Verzamelde gedichten(1961)–Adriaan Morriën– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Ongeduld Op straat, midden in het verkeer, hoor ik mijn naam roepen. Ik zie om mij heen of er iemand is die ik ken. Nergens een gezicht dat ik eerder heb gezien. Geen mond waarvan de glimlach mij vertrouwd is. Geen oog dat blinkt van vriendschappelijk licht. Het is zomer, drie uur in de middag, heet. De lucht is blauw als de binnenkant van een mossel. De bomen staan doodstil in hun afgerasterd perk. Auto's vliegen voorbij, mensen praten en lachen Als in de pauze van een schouwburg of bij een brand. Wie roept mij? Welke dode toont ongeduld Om mij te ontmoeten, op een afgesproken plek In een onderaardse stad op een dag zonder einde? Vorige Volgende