Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Maan De maan als een uit mijn gevallen oog, Een iris die te groot was voor mijn kassen. Het heeft nooit in mijn voorhoofd willen passen. Ik kon er niets door zien, het keek te hoog. Nu kijk ik achter sterren en moerassen. Alles wordt klein en zeeën stromen droog Tot op een traan, om engelen te verrassen, Verdwalend in 't gezichtsveld van mijn oog. Ik staar door tijd en ruimte als door glas. Ik zie mijzelf als kind, ik zie mijn vader Toen ik nog in zijn ingewanden was. Toekomst en ver verleden schuiven nader. Ik speel bij mijn beide dochters op schoot. Mijn moeder heft haar handen uit de dood. Vorige Volgende