Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iris (1894)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iris
Afbeelding van IrisToon afbeelding van titelpagina van Iris

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.40 MB)

ebook (4.73 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iris

(1894)–Pol de Mont–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 119]
[p. 119]

V.
Te Nazareth

I

 
Te Nazareth, bij heldre lentedagen,
 
plag vaak Maria Jezus' wiegelijn
 
den groenen appelboomgaard in te dragen
 
en hing het, in den zwoelen zonneschijn,
 
aan de onderst-dikken tak van éen der boomen.
 
 
 
Terwijl haar hand het wiegje schomlen liet,
 
wiekte haar ziel, op vleuglen van haar droomen,
 
't azuur des hemels in, tot waar zij 't lied,
 
dat ze eerst te Bethlem hoorde, weer kon hooren,
 
het zielverrukkend lied der engelkoren,
 
het onvergeten, onvergeetlijk lied...
 
 
 
Dan scheen het haar: daar daalden in de blâren
 
de geesten neder, wonderschoon en slank:
 
met fijne vingers roerden die de snaren:
 
als droppelend goud sprankelde het geklank.
 
Heel vaag en onbestemd zag zij hen zweven
 
om Jezus' wieg, en dwars door kleed en lijf
 
zag zij het warrelnet der takken beven,
 
en - dóor die takken - wijd, de zonneschijf.
 
 
 
Maar duidlijk hoorde zij de harpakkoorden,
 
en woord bij woord verstond zij in haar ziel,
 
en hemelsch rilde zij, of elk dier woorden,
 
als frissche dauw haar in den boezem viel...
 
 
 
Dan, uit haar mijmren wekte luid geschater
 
de maagd. Verbaasd sloeg zij den blik omhoog:
 
een zwerm van vooglen, die, met luid gesnater
 
en wiekgeklepper om het wiegje vloog.
 
En op des wiegjes beide randen zaten
 
heel dicht, heel dicht, wel honderd andre neer,
 
- éen kwispelstaarten, wippen, snebbren, praten,
 
terwijl het kind heel zoet te lachen scheen...
[pagina 120]
[p. 120]

II

 
Wanneer Onze lieve Vrouwken
 
nog een heel jong maagdeken was,
 
met de reinste vergeet-mij-niet-oogen
 
en lokken, blond gelijk vlas,
 
stond in haar vaders boomgaard
 
een bloeiende appelaar,
 
waarop twee lieve vogelkens
 
kwamen nestelen ieder jaar.
 
 
 
Pas bengelden in het tuintje
 
de primels het Voorjaar in,
 
of de vogelkens keerden, en bouwden
 
het nestje hunner min.
 
En eer nog het keizerklokje
 
geluid had voor den Mei,
 
lag, blank, met roos besprenkeld,
 
in het nestjen ei bij ei.
 
 
 
En eer, op een Junimorgen,
 
op des maagdekens vlasblond haar
 
de witroze bloesems sneeuwden
 
uit den appelaar,
 
piepten in 't mossig nestje,
 
van honger blauw en scheel,
 
vijf naakte, sjovele diertjes
 
met snaveltjes dik en geel.
 
 
 
En onder den appelaar toefde
 
het Maagdeken stond bij stond...
 
De oudjes gingen en kwamen,
 
zoekend om aas in 't rond:
 
zij vlogen op haag en struweelen,
 
en waagden zich ver, heel veer...,
 
en keerden met volle bekjes...
 
Eéns keerden zij niet meer weer!
[pagina 121]
[p. 121]
 
Zij keerden niet meer weder...
 
Gevangen..., misschien gedood!
 
Vijf hongrige bekjes, in 't nestje,
 
schreiden van kou en nood...
 
En O.-L.-Vrouwken meende:
 
‘Dat waar te groote pijn,
 
moesten zooveel liedjes sterven,
 
die nog niet gezongen zijn!’
 
 
 
En morgen, middag, avond
 
trad zij naar het lieflijk nest,
 
streelde de wollige kopjes
 
en sprak en troostte om het best.
 
In haren eenvoud liet zij
 
ze drinken uit haar mond;
 
in hun snebbetjes stak zij de vliegjes,
 
die zij op de takken vond.
 
 
 
De vogeltjes bleven in 't leven
 
en fladderden spoedig uit.
 
Telkens zij 't Maagdeken zagen,
 
steeg heller hun zanggeluid.
 
En zij paarden op beurt, en maakten
 
hun nest in denzelfden boom,
 
legden er eitjes, en broedden
 
en kipten er zonder schroom.
 
 
 
In 't Najaar trokken zij henen,
 
bereids een veertigtal...
 
Doch d'eersten voorjaarsmorgen,
 
wat was dát voor een geschal?
 
Daar waren zij alle, alle
 
terug uit het verre land,
 
en fladderden rond, en floten
 
liedekens allerhand.
 
 
 
En eer de zomerzonne
 
scheen op den appelaar,
[pagina 122]
[p. 122]
 
stonden, van tak tot takje,
 
honderd nestjes daar.
 
In alle lagen eitjes,
 
uit elk eitje kwam een jong -
 
De appelaar scheen betooverd:
 
't was of elk takje zong!

III

 
Avondrood! De klokken tampen..
 
Halfvol langs haar blauwe bane,
 
door een zilvrig waas van dampen
 
bloost, gelijk een tulp, de mane.
 
 
 
In haar huis, welks witte wanden
 
vriendlijk 's wandlaars oog verlokken,
 
zit en spint met nijvre handen,
 
vrouw Maria aan het rokken.
 
 
 
Door de in lood gevatte ruiten
 
groet haar oog soms, liefdeglorend,
 
Jozef, in de scheemring buiten,
 
rustloos zagend, haamrend, borend.
 
 
 
Binnen - stilte! Slechts een vliegje
 
gonst, op 't schap, rond glazen, schalen...
 
Enkel uit zijn teenen wiegje
 
rijst des Kindjes ademhalen...
 
 
 
‘Suja, suja, Kindje mijne’,
 
- slepend, weemoedvol ontglippen: -
 
‘suja, suja, sterretjes schijnen!’
 
- woord en toon der moeder lippen.
 
 
 
Slepend, weemoedsvol, eentonig
 
lispelt zij, in 't half geschemel,
 
zacht als bloemen, zoet als honig,
 
klaar als stemmen uit den hemel.
[pagina 123]
[p. 123]
 
En het Kind, in zoeten waan nu,
 
oogelt teer zijn moeder tegen...
 
- Op zijn wiegje stort de maan nu,
 
tooverklaar, een zilverregen.
 
 
 
Zwijgend treedt nu Jozef binnen,
 
zet zich, zalig, naast zijn gade...
 
Buiten, in het loof, beginnen
 
mug en tor hun serenade.
 
 
 
Vóor het raamken suist en ruischt het...
 
Zie! In 't scheemrend maneschingen
 
deint en danst het, kreitst het, kruist het,
 
éen gegons van kleine zwingen.
 
 
 
‘Suja, suja!’ hoor ze ronken...
 
Zie, hun fijne schildjes flonkren,
 
flonkeren als fosfoorvonken,
 
goud en rozig in den donkren.
 
 
 
Plots ontsluit het Kindje de oogen:
 
maneschijn omspeelt zijn wangen.
 
Ruischen harpen in den hoogen?
 
Dalen schaatrende englenzangen?
 
 
 
Als een vloed van zangfuzeeën
 
barst het los uit duizend gorgelen!
 
Lichtgewiekte koryfeeën
 
zwatelen als levende orgelen...
 
 
 
Avondrood! De klokken tampen...
 
Halfvol langs haar blauw bane,
 
door een zilvrig floers van dampen
 
bloost, gelijk een tulp, de mane.
[pagina 124]
[p. 124]

IV

 
Als Jezus zou slapen, 's avond spâ,
 
volgden Hem steeds elf engelen na,
 
en hielden heel hoog - en lichtten Hem vóor -
 
veel sterren, zilverzacht van gloor.
 
 
 
En als Hij nu in zijn bedje lag,
 
traden zij nader, vol heilig ontzag,
 
en namen elkaar heel stil bij de hand
 
ten reidans om zijn ledikant,
 
en zongen liedekens, wonderzacht,
 
gelijk nachtegalen bij lentenacht.
 
 
 
Vielen dan 's Kindjes oogelijns dicht,
 
dan doofden zij gauw hun sterrenlicht
 
en ieder koos zich, zonder geluid,
 
voor heel den nacht een plekjen uit.
 
 
 
Twee zetten zich, groen als de zee die deint,
 
aan zijn hoofden- en aan zijn voeteneind.
 
Rechts en links, op de spondeplank,
 
zaten twee andre, als sneeuw zoo blank.
 
Twee deden niets dan 't Kindje dekken,
 
die waren azuur als de zomernacht.
 
Twee moesten Het, kussend, des morgens wekken;
 
die waren gedost in morgenpracht.
 
 
 
Twee hielden hun opengevouwen wieken
 
als een levenden hemel over het Wicht:
 
hun kleed geleek op het morgenkrieken
 
en van hun aanzicht straalde licht.
 
En ieder op zijn hoofjde droeg
 
een vonkelend rooden rozenhoed.
[pagina 125]
[p. 125]
 
Een enkele stond ter zij, alléen,
 
en waagde het niet vooruit te treên,
 
en zag met oogen vol getraan
 
van ver het slapend Kindjen aan:
 
 
 
die droeg op 't hoofd een doornenhoed,
 
zijn handen en voeten dropen van bloed...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken