Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsche spraekkunst (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsche spraekkunst
Afbeelding van Nederduitsche spraekkunstToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsche spraekkunst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Editeur

F.A.M. Schaars



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsche spraekkunst

(1988)–Arnold Moonen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het XIV. Kapittel.

HEt Geslacht der Naemwoorden is eene Aenwyzing, die ons toont, van wat Stamme en Geslachte elk Naemwoort zy.

En deeze Geslachten, waer van twee in de natuure, die door Man en Vrou de schepsels voortplant, haeren gront hebben, zyn drie; als het Manlyke, het Vroulyke, en het derde, dat, beide voorgaende uitsluitende, eigentlyk geen Geslacht is, het Onzydige.

Voor Naemwoorden van het Manlyke Geslacht

[pagina 59]
[p. 59]

worden de Geslachtwoorden Een en De gezet; als, Een Man, De Man, Een Heer, De Heer.

Voor het Vroulyke Naemwoort zet men eene en De; als, Eene Vrou, De Vrou, Eene Stadt, De Stadt.

Het Onzydige Geslacht eischt voor zich Een en Het; als, Een Paert, Het Paert, Een Boek, Het Boek.

Om nu te weeten, wat Naemwoorden Manlyk, of Vroulyk, of Onzydigh van Geslachte zyn, let men, wat merkteken de Teeler of Aenklaeger (die hier voornaemelyk geldt) in hunne Buiginge hebben, Des of Der, Den, of De, of Het

Des is het Merkteken des Teelers in het Manlyke en Onzydige Geslachte; Des Vaders, Des Kints.

Der is het Merkteken des Teelers in het Vroulyke Geslachte; Der Vrouwe, Der Moeder.

Den merkt den Aenklaeger in het Manlyke Geslachte; Den Koning, Den Veltheer.

De merkt den Aenklaeger in het Vroulyke Geslachte; De Aerde, De Zee.

Het merkt den Aenklaeger in het Onzydige Geslachte, Het Water, Het Zout.

Wyders worden de Geslachten der Naemwoorden by deeze volgende Algemeene Regels gekent.

Tot het Manlyke Geslacht behooren de Zelfstandige Naemwoorden, die 1. Godt en zyne eerttitels raeken, uitgezondert Het Woort, voor Godt den Zoone genoomen.

2. de Geesten, goede en quaede, en de Manlyke Afgoden onder de Heidenen; als, Engel, Duivel, Gabriël, Uriël, Rafaël, Apollyon, Abaddon, Baal,

[pagina 60]
[p. 60]

Moloch, Dagon, Jupiter, Mars, Herkules; en de Heidensche benaemingen van Zeegodt, Wyngodt, Wintgodt, Stroomgodt, Veltgodt, Boschgodt, Berghgodt, en andere.

3. der Mannen Eigene Naemen, Ampten en Eigenschappen; als, Vrank, Aernout, Henryk, Herman, Karel, Vader, Zoon, Broeder, Koning, Vorst, Grave, Schout, Koopman, Smit, Boer, Reus, Dwerg, Jonge.

4. Manlyke gebreken en Misdaeden; als, Boef, Schelm, Dief, Guit, Gek, Nar.

5. De zeven Dagen der weeke, Zondagh, Maendagh en de andere met hunne byzondere Deelen, den Morgenstont, Dageraet, Middagh en Avont. Ook is de Nacht van het Manlyke Geslachte.

6. De meeste Viervoetige Dieren; als de Olifant, Leeu, Beer, Stier, Var, Bul, Hengst, Bever, Otter, Ezel, Eenhoren, Neushoren, Krokodil, Vos, Wolf, Haes, Hont; en Vogels, Arent, adelaer, havik, gier, als sperwer, nachtegael, uil, nachtuil; en Vischen, als de Walvisch, de Potvisch, kreeft, steur, zalm, snoek, ael, baers, braessem; en Boomen, als de Pyn, eik, els, esch, hazelaer, appelaer, roozelaer &c.

7. Tot de Zelfstandige Naemwoorden van het Manlyke Geslachte behooren eindelyk de grootste en vermaertste Stroomen des Aerdryks, die ten meesten deele Manlyk zyn in Van den Vondels schriften; als de Donau, Ryn, Teems, Taeg, Tyber, Wyssel, Arar, Tiger, Eufraet, Eridaen of de Po, Hebrus, Ganges, Deemer, Amstel, Belt, Eurotas, Alfeus, Nifates, Tanager, Timavus, Mella, Nyl.

Tot de Zelfstandige Naemwoorden van het Vroulyke Geslachte worden gebraght,

[pagina 61]
[p. 61]

1. De Vrou (niet het Wyf) met de Vroulyke Naemen, Ampten en Gebreken, als Geertruit, Machtelt, Adelheit, Hildegont, Moeder, Dochter, Zuster, Maegt, Jongkvrou, Koningin, Vorstin, Dienersche, Schoutin, Hoer, Toveres, Hex.

2. De Vroulyke Afgoden onder de Heidenen; als Astaroth, Astarte, Derketo, Isis, Juno, Kybele, Ceres, Venus, Hekate.

3. Eenige Rivieren met de Zee; als de Jordaen, Elve, Wezer, Eems, Moezel, Schelde, Loire, Seine, Wael, Yssel, Vecht, Eem, Maes, Merwe.

4. Allerlei Korenvruchten, Kruiden, Planten, Bloemen, Boomgewassen; als, Rogge, terwe, gerst, haver, geers, boekweit, rys, beet, kervel, kersse, kool, bloemkool, Roos, tulp, leli, tyloos, Peer, pruim, kers, noot, persik, moerbes.

Tot het Onzydige Geslacht behooren de Zelfstandige Naemwoorden,

1. van het Aerdryk en zyne wooningen; als, Het veen, velt, broek, moeras, bosch, wout, Oosten, Westen, Zuiden, Noorden.

2. van Landen en Steden, Vrankryk, Overyssel, Deventer, Zwolle.

3. van de Metaelen en Bergstoffen; als, Gout, Zilver, Koper, Tin, Loot, Yzer.

4. van Verkleende Naemwoorden, en die in betekenisse verkleenen; als, Manneken, Wyfken, Boomken, Windeken, Mondeken, Kint, Kalf, Volen, Ree, Lam, Kieken.

Nevens deeze Algemeene Regels kunnen noch andere Aenmerkingen over het onderscheit der Geslachten in de Zelfstandige Naemwoorden gegeeven

[pagina 62]
[p. 62]

worden, die van hunne Uitgangen, of van Samenstellingen, of van elders worden genoomen.

De Uitgangen der Zelfstandige Naemwoorden zyn verscheiden; als eerst in de Klinkeren, naderhant in de Twee- of Drieklanken, eindelyk in de Medeklinkeren; die wy dus vervolgens zullen beschouwen.

In A gaen geene Naemwoorden uit, zoo veel wy weeten, als de A, een naem van veele stroomen in Nederlant, die Vroulyk is, en Spa, een dorp in het Bisdom van Luik, dat van het Onzydige Geslachte is; ten zy men hier Boha, eer een Tuschenwerpsel, dan Zelfstandigh Naemwoort, wil byvoegen, dat in het Manlyke Geslachte by Vondel voorkoomt.

Juda, Kana, Anna, Maria, Martha, Kornelia, Petronilla en andere zyn uitheemsche en Eigene Naemwoorden; van welker Geslachte naer hunnen aert geoordeelt moet worden. Dus is Juda, voor eenen man genoomen, Manlyk, voor eene lantstreek, Onzydigh; gelyk ook Kana, eene stadt in Galilee; de volgende zyn alle Vroulyk.

In E vindt men verscheidene uitgangen; als van eene zuivere E, dat is, waer voor geen Medeklinker gaet, en van DE, GE, TE, VE, ZE achter Klinkers en Tweeklanken, en eindelyk van BBE, DDE, F FE, GGE, LLE, NNE, PPE, TTE, en DE, LE, NE, TE, NE en WE achter andere Medeklinkers.

Van deeze behooren tot het Manlyke Geslachte, behalve de naemen van Manlyken Ouderdom, Staet, Bedieninge, en Gebreken, Vrede, dat

[pagina 63]
[p. 63]

het Hoogduitsche Fried in zyn Geslacht volgt, Wille, Rugge.

Tot het Vroulyke worden gebraght Salome, Magdalene, Helene, Kandake, Minerve, Diane, Eigene vrouwennaemen, Zee, Lade, made, gade, genade, vlade, kade voor kaei, schade, spade, palissade, wade, zwade, Zede, onlede, slede, rede, stede, vede, wede, reede, statio navium, Miede, heide, spreide, weide, hoede, Armoede, roede, koude, oude, zyde, blyde, ballista, Zege, ryge, vyge, Boete, groete, Weite, Have, gave, schave, nave, rave, Teve, zeve, klove, stove, hoeve, Groeze, looze, Vaerze, Krabbe, quabbe, slabbe, Ebbe, lebbe, nebbe, webbe, Kribbe, ribbe, Tobbe, Schubbe, Kladde, padde, schadde, cespes, Wedde, Kodde, vodde, Kudde, zudde, Straffe, Beffe, heffe, Moffe, sloffe, Bagge, dagge, plagge, vlagge, Egge, hegge, legge van koren op den dorschvloer, dregge, wegge, Wigge, Ralle, mulier garrula, Valle, Lelle, schelle, telle, welle, Dille, stille, Wolle, Bulle van den Paus, hulle, Wanne, Benne, henne, Spinne, pinne, tinne, Eppe, sneppe, Hitte, Grootte, Liefde, Weelde, Hulde, Mande, schande, Bende, ellende, hinde, linde, spinde, winde, Ronde, sponde, wonde, Kunde, Paerle, Keerne, diefte, gifte, diepte, dierte, dikte, ente, lente, engte, lengte, hoogte, droogte, warmte, ruimte, en de Zelfstandige Naemwoorden, die, van Werkwoorden of ook van Byvoeglyke Naemwoorden afgeleidt, en met BE of GE beginnende, met TE eindigen; als Begeerte, belofte, beroerte, Geboorte, gedaente, gemeente, gewoonte, Garve, erve, Tarwe, verwe, malwe.

Tot het Onzydige behooren Vee, Wee, hartewee, Wadde,

[pagina 64]
[p. 64]

Bedde, Mudde, Bigge, Gilde, Einde, gelyk ook alle woorden, die van andere Zelfstandige Naemwoorden afgeleidt, en met het Onscheidbaer Voorzetsel GE beginnende, met TE eindigen; als Gebeente, gebergte, geboefte, geboomte, gedarmte, gedeelte, gedierte, gehemelte, geraemte, gestarrente, gesteente, gestoelte, gewormte.

Waer mede overeenstemmen Geleide, geweide, getyde, gewisse.

Athene, Thebe, Egipte, Spanje, Britanje, Naemwoorden van Steden en Landen, zyn ook Onzydigh.

De Uitgangen in de I zyn LI, MI, RI, VI, achter Klinkers en TSI, en de zuivere I.

De woorden van deeze Uitgangen behooren ten deele tot het Manlyke Geslacht; als Oli; ten deele en wel meest tot het Vroulyke; als bali, fali, mali, schali, trali, peterseli, leli, foeli, Akademi, merri, glori, histori, kevi, Predikaetsi, staetsi, en tot het Onzydige; als Euangeli. Levi, Zimri, Simei, zyn Manlyk.

In O zyn de Uitgangen met eenen langen Klinker OO in Stroo en Vloo; van welke twee woorden het tweede tot het Vroulyke, en het eerste tot het Onzydige Geslacht behoort.

In U gaen geene Naemwoorden uit by de Nederduitschen, ten zy de U een gedeelte van den Drieklank EEU maeke.

In Y, den naem van den stroom, waer in zich de hooftkoopstat der werelt spiegelt, zyn de Uitgangen BY, DY, FY, GY, LY, MY, NY, PY, RY, SY, TY, ZY; en alle de woorden, die dus eindigen, zyn van het Vroulyke Geslachte; als By,

[pagina 65]
[p. 65]

apis, honigby, dy, femur, Abdy, Proosdy, voogdy, dwingelandy, koopvaerdy, Filosofy, Theology, ly, sly, of zeelt, Astrology, Astronomy, artseny, Py, penula, maetschappy, heerschappy, Pry, cadaver, ry, burgery, vischery, bodemery, profesy, party, poëzy.

In IE, eenen verlengden Klinker, gaen uit de Naemwoorden Spie en Knie, waer van het eerste tot twee Geslachten behoort, en het leste tot een eenigh. Spie is Manlyk, als het eenen verspieder betekent, en Vroulyk, wanneer het voor eenen yzeren bout of nagel genoomen wordt. Knie is Vroulyk van Geslachte.

In AI, den eersten Tweeklank, eindigen Hai, Kai, klai, Mai.

Van deeze behooren Kai, een mansnaem onder de Romainen, en Mai, de Bloeimaent, zonder byvoeginge van maent tot het Manlyke Geslacht. Hai, een verslindende visch, en klai zyn Vroulyk; hoewel het leste ook van Vondel Onzydigh is gebruikt.

In AU gaen uit Bytebau, dau, snau; waer van het tweede tot het Manlyke, het eerste en derde tot het Vroulyke Geslacht behooren.

In EI gaen de volgende woorden uit Ei, kei, lei, palei, polei, rei, porrei.

Van deeze behooren Kei en Rei tot het Manlyke Geslacht; tot het Vroulyke lei, palei, polei, porrei; tot het Onzydige Ei.

In OU (want in OE gaet alleen Koe uit, dat, in het Meervouwige Geslachte Koeien hebbende, daerom van ons tot OEI gebraght wordt) behooren tot het Manlyk Geslacht, Bou, Dou, pressio, hou, rou.

[pagina 66]
[p. 66]

Tot het Vroulyke, Schou, vlou, mou, sprou, trou, vrou, vou, wou, lutea.

Tot het Onzydige, Tou.

In UI gaen uit Bui, hui, pui; die alle Vroulyk zyn.

In AEI, den eersten Drieklank, gaen uit Draei, haenekraei, papegaei, zwaei, die tot het Manlyke, Kaei, kraei, cornix, die tot het Vroulyke, en Baei, saei, die tot het Onzydige Geslacht behooren.

In AEU eindigen de woorden Kaeu, paeu, klaeu, graeu; waer van het derde tot het Manlyke, de twee eerste tot het Vroulyke, het leste tot het Onzydige Geslacht behooren.

In EEU uitgaende behooren tot het Manlyke Geslacht, Leeu, geeu, schreeu.

Tot het Vroulyke, Eeu, meeu, spreeu.

Tot het Onzydige, Sneeu, hoewel by Vondel ook Manlyk.

In IEU eindigt alleen Kieu, dat Vroulyk is.

In OEI uitgaende zyn van het Manlyke Geslachte Bloei, groei.

Tot het Vroulyke behooren Boei, koei, moei.

Tot het Onzydige wordt geen Zelfstandigh woort gevonden; als de Werknaemwoorden, Geloei, gestoei.

In OOI uitgaende zyn van het Manlyke Geslachte, Dooi, gooi, rooi.

Tot het Vroulyke worden gebraght Fooi, kooi, plooi.

Tot het Onzydige behoort Hooi.

De uitgangen der Zelfstandige Naemwoorden door de Klinkers en Twee- of Drieklanken beschout hebbende gaen wy over, om naer te spooren,

[pagina 67]
[p. 67]

wat uitgangen zy door de Medeklinkers ontfangen.

In B, C, en D gaen geene Zelfstandige Naemwoorden uit, om redenen, alrede gemeldt, daer wy van de letteren gesprooken hebben; als eenige eigene naemen alleen, die uit andere taelen oirsprongkelyk zyn.

Die in F uitgaen, zyn tweërlei, zommige op Klinkers en Tweeklanken, andere op de Medeklinkers L en R de F laetende volgen.

Hier van behooren tot het Manlyke Geslachte, Draf, van een paert, Staf, Hof, hortus, Lof, oorlof, by Hooft, Mof, voor eenen Westfaling, Dief, Brief, Hoef, ungula, Roof, Olyf, Snotolf, Tootolf, wolf, korf, turf.

Tot het Vroulyke Raf, Staef, Dreef, Loef, proef, roef, troef, duif, huif, kuif, luif, druif, struif, Schyf, ryf, Zalf, Golf, kolf, Scherf, kerf, nerf, werf.

Tot het Onzydige Kaf, laf, voor laeffenis, draf voor voeder, graf, taf, Kif, klif, rif, Hof, curia, aula, Stof, Lief, Loof, Lyf, knyf, wyf, Kalf.

In G uitgaende woorden eindigen na de Klinkers met eene enkele G, of met LG, NG, RG.

Hier van zyn Manlyk Dag, slag, Honig, Dog, Maeg, affinis, Veeg, Boeg, Ploeg, Boog, Kryg, Balg, Gang, hang, rang, drang, vang, dwang, zwang, zang, Teerling, en alle Zelfstandige Naemwoorden, van andere Grontnaemwoorden afgeleydt, die in LING uitgaan, schoon zy van Vrouspersoonen ook gebruikt worden, als Vondeling, voedsterling, doopeling, vluchteling &c.

[pagina 68]
[p. 68]

Penning, Koning voor Konning, eene Manlyke Oppermaght, van Konnen, rotting, ring, haring, Sprong, oirsprong, Berg, dwerg, Burg.

Vroulyk zyn Brug, mug, Haeg, kaeg, laeg, plaeg, maeg, stomachus, schraeg, kraeg, vaeg, by Hooft, waeg, zaeg, Steeg, Vlieg, wieg, Koog, loog, Kroeg, Teug, zeug, Guig, Galg, walg, telg, velg, Slang, stang, wang, Streng, Kling, en de Werklyke Naemwoorden, die in ING uitgang en van de Grontwerkwoorden afgeleidt worden, het zy die in hunne vorminge den lesten Medeklinker na eenen korten Klinker voor het aenneemen van ING verdubbelen, het zy niet, als Kalling, spelling, winning, redding, en Werking, krooning, wooning, roeping, leering, &c. oirspronkelyk van Kal, spel, win, red, en werk, kroon, woon, roep, leer, &c. Bong, long, tong, wrong, Zorg.

Tot het Onzydige behooren, Log, zog, Deeg, Oog, Tuig, Ding, Jong, dat eigentlyk Byvoeglyk is, Merg.

Die in CH uitgaen, eindigen dus achter eenen of twee Klinkers: die in SCH eindigen, hebben somtyts eenen Medeklinker voor zich.

Hier van zyn Manlyk, Lach, troch, esch, disch, visch, eisch, mensch, wensch.

Vroulyk zyn deeze volgende, Roch, asch, tasch, flesch, musch.

Onzydigh zyn Rach, wasch, vleesch, bosch, mosch.

Die in K uitgaan, eindigen met eene enkele K of met LK, NK, RK.

Hier van behooren tot het Manlyke Geslachte Bak, lak, voor misdryf, smak, krak, tak, quak,

[pagina 69]
[p. 69]

zak, Bek, gek, nek, drek, trek, vrek, Hik, schik, knik, snik, schrik, prik, strik, leeurik, havik, Kok, rok, brok, wrok, stok, Druk, ruk, Dyk, Haek, smaek, staek, vaek, Steek, Smook, rook, wierook, Doek, hoek, koek, snoek, vloek, Eik, Reuk, Buyk, struik, Balk, valk, Kelk, dolk, kolk, tolk, Dank, klank, stank, Enk, wenk, zwenk, Klink, colaphus, pink, Dronk, pronk, stronk, Berk, betula.

Tot het Vroulyke Klak, plak, Plek, slek, vlek, macula, sek, Mik, quik, Fok, lok, klok, vlok, zok, Kruk, Tyk, wyk, Baek, kaek, spraek, wraek, taek, zaek, Beek, preek, streek, week, Pook, strook, Piek, wiek, Scheuk, breuk, kreuk, spreuk, broek, voor een kleet, roek, Fuik, huik, kruik, pruik, Kalk, talk, Melk, Bolk, wolk, Hulk, Bank, rank, Blink, klink van eene deure, Bonk, lonk, Bark, Herk, kerk, zerk, Ork.

Van het Onzydige Geslachte zyn deeze volgende, Dak, jak, lak tot brieven, pak, rak, wrak, vak, wak, Dek, hek, lek, vlek, vicus, pek, Blik, rik, Hok, jok, blok, Juk, stuk, Lyk, huwelyk, slyk, Look, Doek voor eene geheele webbe van Lynwaet, Luik, puik, Honk, Merk, perk, werk, zwerk, Durk, kurk.

In L zyn veelerlei uitgangen, als van eene enkele L na Klinkers en Tweeklanken, van EL na CH, van BEL, DEL, FEL, GEL, KEL, MEL, PEL, REL, TEL, VEL, WEL, ZEL achter Klinkers en Tweeklanken, en eindelyk BBEL, DDEL, FFEL, KKEL, MMEL, PPEL, RREL, SSEL, TTEL, MPEL, NDEL, NGEL, NKEL, NTEL, RDEL, RGEL, RPEL, RSEL, RSTEL, RTEL, RVEL, SPEL, CHTEL.

[pagina 70]
[p. 70]

Hier van behooren tot het Manlyke Geslachte Bal, stal, diefstal, val, wal, Stel, Tril, Pol, tol, Bul, sul, Ael, nachtegael, pael, strael, Steel, Jool, Pyl, styl, Beul, Uil, guil, kuil, muil, rostrum, Poel, stoel, Adel, zadel, Kedel voor een overkleet, Breidel, Boedel, Buidel, Hagel, nagel, Degel, vlegel, pegel, regel, Spiegel, Kogel, vlogel of vleugel, vogel, Beugel, heugel, teugel, Rekel, Hamel, hemel, Stapel, Tepel, Ketel, zetel, tytel, Navel, snavel, Gevel, hevel, nevel, wrevel, Heuvel, Duivel, Gruwel, Ezel, Dobbel voor lotspel, Buffel, Prikkel, Trommel, Appel, Kneppel, Kluppel, druppel, Dissel, Tittel voor een stip, Drempel, stempel, tempel, Bandel, handel, wandel, Bondel, Angel, Engel, bengel, hengel, stengel, zwengel, Enkel, talus, Kinkel, rinkel, krinkel, winkel, Kronkel, karbonkel, Mantel, Tintel, Pardel, Gordel, Gorgel, dorpel, Worpel, Wortel, Haspel, Zwachtel.

Van het Vroulyke Geslachte zyn Gal, hal, El, bel, hel, schel voor bast, snel een steenen kanneken, Bil, kil, spil, bril, til, Dol, bol, kol, mol, knol, snol, rol, Lul, Bael, fael, gael, scabies, schael, mael, pera, mael voor eene bepaelinge des tyts, quael, prael, tael, zael, Keel, Hiel, kiel, ziel, School, kool, fiool, zool, Yl, byl, gyl, myl, quyl, vyl, wyl, zyl, Geul, peul, Boel, spoel, Buil, zuil, Kachel, Fabel, kabel, sabel by Vondel, Dadel, Schedel, vedel, Tafel, wafel, Schoefel, Gagel, Kegel, Stegel voor den stygbeugel, tegel, Heugel, Schakel, Ekel, hekel, pekel, Zemel, kruimel, Kapel, Lepel, Hoepel, Ratel, Netel, Schotel, Keutel, sleutel, reutel, Knevel, krevel, stevel, Kovel, Vezel, quezel, wezel, Bobbel, knobbel,

[pagina 71]
[p. 71]

Middel voor een gedeelte des lichaems, Gaffel, Griffel, Toffel, troffel, Fakkel, quakkel, Bikkel, sikkel, Sprokkel, Hommel, Greppel, Stoppel, Korrel, Geessel, Wissel, Mossel, Bussel, Rimpel, wimpel, Grendel, quendel, Windel, Gondel, Grendel, Sprenkel, venkel, Winkel, Horsel, Borstel, Kervel, Quispel, Wachtel.

Onzydigh zyn van Geslachte Dal, tal, Spel, evel, vel, exempel, Hol, Hael, mael voor maeltyt, met alle Woorden, die 'er van afgeleidt worden, korael, stael, schandael, metael, poortael, Deel, meel, zeel, bordeel, priëel, krakkeel, panneel, tooneel, penseel, jareel, tafereel, houweel, juweel, Wiel, Heil, peil, veil, zeil, Vaendel of vendel, Legel, zegel, Schepel, Zwavel, Zuivel, Reuzel, Middel, Schimmel, Koppel, Mangel, Ongel, wrongel, Tintel, Mergel, Orgel, Mortel, en alle Werknaemwoorden, die in SEL eindigen; als Schepsel, &c.

De in M uitgaende woorden eindigen met eene enkele M achter Klinkers en Tweeklanken of met LM, en RM.

Van deeze zyn Manlyk Dam, ham, uitham, inham, Kam, ram, stam, Adem, radem, bodem, Drom, Naem, erfgenaem, Teem, Priem, riem, Oom, boom, room,, droom, schroom, stroom, toom, zoom, Tym, Roem, Duim, Balsem, bliksem, waessem, deessem, bloessem, droessem, boezem, Halm, galm, palm, Helm, schelm, Olm, ulmus, Arm, barm, zwarm, Scherm, Storm, vorm, worm.

Vroulyk zyn Vlam, Mam of mem, pram, wam, zwam, Klem, brem of braem, stem, Kim, rim, schim, vim, Gom, kom, kolom, mom, trom, som, Ym,

[pagina 72]
[p. 72]

lym, zwym, Faem, kaem, kraem, praem, raem, Streem of striem, Bloem, Luim, pruim, Olm, voor Molm.

Onzydigh zyn Lam, Klim, Slym, rym, Zeem, Leem, Heim, Schuim.

De met N sluitende woorden brengen tot het Manlyke Geslachte Ban, man, Wagen, degen, regen, zegen, morgen, Molen, Doren, horen, loren, toren, turris, Ren, steven, oven, Zin, Dolfyn, schyn, wyn, Haen, waen, Steen, teen aen den voet, Hoon, loon, troon, persoon, toon, zoon, Deun, dreun, steun, Ajuin, ruin, kruin, tuin, Harpoen, zoen, torn.

Tot het Vroulyke behooren, Kan, pan, span, wan, Pen, orden, deken voor deksel, keten, zeissen, wen, Kin, min, pin, vin, Bron, non, ton, zon, Baen, kaen, kraen, laen, maen, saffraen, spaen, traen, vaen, zaen, zwaen, Speen, teen, vimen; Boon, koon, kroon, woon, Gordyn, bagyn, lyn, pyn, Limoen, sitroen, Kluin voor zeker bier of turf, kruin, fortuin.

Tot het Onzydige Ven, Mergen, Laken, bekken, Koren, Kussen, Teken, Kluwen, en alle de Werkwoorden der Onbepaelde Wyze, voor Zelfstandige Naemwoorden genoomen, als het Zitten, Ryden, Loopen, Draeven, Rusten, Werken, Lyden, &c. Tin, Venyn, schryn, zwyn, Graen, Leen, been, veen, plein, brein, grein, Hoen, groen, Galjoen, scorpioen, katoen, Saizoen, Duin, puin.

Die met P eindigen, gaen uit in eene enkele P achter Klinkers en Tweeklanken, en in LP, MP, RP, SP na eenen eenigen Klinker.

Hier van zyn Manlyk Hap, klap, nap, snap, stap, trap, tap, Dop, schop, kop, drop, krop, strop, top,

[pagina 73]
[p. 73]

Slaep, knaep, paep, Sleep, reep, Doop, hoop, acervus, knoop, koop, loop, stroop, Hoep, Poep voor eenen Westfaling, roep, troep, Yp, ulmus, Schelp, of schulp, Wulp, Damp, kamp, ramp, Slemp, Glimp, Klomp, romp, tromp, Slorp, worp.

Tot het Vroulyke Geslacht behoren Kap, lap, pap, Flep, klep, Lip, klip, slip, knip, pip, wip, Hop, nop, pop, grop, prop, rop, Schup, ligo, Knyp, pyp, ryp, Kaep, raep, Keep, neep, kneep, greep; streep, zweep, Hoop, spes, sloop, stoop, Heup, Sloep, stoep, Kuip, stuip, Hulp, stulp, tulp, Homp, pomp, Harp, Lerp, Rasp, gesp.

Van het Onzydige Geslachte zyn Sap, succus, Schip, stip; tip, Sop, jus, top, Schaep, Scherp, dat eigentlyk Byvoeglyk is, Dorp.

De woorden, in R eindigende, hebben verscheidene uitgangen, R achter Klinkers en Tweeklanken; ER achter EI en UI; vervolgens AER, IER en ER, BAER, BER, DER, GER, KER, MER, PER, TER, VER, WER, ZER, achter Klinkers en Medeklinkers; en eindelyk DDER, FFER, KKER, MMER, TTER, LFTER, NTSER, NSTER achter korte Klinkers.

Hier van behooren tot het Manlyke Geslacht Nar, nektar, var; en alle de Werklyke Naemwoorden, die, meest van de Werkwoorden, hoewel somtyts ook van Zelfstandige woorden afgeleidt, in AER, IER en ER uitgaen; als Zondaer, maekelaer, schuldenaer, logenaer, tuinier, poortier, looper, draeger, schipper, roskammer, &c. Berkemeier, uier, sluier, Beukelaer, hazelaer, kandelaer, lepelaer, roozelaer, pylaer, Beer, heer, keer, weer, aries, Populier,

[pagina 74]
[p. 74]

gier, laurier, stier, zwier, Moor, Buur, duur, duratio, muur, Boer, loer, vloer, toevoer, Geur, steur, Oorber, Hinder, Kelder, Kolder, zolder, Donder, wonder, Zwager, Reiger, steiger, tiger, vinger, honger, beker, kerker, koker, spyker, waeker, duiker, Hamer, Zomer, Roemer, Temper, Skepter, Yver, vyver, oever, Lauwer, houwer, Ridder, Modder, Blaffer, doffer, Akker, makker, Jammer, emmer, kommer, Etter, Ketter, Halfter, Laster, rooster, luister.

Van het Vroulyke Geslachte zyn Kar, star, Aer, baer, schaer, maer, snaer, waer, Eer, leer, peer, speer, Klier, lier, mier, nier, manier, pier, sier, zier, Boor, spoor, calcar, Huur, schuur, kuur, luur, quetsuur, natuur, Hoer, Deur, keur, koleur, sleur, Ader, veder, kalander, salamander, schouder, Slinger, Suiker, Kamer, Citer, myter, Haver, klaver, lever, Ladder, Koffer, Lemmer, Letter.

Tot het Onzydige behooren Misbaer, paer, altaer, Meer, lacus, teer, veer, trajectus, zweer, zeer, Bier, dier, papier, vier, wier, Koor, spoor, vestigium, Vuur, stuur, Heir, Moer, palus, snoer, roer, voeder, tonder, Leger, Anker, Koper, Purper, Water, kouter, Lemmer, Offer, pantser, Venster, Yzer.

De met S eindigende woorden hebben deeze uitgangen, S achter Klinkers en Tweeklanken, en DS, LS, NS, RS, TS en RTS achter Klinkers en Tweeklanken.

Hier van zyn Manlyk Plas, Parnas, Aenwas, Nes, Os, tros, Nardus, Kus, Prys, Baes, haes, Pais, Droes, kroes, roes, Geus, neus, reus, Hals, els, pels, pols, Dans, glans, krans, trans, Koers, thirs, Kreits, Erts.

[pagina 75]
[p. 75]

Tot de Vroulyke behooren As, by Vondel in dit Geslachte gebruikt, das, rondas, gas, kas, tas, Bes, uva, les, bres, Gis, pis, en alle Werklyke Naemwoorden die NIS tot hunnen uitgang hebben; als Schennis, kennis, steurnis &c. zelf getuigenis niet uitgezondert, dat Vondel doorgaens in het Vroulyke Geslachte om de evenredenheit gebruikt; Pos, vos, karos, Bus, zus, Spys, rys, Blaes, kaes, Mees, pees, vrees, Bies, kies, spies, Doos, hoos, poos, roos, Buis, luis, sluis, muis, struis, Reis, Leus, Smids, Knods, Gans, schans, kans, lans, Gens, pens, Gryns, Kaers, laers, Kers, pers, Schors, Schets, Splits, Spits, acies bellica, trits, Rots, Muts, Plaets, Koets, Koorts, toorts.

Onzydigh van Geslachte zyn Glas, vlas, harnas, pas, kompas, moeras, gras, was, zas, Mes, Vonnis, Ros, Paradys, patrys, Ys, rys van berkenhout, Aes, Lies, vlies, Moes, Huis, kruis, gespuis, Palais, Dons, Hars, Vaers.

De woorden met T eindigende, zyn van menigerlei uitgangen; van eene enkele T en vervolgens van BT, FT, GT, CHT, KT, LT, MT, NT, RT, ST, RFST, GST, MST, NGST, NST, RNST, RST, achter Klinkers en Tweeklanken.

Van deeze zyn Manlyk Tret, Zet, Spot, strot, zot, Dut, put, stut, Nyt, stryt, tyt, Haet, maet, socius, naet, draet, graet voor trap, praet, raet, huisraet, vraet, staet, Eet, jusjurandum, Planeet, poeët, kreet, Vliet, Boot, doot, schoot, kloot, noot, speelnoot, vennoot, poot, stoot, Hoet, kloet, vloet, moet, knoet, spoet, stoet, voet, Inhout, kout, Buit, duit, guit, snuit, stuit, Abt, Drift, grex, kreeft, Nacht, Knecht, Plicht, schicht, Togt, Voogt, Helt, schilt, vilt, bult, Beemt, Bant,

[pagina 76]
[p. 76]

tulbant, kant, latus, karkant, quant, brant, rant, trant, sant, heilig, stant, want, paries, Vent, arent, uchtent, Wint, Hont, mont, stont, avont, Aert, baert, tabbaert, standaert, haert, wyngaert, ponjaert, staert, waert, Boort, moort, oort, mirt, Bast, gast, last, mast, quast, Mist, twist, Kost, most, Lust, Geest, Troost, Hoest, Herfst, Oogst, Hengst, Dienst, Ernst, Dorst.

Vroulyk zyn Kat, lat, mat, rat, glis, Smet, kornet, trompet, wet, Bot voor visch, hot, mot, pot, sprot, Hut, Byt, vlyt, myt, spyt, ryt, canalis, vyt, wyt, Baet, daet, plaet, maet, mensura, smaet, graet, van visch, straet, Beet, sleet, peet, reet, weet, Goot of geut, noot of neut, koot, sloot, vloot, moot, toot, Geit, en alle Naemwoorden, die in heit uitgaen als Dwaesheit, wysheit, &c. en majesteit, Huit, schuit, kuit, fluit, kluit, luit, puit, spuit, spruit, ruit, tuit, Graft, drift, impetus, schrift, bruiloft, kluft, Hacht, schacht, pacht, kracht, pracht, vracht, vacht, wacht, Plecht, vlecht, Gicht, nicht, zicht, Klucht, lucht, vlucht, vrucht, tucht, zucht, desiderium, Jagt, venatio, klagt, magt, dragt, Bogt, Maegt, Deugt, jeugt, vreugt, Markt, Naelt, Spelt, ador, werelt, stelt, schult, Dant, hant, ledekant, plant, Prent, rent, Lont, klont, Munt, Maent, Smart, Weert, Poort, soort, Buurt, Kast, tast, Best, vetula, gest, pest, rest, test, vest, hantvest, Kist, list, rist, Kust, rust, lyst, leest, Roest, vuist, Komst, Winst, Gunst, kunst, Gerst, Borst, inborst, vorst, gelu.

Van het Onzydige Geslachte zyn, Bat, gat, blat, plat, nat, pat, rat, rota, vat, Met van een verken, net, vet, banket, winket, lemet, Git, lit, pit, spit, wit, dat eigentlyk Byvoeglyk is, bot, dat men biedt,

[pagina 77]
[p. 77]

kot, lot, slot, vlot, rot, Nut, Plakkaet, sieraet, lynwaet, zaet, Leet, zweet, Liet, spriet, riet, Loot, schroot, Pleit, goet, bloet, roet, Gout, hout, mout, smout, wout, zout, Kruit, Hecht, recht, Dicht, licht, sticht, wicht, gedrocht, vocht, Haft, ooft, Velt, Wilt, Amt, hemt, Lant, eilant, pant, strant, ingewant, want voor laken of scheepstouwerk, Talent, element, Testament, Kint, lint, Bont, pont, ront, Punt, Hart, Paert, gevaert, zwaert, Nest, gevest, gewest, Feest, Kroost.

In Z gaen geene Zelfstandige Naemwoorden uit, ja zelfs geene andere Woorden, als by de Letters voorheene is gezien, buiten de Eigene Naemen, in de Hebreeusche taele gebruiklyk.

De Geslachten der byzondere Naemwoorden door hunne uitgangen in alle Letters beschout hebbende zullen wy noch eenige Regels over de Geslachten geeven, die van de Zamenstellingen der Naemwoorden en elders genoomen zyn.

1. Zelfstandige Naemwoorden, in Schap, dat eene werking betekent, eindigende, en van Byvoeglyke Naemwoorden afgeleidt, zyn van het Vroulyke Geslachte: als Blydschap, dronkenschap, eigenschap, gramschap, vroedschap.

2. Andere Naemwoorden, die ook dus eindigen, en van Zelfstandige woorden oirspronkelyk zyn, behooren ten deele tot het Vroulyke, ten deele tot het Onzydige Geslacht. Dus zegt men, De Manschap, ridderschap, burgerschap, broederschap; en wederom, Het Boelschap, heerschap, waertschap, maegschap, verwantschap, bloetverwantschap, gezelschap, bontgenootschap, lantschap, meesterschap, martelaer-

[pagina 78]
[p. 78]

schap,graefschap, apostelschap, burgemeesterschap.

3. Alle Werklyke Naemwoorden van twee Lettergreepen, die met de Onscheidbaere Voorzetselen, Be, Ge, Ont, en Ver beginnen, behooren tot het Onzydige Geslacht; als, Bedryf, gewoel, verstant, onthael, &c.

4. Verdubbelde of Samengelaschte Naemwoorden, welker beide leden Zelfstandige Naem- en Stamwoorden zyn, waer van het eene het Grontwoort, het andere Bygevoegt is, volgen het Geslachte van het Grontwoort, dat de leste plaets der Samengelaschte woorden inneemt, en daerom in den zin meest gade geslaegen wordt. Dus schikken zich Hooft-man, vier-steen naer man en steen, die Manlyk zyn;lant-vrou, koop-stadt naer vrou en stadt, beide Vroulyk, en tucht-huis, zee-dorp, naer huis en dorp, die Onzydigh zyn.

Deezen zelven voet volgen de Woorden, die uit drie Zelfstandige Stamwoorden samengelascht zyn; zelfs als 'er noch een ander Stamwoort voorgezet wort; als, Haegappelboom, veltmaerschalk, wyngaertman, overlantrentmeester, erfstadthouderampt.

Hier van worden uitgezondert Vroumensch, dat Onzydigh is, schoon uit een Vroulyk en Manlyk Naemwoort samengezet, en Booswicht, dat in deeze samenlaschinge Manlyk is, hoewel, in Boos en wicht, dat een kleen kint betekent, gescheiden, Onzydigh; en Beereklaeu, dat, schoon uit twee Manlyke Naemwoorden gedubbelt, Onzydigh is.

5. Zelfstandige Naemwoorden behouden hun Geslacht: schoon zy van Enkele in Samengelaschte door de Scheidbaere Voorzetsels verandert worden.

[pagina 79]
[p. 79]

Dus volgen de Woorden, Aenslag, Afkeer, Achterhoede, Byleger, Bovenzolder, Binnenhof, Buitendeur, Doortogt; Inborst, Nadorst, Onderrok, Opgelt, Overkleet, Tegenspoet, Toezang, Voorrede, den aert en het Geslacht der Enkele Zelfstandige Naemwoorden, Slag, Keer, Hoede, Leger, Zolder, Hof, deur, Togt, Borst, dorst, Rok, Gelt, Kleet, Zang, Spoet, Rede,

6. Byvoeglyke Naemwoorden, voor Zelfstandige genoomen, zyn van het Onzydige Geslachte;

Hier toe behooren de Byvoeglyke Woorden, die eene taal uitdrukken; als, Het Latyn, het Grieksch, het Hebreusch, het Duitsch, het Engelsch, het Recht, het Onrecht, het Ront, het Vierkant, &c.

7. Onzydigh zyn ook deeze Woorden van Tellinge; het Paer, het Dozyn, het Vyftigh, het Hondert, het Duizent.

8. Zelfstandige Naemwoorden, die in Dom eindigen, dat den oirsprong, of staet of andere eigenschap eener zaeke betekent, zyn van het Onzydige Geslachte, wanneer zy van Zelfstandige Naemwoorden zyn afgeleidt; als Bischopdom of Bisdom, Christendom, Heidendom, Hertogdom, Jodendom, Keizerdom, Pausdom, Priesterdom, Vorstendom, Keurvorstendom; met Engelsdom, Geestendom, Menschdom, voor de algemeenheit van Engelen, Geesten, Menschen, Bewysdom, Heiligdom.

6. Eigendom, Maegdom, Rykdom, Vrydom, Weedom, afgeleidt van Byvoeglyke Naemwoorden, of van Zelfstandige, byvoeglyker wyze genoomen, zyn met Wasdom van het Manlyke Geslachte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken