenen te murm'len, -
 
 
 
wekte toornig tjilpen en wiekgeklepper
 
plots zijne aandacht: vóor een' verwoede zwaluw
 
vluchtte, hoop'loos springend, een schuwe krekel,
 
hier in een' grasstruik
 
 
 
zich verbergend, ginds weer te voorschijn wippend,
 
klevend verder vast aan een nietig halmken,
 
sjirpend wat hij mocht. - Ei, een' enk'len stond nog
 
en - in des vijands
 
 
 
bek verdwijnt voor immer 't insect. - Doch, eensklaps -
 
liet een god zulks toe? - daar bemerkt de vlucht'ling
[pagina 154]
[p. 154]
 
de openstaande keurs van het slapend meisje;
 
luider verheft zich
 
 
 
't noodgesjirp; snel rept zich het broze pootje!
 
Thans, een sprong... Diep onder het warme kleedsel
 
zit de krekel schuil, wen met woesten zwier, de
 
zwaluw in 't rond wiegt...
 
 
 
Laas! daar merkt de knaap, dat de maagd ontwaakt is...
 
Half verschrikt, wrijft zij met de hand langs de oogen,
 
staart in 't rond, vraagt rijzend: ‘Wat nood?’ ontdekt den
 
herder, die lachend
 
 
 
haar den vogel wijst, en - gerustgesteld toont
 
zij, op beurt lieflachend, de blanke tanden.
 
Menschen, kijkt!... Welk wonder is dit? Daar stijgen
 
diep uit haar' boez'laar,
 
 
 
schril als 't lied des krekels een' reeks van trillers....
 
- Ei... daar krevelt iets, als een spin of kever,
 
net om 't rozig tipken des linkerboezems....
 
Huiv'rend van wond're
 
 
 
vreeze, duldt ze een' poos het gekittel.... Eind'lik
 
barst zij uit.... Niet langer en veelt zij 't.... ‘Spreek dan!’
 
krijt zij, toornig half, tot den schalk, die gich'lend
 
zich in het gras rolt!
 
 
 
't Oog in tranen, tramp'lend van ongeduld, zoo
 
stond daar Chloë. - 't Was dan gemeend, haar schelden?
 
Ei!.... wat is zoo'n maged toch schuw!... Vast nam ze een'
 
vlieg voor een' roofgier!
 
 
[pagina 155]
[p. 155]
 
Daphnis lacht niet meer. Met bedroefde blikken
 
treedt hij nader. ‘Kom.... Ik verlos u,’ spreekt hij.
 
Eer zij 't opzet merkt, in haar' warmen boezem
 
schuift hij de handen,
 
 
 
strijkt langs 't zijzacht vleesch en de fijne tepels
 
streelend heen, en - eer, met een' blos van schaamte,
 
huiv'rend zij hare oogen ten grond slaat, houdt hij
 
't spartelend kerfdier
 
 
 
op zijn' hand. - Nu lacht ook de maagd; met kussen
 
paait zij 't arme dier, en - opdat het nogmaals
 
kreev'le langs haar' boezem, verbergt zij 't handig
 
onder het lijfken.
 
 
 
- Daphnis echter zweeg. In zijne oogen welden
 
tranen; wonder klopte zijn hert, en - droomend
 
trad hij naar zijn' kudde terug, en leunde
 
't hoofd aan een' boomstam.
 
 
 
Westwaart zwond de zon. Uit de heesters klonken
 
voog'lenlied'ren; wondere geuren streelden
 
's jong'lings reuk; het koesterend koeltje wuifde
 
hem om het voorhoofd.
 
 
 
Lang nog zweeg de knaap. In zijn binnenst rees een
 
vreemd gevoel; iets was daar, waarnaar hij smachtte;
 
hemelzoet, dàt was het; doch vrucht'loos zocht hij
 
wàt het wel zijn mocht?


illustratie

[pagina 156]
[p. 156]

II. Landschap

 
Woud en weiden, in bloei, kondigden zomertijd.
 
Goudgeel wiegde het graan boven de zwarte voor.
 
Krekels snakten, verborgen
 
onder halmen, naar avonddauw.
 
 
 
Orgeltonen gelijk bliezen de winden door
 
't schaduwrijke geblaârt bukkender appelaars.
 
Talloos vielen, van rijpheid
 
openkervend, de vruchten neer.
 
 
 
Ginds, waar schuins door het loof glijdend, die zonnestraal
 
speelt op kwendel en munt, houdt, op het mos geknield,
 
Daphnis, zwijgend, de wacht naast
 
haar, die eenig zijn hert vervult.
 
 
 
Wee u, vogels des wouds, stoort gij haar rust; en gij,
 
schaamt u, bokken, die woest blatend de horens kruist!
 
Krekels, staakt uw gekriek: geen
 
bloem slaap' zoeter dan 't maagdelijn!
 
 
 
Zoet als 't moederlik oog rust op de meid zijn blik.
 
Staf en fluitje van riet viel uit zijn' handen: d'aâm
 
slurpt hij op van haar' mond, en
 
denkt aan roos- en jacinthengeur.


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken