Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liedjes en andere verzen (1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liedjes en andere verzen
Afbeelding van Liedjes en andere verzenToon afbeelding van titelpagina van Liedjes en andere verzen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.52 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liedjes en andere verzen

(1870)–Emiel Moyson–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

Verschijning.

 
't Was nacht, een sombre, woeste nacht:
 
het sneeuwde en vroos zóó guur daar buiten;
 
nu blies de wind met dolle kracht,
 
dan weer verging hij in een' klacht -
 
en vruchtloos poogde ik 't oog te sluiten.
 
Mijn hart was vol... Ik dacht, met pijn,
 
aan 't aaklig lot, dat Vlaandren wachtte,
 
welk, eens zóó groot, thans zelfs geen schijn
 
van wat het ooit heeft mogen zijn
 
meer heeft behouden, - en ik trachtte
[pagina 13]
[p. 13]
 
vergeefs het grijnzend spook, dat dáar
 
voor mij stond, weg te stooten... 'k Dweepte
 
slechts droever voort, en 'k hoorde maar
 
rond mij den wind, die, hevig, naar,
 
de vlokken op mijn' ruiten zweepte.
 
Ik bleef in dezen staat nog lang,
 
doch eindlijk look de slaap mij de oogen,
 
en 'k droomde dan.
 
Den wederklank
 
haast hoorde ik van een' zoeten zang,
 
als nooit van de aarde er in den hoogen
 
een klom; en toch, hij deed mij zeer,
 
die zang: er lang iets zuur, iets klagend,
 
daarin verborgen, - en hoemeer
 
hij naderde, altoos even teêr,
 
hoemeer hij me als den stempel dragend
 
der smarte toeklonk... Eensklaps stil
 
werd alles weer, en eene maget
 
rees dáar vóor mij! Een' bangen gil
 
moest ik versmachten, en 't werd kil
 
tot in mijne aadren... Ach! ik waag het
 
de bleekheid, die haar' wang beving,
 
noch haar geschokt gelaat te malen...
 
Zij sleepte een' keten, met een' ring,
 
die van haar' blanken arrem hing.
[pagina 14]
[p. 14]
 
In de éene hand zag ik een staal, en
 
in de andere eene lauwerkroon.
 
Eene eedle, strenge schoonheid praalde
 
op haren mond en grauwe koon,
 
en toch! haar blik had iets der doòn! -
 
Een' zee van blonde haren daalde
 
op hare schoudren golvend af.
 
Zij leek een' wilde Noordsybille,
 
teruggestegen uit het graf,
 
die weer haar' woed' den teugel gaf, -
 
in schijn den wispelturigen wille
 
van Wodan onderhevig, - wen
 
ze mij (daar ik, met schrik bevangen,
 
haar' blauwe, dwalende oogen, en
 
de grootte aanschouwde van de pen
 
waarop zij in de lucht bleef hangen)
 
met koortsige stemme toesprak: ‘Ach!
 
du bist dan ook voor spot geboren,
 
en schimp, en smaad, en schaterlach
 
van al wat dij omringen mag,
 
omdat du mijne stem te aanhooren
 
gewaagd hebs! Daar zooëven zong
 
'k een rouwlied voor de rij met helden,
 
die me eens aanbaden, en, nog jong
 
totdat hun rif ten grave zonk,
[pagina 15]
[p. 15]
 
steeds hoog mij hielden of herstelden
 
op 's Vlamings outaar, - mij, de bron,
 
den schut van Vlaandrens macht en luister,
 
der Vrijheid zuster, en de zon
 
waarbij de Leeuw zijn' krachten won
 
en tarten mocht den vreemden kluister...
 
Eilaas! hoe wreed ondankbaar toch
 
zijn jegens mij de afstammelingen!
 
Voor 's Zuidens lang gekend bedrog
 
brandt immervoort hun wierook nog,
 
terwijl ze mij met schand verdringen!
 
Ze zijn niet meer die mannen vroom,
 
wie moed en vrijheidszucht bezielden, -
 
wier kloeke benden, vreemd aan schroom,
 
der Gallen trotschen heerschingsdroom
 
in éénen slag voor lang vernielden!
 
Ze zijn 't niet meer, dat volk zóó grootsch,
 
dat nevens de Ouden heeft geblonken
 
en hen verduistren mocht desnoods!
 
Ze zijn 't niet meer: de hand des doods
 
is straffend op hen neergezonken...
 
Men spreekt niet meer van Vlaandrens glans,
 
want mij, die hunne vaderen minden
 
met vurigheid, verraân ze thans;
 
wie Vlaandren vlocht zóó menigen krans,
[pagina 16]
[p. 16]
 
die wierpen in een' hoek de ontzinden!
 
'k Heb jaren lang mijn lot gedoemd
 
aan eene drukkende ijzren keten...
 
Doch thans voor mij de hoop weer bloemt:
 
een nieuwe minnaar, reeds beroemd,
 
heeft mij verlost, waar ik vergeten
 
te snikken lag; - de Scheldestad
 
gaf hem het licht ('t is haar tot eere!); -
 
'k praal weer: te groot is hij, dan dat
 
der bastaards spuwsel hem bekladd',
 
der afgunst zwadder hem verneere!
 
- En du, wien ook een liefdestraal
 
voor mij, sinds lang, in 't harte blaakte,
 
volhard: eens komt mijn zegepraal,
 
trots dwang of hoon... Ik ben de TAAL!’
 
- Zij zweeg, - verdween... en ik ontwaakte.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken