Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brahman. Deel 2 (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brahman. Deel 2
Afbeelding van Brahman. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Brahman. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brahman. Deel 2

(1920)–J.A. Dèr Mouw–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 549]
[p. 549]

Register.

I

Bldz.
Aan wereldoppervlak kleeft iemand's blik, 186
Als Christus' God, almacht'ge Duivel, wàs; 74
Als 'k aan een brief van wie ik lief heb, smul, 237
Als liefde van een aard'ling aan dorst randen 119
Als schertsend de Aarde herfst'lijk lichtfeest houdt 255
Ben ik het zelf? Moe evenwichteling, 113
Beweeglijk bloemperk op stil blauw kanaal, 44
Bezwering van daemonisch tooverspel, 178
Blauw, licht en stilte tot de horizont 147
Bloedplassen, trots het zonlicht levend rood, 139
Blond kindje speelt piano. Plechtig staan 40
Dan dacht hij: Hoe zal later 't leven zijn? 88
Dan lachte zij: O jou geleerde! Wat 54
Dan schouwt de geest wijd bliksemende velden, 212
De gele wolken werden langzaam rood 85
De laan in, uit westlijke wolkensluis, 136
De menschengeest, zei 'k? Ja, was dat maar waar! 108
De ontzetting soms, ver, uit de diepste schacht 61
De wolken werden grijs. Geen zwaluw was 86
Die stond, klaar, op een zolder van mijn geest: 109
Dit is de drempel, waar de stormgigant, 195
Dof violet is 't west en paarsig grijs 8
Door blauwe gaatjes valt uit beukebogen 240
Door kelken van onwezenlijk kristal 3
Door kilte van vijand'ge schemering 222
Doornig van wrok staat somber, dor en grauw 224

[pagina 550]
[p. 550]

Bldz.
Door raam van dorpskerk teek'nen beuketakken 101
Doorschijnende halve bol van nevel, ligt 71
Door 't zonlicht zijn vergeestlijkt de satijnen 93
Een berg is, pijler van welvend heelal, 196
Een schild, dat ver van zwevend Godenland 210
Eeuwige zon vlamde op voorwereldsch bosch, 220
En aan die man, die dood op de oever gleed, 82
En als de storm 't zwiepende weefgetouw 65
En als de zon voor de uittocht uit haar zaal 66
En bij het rijzen van de schem'ring lag 84
En golvend in mijn Brahman, diep en koel, 68
En 'k wilde, ik werd muziek, wanneer ik zie 251
En nu 'k mijn menschenleed heb weggeschreid, 47
En onbeweeglijke Orpheus, rood en smal, 200
En openbaring van gedroomde dooden, 209
En op mijn vleugels, triomfeerend geel, 10
En 't is alsof, gekazuifeld met statie 67
En toen zijn hand de gouden lier bewoog, 204
En vouwde, als altijd, vroom zijn kleeren op: 90
En waar de grot zich tot hellende schacht 202
En zooals Atlas staat - zijn eene voet 217
Er zit een schim, wanneer we als vroeger praten 45
Fel wou, niet mocht, niet kon, toch moest hij 't uiten, 102
Fluweelen beeld op pluche postament, 140
Fossielen-atlas in diep bruin crayon, 231
God zou de ziel vergodlijken door smart? 73
Groteske kunstemaker, opgestegen 107
Het teerste, door schaamacht'ge scherts verzwegen 46
Hoog op de kaap, waar zich te pletter stoot 97
Hoort, ijle volken! Niet tot eeuwigheid 205
Hij ging, een optocht. Lang was 't, of nog sprak 218
Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden 135
Hij moest naar binnen. Nog eventjes maar 87
Hij raakt de zold'ring; en de kamer dijt 141
Hij ziet zijn leven, eind'looze woestijn 83

[pagina 551]
[p. 551]

Bldz.
Hij zit en kijkt, doez'lig. Het water wast 185
Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven, 72
Ik ben geen wereldmacht, die loont en straft; 127
Ik, die met bosschen ruisch en, meisje, lach, 130
Ik hoorde en zag. Zelf kon ik niets dan zwijgen 133
Ik maak voor Brahman's Licht Hem waard'ge graal 7
Ik sprak enthousiast over 't Parthenon, 98
In 't meer, hier blauw als lucht, ginds groen als weiland, 104
In schemering van vizionaire staat 206
Ja, één keer nog je leven overdoen, 49
Je zag met de x de spokig toov'rende i 122
Jou gaf en ernst en scherts mijn amphitheater 126
Jouw zenuwen, spieren, pezen, botten, knurven 121
Kent iemand dat gevoel: 't is geen verdriet, 183
'K hoor wat je denkt, al spreek je 't, kiesch, niet uit 128
Klein kindje heeft verdriet, maar moeder laat 176
'K maak in gedachten vaak een bedevaart: 4
Koket? Ik? Denk terug aan de eerste keer: 117
Kortlevend plankton van de Brahmanzee, 59
Koud valt het licht uit grijs omwolkte kap 42
'K sloeg met bronzen bekkendonder kapot, 124
'K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid 239
'K ben trotsch, wetend dat, die me heeft voortgebracht, 250
'K sta naar 't schitt'rend oranje in 't west te kijken 246
'K stond, over kosmische afgrond voortgedragen, 244
'K zat, jong, graag in mijn pereboom te deinen: 227
'K voel mij de mensch niet meer dan 't dier verwant: 64
'K weet dat vlak bij me, in 't hart van God gedoken, 58
'K weet nog, hoe 'k vaak tegen mijn liefde zei: 53
'K zag de aarde zwenken op 't planetenbal, 70
'K zend, ijmker, dikwijls mijn gedachtenschaar 11
'K zie nu al hoe 'k, als jij gestorven bent, 48
'K zit, wachtend heerscher, in mijn vleugelwagen; 112
Laat-herfstelijke laan van scheve abeelen, 92
Lang rolt, een bol van klank, de knal van 't schot, 137

[pagina 552]
[p. 552]

Bldz.
Langs grieksche beelden torst een oude vrijster 77
Langzaam wringt zich 't water door 't steile dal, 245
Maar dan - want nooit kan sterven, wat eens diep, 57
Maar jaagt wand'lend de storm windhoozen op, 197
Maar 'k danste 't liefst volgens wiskund'ge wet: 110
Maar trotscher nog ben 'k op mijn Zelf, nu 'k weet 256
Maar waait door smeulend Zelfbesef de wind 257
Met 't vlossig deksel was de wind aan 't spelen; 132
Mij, die jou naar mijn hoogten heb gered, 118
Mijn armen voel 'k, als was 'k een dirigent 254
Mijn Brahman, wereldvuur, waaruit mijn ziel 15
Mooi meisje, dat met koelwit bruidsgewaad 76
Mijn vad'ren staken blakerende brand 75
Naar dit gebergte ging, wand'lende vlam, 198
Naar zee verwaaid insekt uit bloemenland 229
Naast mijn pendule zit, in koncentratie 142
Neen: de aarde is een wolkende wierookschaal, 211
Neen, Strauss! Ik hoor een and're Don Quijote 226
Nog eens, toen je oud werd, zag je de Alpendalen 123
Nog hoorbaar, heel heel ver, is de avondtrein 146
Nu draagt, zelf triomfant balancement, 115
Nu slaapt ze in Brahman, veilig voor altijd; 55
Nu wijst, terwijl 'k omwaaid en zonnig dwaal 6
Nu zàl er stilte zijn, mijn leven lang; 56
Of de aarde een sterrehemel schijnen wou, 103
Onwillig willig blind voor wereldglans 9
Op zee en wolkbank ligt een zelfde tint 138
Pracht van metaal, uit licht en vuur bevroren, 228
Rende, mythische reus, die in zijn zijden 242
Reuz'ge polyp, blauwgroenig verkristald, 192
Reuzig wijd, van 't westen tot het noorden, van het zenith tot de kimmenrand, 181
Solstitium. Een zwartbereden stoet 221
Soms, als je 's winters op 't besneeuwde pad 180
Soms kan op 't berglandschap de zon niet schijnen, 177

[pagina 553]
[p. 553]

Bldz.
Soms, plots'ling, door mijn Brahmanvrede heen, 234
Soms zomeravonds, als ik 't oude huis 62
Spreek nooit, door mij verrijkt, met domme spijt 131
Statig, tijdeloos triomfeerend, ligt 100
Stil, zonder dorpen, weiden, watervallen, 236
Stuk gruiz'len, 't strand op, van de horizont 99
'T glas, dat tot wolkbreukzuil van cohinoren 201
'T is laat al in de nacht. Doodstil is 't huis 41
'T is nacht. 'K zit op de hei. Nergens geluid 39
'T is of een hefboom draait om de aarde als as: 96
Toen Orpheus voor de stroomende kolom 999
Tot eens plots'ling, zooals na droomgezicht 216
Trotsch ben ik, als bij vliegende parade 253
Trotsch ben ik op mijn Aarde, aetheroplaan, 249
Tusschen golven en sterren, vreemd aan de aard, 225
Twee oneind'ge golvenwerelden scheidt 194
'T werd nu toch koud: zijn kleeren voelden klam 89
Uit Brahman's eeuw'ge zalen 161
Uit de afgrond, rijk aan goud en adularen, 179
Vaak, als 'k aan mijn verleden troost wil vragen 232
Verlangens, hunkerende spoken, jagen 208
Ver, ver - in droom - Ik hoor mijn jagerskreet 60
Vizioen, hoe handen woelen in de wrong 63
Vliegende bloem uit glanzen van opaal, 187
Voor de oogen van wie 't eeuwige overdachten, 213
Waar 't oergesteente tot afgronden splijt, 193
Waar 't strandgebergt' duiz'lend de hemel bijt 191
Wanneer na sterredans Strauss, dirigent, 173
Want lang voordat met ééne glorie dekt 207
Wentelen doet de wegwazende weiden 235
Wie aan het strand zit - en hij trok zijn stoel 184
Wie leeft de leer van 't eigen zelf verzaken, 95
Wie mij gevonden heeft, kan niet vergeven, 120
Wie ooit in zee zwom, en over hem goot 111
Wie op 't terras zit van zijn berghotel 175

[pagina 554]
[p. 554]

Bldz.
Wie 't meisje, dat hij lief heeft, aait en kust, 129
Wie uit de nachttrein over de perrons 241
Wie ziet niet soms zich liggen in de kist, 238
Xerxes sprak. - Van Sahara tot Indus smeedt de wereld ijz'ren ondergang 143
IJlende trein schijnt, trillend, stil te staan, 223
IJl ligt de wilgenschaduw op de wei: 94
IJv'rig in schachten van natuur en taal 5
Zooals aan sleep van walsende een heel klein 552
Zooals de ruiter over 't Bodenmeer 81
Zooals een fijn schommelende balans, 114
Zooals een ongelukkig man de rij 233
Zooals een zaadpluis door een spinragdraad, 230
Zooals in mist van stille herfstnacht brandt 203
Zooals op de ijlheid van een zeepbel ligt 215
Zoo dreunt bewond'ring in mijn zielehuis 174
Zoo, jongen, ben je daar? 'K heb lang gewacht 116
Zoo leek jê dan jouw aardsche zwaarte lichter 125
Zoo zal 'k, wanneer ik sterf, groeten de zon, 243
Zijn Godenbloemen draagt in heilig perk 214

[pagina 555]
[p. 555]

II.

Bldz.
Achter mij in de laan hoor 'k paardehoeven klakken: 447
Als koel in 't groen baden mijn brandende oogen, 668
Als in een grot - zwiepend ginds boven hakt 311
Als langs het zigzagpad, de helling op, 338
Al wat ik dacht - geloofde je - was waar, 449
Dan keert hij zich tot langvertrouwde stoet 279
De gele kromming van een gloeiend zwaard 303
De rad'ren van mijn geest joeg spankracht als van stoom, 403
De skarabeeën vlammen Brahman's glorie, 317
De vaas, met vruchtbare eeuwigheid gevuld; 316
De zee schuimt wolken naar de wolkenlagen, 265
De zon is onder. Tot wezenloos vaal 304
Door vensters die, verschillend transparant, 331
Door winteravondmist zijn blauw beslagen 442
Een Feuerzauber, toen. - Hem overwint 414
Een heros ging, een niet'ling keerde weer: 281
Een zonnestofje, een handbreed-lange straal, 267
En als een kaap, die, wit van branding, prikt 306
En als het huis'lijk, vredigsnorrend spinnen 419
En als het wand'lend bosch uit oude sagen, 293
En als om plots'ling willige scharnieren 332
En de avond spant tusschen goudtoppige eiken 298
En één, de mooiste - hij was de lieveling 282
En liet ik niet van verre bergen glijden 422
En orgels en bazuinen en violen 309
En slaapt zijn hof, en hoort hij in de nacht 284

[pagina 556]
[p. 556]

Bldz.
En 't scheen, ik was aan 't einde van mijn leven, 407
En waar tot heuveltop de heidelanden 305
Er is een poort. - Twee kapen van koraal 437
Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden 416
Geen godenbeeld zwijgt in de tempelhal, 288
Geen maaksel was 't van sterfelijke hand: 446
Geen rits'len meer. Ook 't fosferlicht verglom: 291
Gehoorzaam heeft me uw geestesmacht bevonden; 285
Gierende heeft in daaglijks-effen vaak 266
Grottenpaleis van nachtlijke Sibulle 340
Half veiligheid, half dankbare belooning, 286
Harmonisch feest is 't van de ronde lijn: 302
Het eerst en 't laatst vangt-blauwsneeuw'ge vulkaan 443
Het heele landschap heeft de zon vertaald: 343
Het heele perk was vol: je zag geen zand 439
Het transparante blok, dat recht en strak 351
Hier gaat hij binnen. Donker is de zaal; 290
Hoe lang voorbij is 't dansend sterrenspel? 319
Hij laat door hen zich langs hun schrijnen leiden: 289
Hij strooit van uit zijn domino, de nacht, 327
Ik zat aan 't roer; jouw half bloote armen roeiden; 408
In grandioos gracelijk evenwicht 438
In schem'rig groen stukje van de oceaan 335
In 't verre licht van hoogzwevende oksalen 292
Is 't voetstuk van zijn toren ondergraven 287
Je haar was vochtig: toen je door de weiden, 406
Je zou gaan zingen. - Jij? Of zou gaan zingen 417
'K dacht vaak te drijven in de Brahmanzee: 441
Keilvormige amethysten en agaten, 299
'K hoor, hoe met gouden lijst de schilderij 337
'K zag, paramaecium, je om top na top 346
'K zag wolkenschaduw over heuvels jagen, 420
'K zie voor me, tot kristallen regelmaat 344
'K zit klein op groote hei 453
Laag hangt de zon. De lange bosschen, dijken 341

[pagina 557]
[p. 557]

Bldz.
Langs 't meer schitterde 't vuurwerk, knal na knal: 409
Leunend aan de as van wentelend heelal, 313
Mij, Brahman's lange roep om eeuwigheid 283
Naast de and're zuilen stond zijn statigheid 323
Niet hoort hij, op zijn altaartroon, hoe loeit 307
Niets kan het Brahman eeren, niets hem smaden, 328
Niet twijf'lend weet ik: Alle goed is kwaad; 263
Nu hij door gouden banen ziet geschreven, 312
Neen, 't was geen Mendelssohn, geen teer verhaal 413
Omhoog zien naar de zon de waterrozen, 264
Opbonst schokkend uit Brahman's doodenkrochten 296
Paars gloeien, ver, de scheefverlichte heiden 301
Plots'ling door morgenzonlichtstreep beschenen, 269
Rood vlamde in 't licht van volschijnende lamp, 404
Scheef strijkt een bui van licht langs korenvelden: 300
Schem'rige vlek op nachtlijk-zwarte wand 444
Schomm'lend weegschaaltje, ritselt de libel 271
Schijnt - angst voor vroeg're dreiging - valsch en kil 322
Snuff'lend over blauwzwart bevroren vliet, 345
Soms vraag ik nuchter: Is 't misschien een waan, 440
Spitsbogend zetten kerkhofpopulieren 272
Spookt op uit Indie's zee reuz'ge infuzorie 261
Stil werd de wereldzaal. Aandachtig zwegen 418
Stralig borduursel van kristallen wand 262
T' eeuw'ge kent goed noch slecht, liefde noch haat; 329
'T is eind Augustus, Zondag - Blauwig waas 342
'T is of van de aard' recht naar 't Eluzion 448
'T is winternacht. - 'K zit in mijn oude stoel 411
'T is zomer; Zondagmorgen. Een tooneel 339
Toen 'k wist, dat voortaan 't mooiste van mijn leven 423
Tot goudgeel kluwen, tot een lichtplek slinkt 315
Tot sprenk'lend geschetter van kopertonen 310
Tot Zelfbesef van klaar-diepe eeuwigheid 314
Tunnel door malachiet, ligt diep de laan 294
Uit hooge trots in vrede diep verzonken, 321

[pagina 558]
[p. 558]

Bldz.
Ver waait de wimpel van haar blonde haren, 308
Viooltremoli spinnen pastoralen 297
Vol noorderlicht van plechtige flambouwen 410
Vol winteravondschem'ring ligt de laan, 447
Voor paarsblauwe avondlucht zie 'k uit mijn raam, 445
Vroeger, toen 'k zoekend uit mijn torenramen 326
Vuur, aarde, wind, ik haat ze. O God, mijn haat 415
Waar bleef wel de meetkund'ge, die begon 336
Waar zonnedagen tot koralen stollen, 436
Wank'lend, uit afgronden vol stilstaand zwart 277
Want Brahman kende nog zijn rijkdom niet 278
Weer glimt het aan de zuilen, schrijn naast schrijn; 318
Weg school in 't donker van de hooge zaal 324
Wie slaaploos in herinn'ringrijke nachten, 330
Wit hing en stil de dauw over de weiden 405
Wit staat ze, vlam van devotie, te branden 295
Wonderlijk leven in vreemd-doodsch muzeum 270
Zelf hij, die 't ondschendbare had geschonden 421
Zoo is in mij - een zonsopgang - gerezen 333
Zwevend op winden waait de zee door 't duin, 273
Zij, die mijn afgeperst gebod trotseerden 325
Zijn wenschen heeft, revolteerende drom, 280
Zijn wil rijst reusachtig van de altaartreden: 320
Zij zit naast me, en ik aai 't gevlochten haar, 412


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken