Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brahman. Deel 1 (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brahman. Deel 1
Afbeelding van Brahman. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Brahman. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.65 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brahman. Deel 1

(1919)–J.A. Dèr Mouw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 149]
[p. 149]

Thuiskomst

[pagina 151]
[p. 151]

[Uit Brahman's eeuw'ge zalen]

 
Uit Brahman's eeuw'ge zalen
 
Zie ik mijn sterflijk dwalen
 
Door smart van wereldschijn, stil wetend, aan,
 
Als wie langs schemerranden
 
Van waz'ge droomenlanden
 
Uit toren van zijn Zelf zijn schim ziet gaan.
 
 
 
In Brahman's heil'ge hallen
 
Heet nooit een ziel gevallen,
 
Waar liefde en plicht verwaaien, kwaad en goed:
 
Geleund aan lichtpilaren,
 
Staan de ekstazen en staren
 
Op ruischende eeuwen, brekend aan hun voet;
 
 
 
Opfosf'rend aan de kimmen,
 
Zien zij 't zeelichten glimmen:
 
Een wereldstelsel werd, bloeide en verging;
 
Lichthaften zien ze zwerven
 
Om sterrelamp, en sterven,
 
Verstuivend tot zilveren glinstering.
[pagina 152]
[p. 152]
 
In Brahman's vredewoning
 
Is geen straf, geen belooning;
 
Daar wordt geen hoop, daar wordt geen vrees vervuld:
 
Zijn glorieuze luister
 
Verbrandt èn licht èn duister,
 
Die waan verrijzen zag uit deugd en schuld.
 
 
 
Daar kan ik binnentreden,
 
Nu, uit dit levend heden.
 
Neen, 't is niet Dood, die opensluit de poort,
 
Niet Schoonheid, die met toover
 
Van avondzon op loover
 
Of orgelklank me draagt of zingend woord:
 
 
 
In eigen zielegronden
 
Heb ik de gang gevonden,
 
Die nàar het hart van God mij veilig bracht;
 
En 'k droeg in vrome handen,
 
Om voor het laatst te branden,
 
Mijn liefdelicht door de onderaardsche nacht.
[pagina 153]
[p. 153]
 
En vreemd rits'lende dingen,
 
Vale herinneringen,
 
Vleermuisden, schuwe schadillustratien, over 't pad;
 
Mijn wetende ooren hoorden
 
Sinds lang gestorven woorden,
 
Die levend wondden, die 'k had liefgehad;
 
 
 
Spoken van slechte daden,
 
Ze huisden hier en traden,
 
Vragend met zwijgende oogen, op mij af.
 
En de optocht van 't verleden
 
Kwam achter me aangegleden,
 
En 't was ik zelf, die mij 't geleide gaf.
[pagina 154]
[p. 154]
 
'K zag rijzen propylaeën,
 
Waar Brahman's eeuw'ge Ideeën
 
Staarden sphingisch, in schem'ring grandioos;
 
En 'k wist, ik was gekomen,
 
Waar uit mijn Brahman's droomen
 
Mysterie weeft werelden eindeloos:
 
 
 
Ik stond, waar wordt gesponnen
 
Goudzijden licht voor zonnen,
 
En statig blauw voor triomfante dag,
 
En paarse violetten
 
Voor avondfeesttoiletten,
 
En zilvertarlatan van Melkwegvlag;
 
 
 
Ik stond, waar wordt geweven
 
Het donk're niets van 't leven,
 
En 't schitt'rend niets van bliksemend heelal;
 
En krip van nacht en lijden,
 
Waar vluchtig langs durft glijden
 
Een zilverkraal van lach en sterrenval.
[pagina 155]
[p. 155]
 
De kring van mijn gedachten,
 
Die, fluist'rend saam, de nachten
 
Vermijmerden om wonder van Natuur,
 
Hier hoopten zij de leering,
 
Wat inslag is, wat schering,
 
Wat 't mechanisme van wereldtextuur:
 
 
 
En hun verbijsterd zwijgen
 
Zag, zon aan zon, zich rijgen
 
Orion's arabesk op floers van grauw;
 
En strengen licht, gebogen
 
Tot hooge regenbogen,
 
Tot effen pauwegroen van pauweblauw.
 
 
 
En zij, weetgierig, schaarden
 
Zich tot een ring, en staarden
 
Het schimmig weven aan, eerbiedig-stil:
 
Ik duldde niet hun dralen,
 
Want dieper wilde dalen
 
Mijn smart-naar-God, macht'ger dan wetenswil.
[pagina 156]
[p. 156]
 
En gedragen door 't duister
 
Zweefde-aan org'lend gefmister,
 
Als spraken wind en zee in hoog gewelf:
 
En 'k wist, ik was gekomen
 
Uit werklijkheid van droomen
 
Bij Brahman's wezenlijkste, diepste Zelf.
 
 
 
Van verre tunnelranden
 
Kwam, schampend langs de wanden,
 
IJlen een koker van verblindend licht;
 
En 'k dacht, het waren stralen
 
Uit Brahman's helle zalen,
 
Van 't eene Zelf op 't and're Zelf gericht.
 
 
 
De spoken van mijn daden,
 
Ze naderden en baden
 
Om 't leven voor hun smart; en bleven staan:
 
Ze wilden uit 't geflonker
 
Terug naar veilig donker -
 
Ik duldde 't niet, en dwong hen voort te gaan;
[pagina 157]
[p. 157]
 
Daden en booze woorden
 
Bond vast met sterke koorden
 
Mijn wil tesamen tot onwill'ge stoet,
 
En 'k dreef, bezorgde herder,
 
Mijn arm verleden verder,
 
'T verlossend licht van Brahman te gemoet.
 
 
 
Rijzen - rijzen - 'k zag rijzen,
 
Zwevend, Brahman's paleizen,
 
Onzichtbaar, zwart door triomfeerend licht.
 
En 'k wist: wie God wil vinden,
 
Hem zal Zijn gloed verblinden;
 
Wie Brahman schouwt, hem sterft het aardsch gezicht.
[pagina 158]
[p. 158]
 
En ruischende eeuwen Spraken
 
Met Brahman, en ze braken
 
Aan Zijn tijdloosheid, diep dond'rend rondom.
 
En 'k wist: wie God wil hooren,
 
Hem zullen dooven de ooren;
 
Na Brahman's fluist'ren is de donder stom.
 
 
 
En matter in mijn handen
 
Zag ik mijn fakkel branden,
 
Mijn liefdefakkel, die 'k gekoesterd had.
 
En 'k wist: wie God ziet schijnen,
 
Ziet liefde's licht verkwijnen;
 
Wie 't eeuw'ge wint, verliest zijn aardsche schat.
 
 
 
En herd'rend mijn verleden,
 
Beklom ik, hoog, de treden,
 
Waar koele vlammen zuilden tot portaal;
 
En 'k stond voor heil'ge drempel
 
Van Brahman's witte tempel;
 
En draalde, voor ik intrad in Zijn zaal:
[pagina 159]
[p. 159]
 
Want door mijn denken gingen
 
Flikk'rendillustratieherinneringen,
 
Als blauwig weerlicht boven aarderand;
 
En plots'ling zag ik 't lichten
 
Als gloed van bliksemschichten,
 
En 't stak de schem'ring van mijn geest in brand;
 
 
 
Ik wist, dat ik als koning
 
Stond voor mijn eigen woning,
 
Centrum van ruimte, heerscher over tijd;
 
Ik kwam, in smart verloren;
 
En 'k zag, ik was herboren,
 
Terugvergodlijkt tot mijn wezenheid.
 
 
 
En waar langs zuilenrijen,
 
Ruischende, de eeuwen glijen,
 
Daar ging ik en 't verleden voerde ik mee;
 
En 'k liet als doode bladen
 
De spoken van mijn daden
 
Weg ebben op de strooming van de zee.
[pagina 160]
[p. 160]
 
In de altijd reine golven
 
Heb 'k voor altijd bedolven
 
De booze woorden, die ik sprak en dacht,
 
En voor het laatst bewogen,
 
Zagen mijn zoekende oogen
 
Zinken de toorts, die 't laatst geluk mij bracht.
 
 
 
En mijn gedachten richtten,
 
Verheerlijkt hun gezichten,
 
Hun blik terug naar koninklijk gewelf:
 
Hofstaat, wilden ze luist'ren
 
Naar ruischend golvenfluist'ren
 
Naast eeuw'ge troon, waar zet'len zou mijn Zelf.
 
 
 
En 'k wist: in Brahman's hallen
 
Zal nooit een traan meer vallen
 
Uit brandend oog door waan van levenskoorts;
 
Geen smart om woord en daden
 
Zal 't zalig Zelf meer schaden,
 
Geen rouw om uitgebluschte liefdetoorts.
[pagina 161]
[p. 161]
 
Maar hier zou 'k nooit meer hooren,
 
In tijdloosheid verloren,
 
Hoe Juni merelt tegen de avondpracht,
 
En met de klankenkralen
 
Van helle nachtegalen
 
Tinkelt door stilt' van dampig-blauwe nacht;
 
 
 
De ekstaze van mijn oogen
 
Zou nooit langs regenbogen
 
Klimmen, klimmen, kleurige tree na tree,
 
En zitten gaan vermetel
 
Op lucht'ge, purp'ren zetel,
 
Mijn keizersloge in wolken-Colossee;
 
 
 
In wereldamphithillustratieter
 
Zien reuz'ge Atlantis' water
 
Vol naumachieën van mijn wolkenvloot,
 
En dond'rende ballisten
 
Met vur'ge balkenristen
 
Tot gele kimmen bliks'men brand en dood;
[pagina 162]
[p. 162]
 
Nooit zien hoe, purp'ren koning,
 
De zon tot gouden kroning
 
Wijdvlammende intocht viert in zijn heelal,
 
En komt, statig, geschreden
 
Langs blauwfluweelen treden
 
Naar wereldtroon bij roze- en lelieval;
 
 
 
Nooit zien hoe, huiswaarts keerend,
 
De avondwind balanceerend
 
Op zacht buigende peppeltoppen tript,
 
Van wolkentule, oranje,
 
Met donkerroode franje,
 
Voor 't slapengaan zich zingend bloempjes knipt;
 
 
 
Hoe, diep uit beukeblaren,
 
Smaragden oogen staren,
 
Wàt de eekhoorn speelt met 't schalksche lichtgevlam,
 
En hoe zijn rits'lend springen
 
In slank golvende ringen
 
Bruine arabesken danst am grijze stam.
[pagina 163]
[p. 163]
 
In 't koele, witte weten
 
Verkleurt de bloemenketen
 
Van schoonheidsfeeërieën uit menschenland;
 
Want wie in God wil waken,
 
Moet schoonheidsdroom verzaken:
 
Waarheid en schijn, ze gaan neit hand in hand.
 
 
 
Geleund aan zuilenschachten,
 
Staarden, stil, mijn gedachten
 
Op golvende eeuwen, ruischend langs hun voet;
 
En hun ekstazen brak ik,
 
En tot hun onwil sprak ik,
 
Door schoonheidsdrang gevuld met levensmoed:
 
 
 
‘Mijn fakkel liet ik zinken,
 
'T verleden liet 'k verdrinken
 
In reinigend getij van de eeuwigheid;
 
Volg, hofstaat, mij die, koning,
 
Uit Brahman's koningswoning
 
In menschenkleed gaat reizen door de tijd.
[pagina 164]
[p. 164]
 
Mocht ik mijn diepste weten
 
In 't menschenland vergeten,
 
Fluister dan zacht in 't oor me, wat ik ben,
 
Dat 'k, als de smart zal komen,
 
Ontwaak uit angstig droomen.
 
En 't ware Zelf, het smartenloozillustratie herken.
 
 
 
'K zal voor mijn liefde kweeken
 
Tot blijvend liefdeteeken
 
Herinnering's zilv'rig zwevende berk;
 
En 'k zal, om haar te roemen,
 
Met vlammend roode bloemen
 
De glorie planten van een verzenperk.
 
 
 
Doen glinst'ren zal de paden
 
Van wit vlind'rende bladen
 
Mijn berk, elk blaadje een wit zilv'ren gedicht;
 
Tot verzen zullen groeien,
 
Voor haar mijn woorden bloeien,
 
Iedere strofe een tulp vol zonnelicht;
[pagina 165]
[p. 165]
 
Ik zal met teere handen
 
Wit zilveren guirlanden
 
Vlechten, vol bloemgevlam uit 't volle perk:
 
Gaat staan dan, mijn gedachten,
 
Tot ring van ernst'ge wachten,
 
Als marm'ren beelden om mijn zilverberk.
 
 
 
Met schitt'rende festoenen
 
Van schoonheidsvizioenen
 
Zal 'k binden, Brahman's licht op ieder blad,
 
Uw stille marmertoover
 
Aan zilv'rig vlind'rend loover,
 
Tot ééne glorie van één zilverschat.
 
 
 
Leed van wie niet meer schreien,
 
Zal 'k voorzichtig bespreien
 
Met spinsel van verdoovend woordenrag;
 
Hun arme smartgezichten
 
Wil 'k aaien met gedichten,
 
Totdat ze trillen in een zal'ge lach.
[pagina 166]
[p. 166]
 
Voor hen zal 'k doen herrijzen
 
Hun jonkheidsparadijzen:
 
Ook ik was eenmaal een gelukkig kind;
 
En wie voor korte poozen
 
Kan troosten troosteloozen,
 
'K weet, dat hij zelf een aardsche vrede vindt.
 
 
 
'K zal om teere aarde-dingen
 
Stil spinnen fluisteringen,
 
Als herfstdraad licht, die luchtig ligt op lucht,
 
Waarlangs met kleur'ge rokjes
 
Lichtelfje in gouden lokjes
 
Bij 't rits'len van een blad koorddansend vlucht.
 
 
 
Om Brahman's diepe wond'ren
 
Zullen mijn woorden dond'ren,
 
Groot als November's wolkenjacht uit 't west:
 
Als stormbazuin zal trillen,
 
Met stormviolen gillen
 
'T ekstatisch wagnern van mijn taalorkest.
[pagina 167]
[p. 167]
 
Maakt, dat steeds door mijn woorden
 
Dreunen de verre akkoorden,
 
'T orgelgeluid rollend uit 't golfgeruisch,
 
En door mijn draperieën
 
Van schoonheidsfan tazieën
 
De zuilen lichten van mijn Brahmanhuis.
 
 
 
Mocht ondanks uw bezinnen
 
De smart mij overwinnen,
 
Als toen 'k van wanhoop schreide, slapend kind,
 
Dan zal met u ik vluchten
 
Van donk're droomenluchten
 
Naar 't lichte Huis, waar spreken zee en wind.
 
 
 
En eens, wanneer mijn ooren
 
Niet meer de schoonheid hooren,
 
Niet de oogen zien de glorie van 't heelal,
 
Dan, hofstaat, zal zich kronen
 
Mijn eeuwig Zelf en wonen
 
Naast 't breken van ruischende golvenval.
[pagina 168]
[p. 168]
 
Dan zal, na dorstig reizen,
 
In koele lichtpaleizen
 
U 't wakend Brahman scharen om Zijn troon,
 
En uw verrukking, dronken,
 
In tijdloosheid verzonken,
 
Zal luist'ren naar eeuwige golventoon.
 
 
 
Nooit geöpenbaarde machten
 
Weven in droomenschachten
 
Het wereldweb, dat ons, nachtvlinders, ving:
 
Gered nu uit haar mazen,
 
Zal tot vlammende ekstazen
 
Uw trots vergaan: nu leeft - in schemering.
 
 
 
'K neem ondanks tegenstreven
 
U mee naar 't menschenleven
 
Langs donk're weg terug; maar weest niet bang:
 
De ritselende dingen,
 
Die vroeger rustloos gingen,
 
Zijn dood. Gaat mee door spokenlooze gang.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken