Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wintersport (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wintersport
Afbeelding van WintersportToon afbeelding van titelpagina van Wintersport

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.30 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sport


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wintersport

(1893)–Pim Mulier–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Kunstrijden.

Niets is mij betrekkelijk moeilijker gevallen, dan juist de samenstelling van dit hoofdstukje. Kunstrijden toch is een zoo uitgebreid en oneindig groot terrein, en de bewegingen zelf vormen elk afzonderlijk zulk een nauwlettende studie, dat het samenstellen van eenige bladzijden over deze afdeeling meer dan ooit een kwestie van keuze is geworden. (Spuren auf dem Eise, telt 350 bladz. en circa 375 teekeningen, alleen het kunstrijden betreffende! Het is het beste boek, hetwelk over dat onderwerp geschreven is).

Ik ga uit van het standpunt, dat de lezer het gewone schaatsenrijden min of meer meester is, en veronderstel derhalve, dat hij met de rudimentaire kennis van het bewaren van de balans vertrouwd is.Ga naar voetnoot* Om een kunstrijder

[pagina 160]
[p. 160]
te worden, dient men zich in de eerste plaats goede schaatsen aan te schaffen. Goede schaatsen voor het kunstrijden zijn de volgende soorten: De Halifax-Acmeclubskate,

illustratie
Kunstrijdersschaats.


de New-York Club Skate, de Jackson-Haynes en de Columbus. De verschillen tusschen deze schaatsen bestaan in de diverse wijzen van bevestiging, de lengte van het ijzer, de lengte van het ijshoudend gedeelte ijzer en de boog vanaf dit ijshoudende gedeelte. Al de hier genoemde schaatsen zijn goed. Wat het slijpen betreft, zoo is men van opinie, dat een concaaf geslepen ijzer het beste voldoet. Het ijshoudend gedeelte moet niet te klein zijn, daar de zwenkingen daarmede weliswaar gemakkelijker volbracht worden, doch de figuren niet zoo rustig worden uitgereden en de bogen een meer gedrukt aanzien krijgen. De Firma's Bihls in Weenen en Heiss in Gras leveren zeer goede modellen van verscheidene soorten. Men kan het kunstrijden verdeelen in 2 afdeelingen: 10. De elementaire school, waartoe de grondfiguren, al de combinaties der grondfiguren op de 2 voeten tegelijk en 20. de grondfiguren en hare combinaties op een voet behooren; tot de 2e afdeeling behooren de diverse figuren, de danspassen, de cirkelfiguren, de pirouetten en de figuren met aanloop.

Er zijn zoo langzamerhand een ontelbare massa figuren en soorten van figuren zelfs ontstaan. Wanneer men echter weet, dat allen in hoofdzaak uit enkele, betrekkelijk eenvoudige bewegingen zijn ontstaan, wordt het den toeschouwer op eenmaal vrij duidelijk, hoe men door combinatie zooveel grillige en toch symetrische teekeningen op het ijs kan tooveren. De grondfiguren, waaruit alle andere ontstaan, zijn de boog, de slangenboog, de drie, de dubbele

[pagina 161]
[p. 161]

drie en de strop. Alvorens de grondfiguren te leeren, is het m.i. niet ondienstig een paar eenvoudige ‘kunstjes’ goed te kennen. Het voorwaarts kring-beschrijven met overstappen b.v. Bij alle verdere voorbeelden veronderstel ik, dat men met den rechter voet rijdt; de voet waarop men rijdt, noem ik den rijvoet of stand voet; de voet waarmede men de richting helpt veranderen, den speelvoet.

Bij de voorw. kring moet men het lichaam voorover hellen en een weinig naar het midden van den te beschrijven cirkel, met den rechter voet stapt men voortdurend over den linker, terwijl men met den linker buitenwaarts afzet. Het achteruitrijden. Men plaatst zich schuins op de richting, waarin men achteruit rijden wil, met de schaatsen paralel tegen elkaar, de punten iets naar binnen. Nu zet men met de rechterschaats (binnenkant) naar voren af en glijdt dan onmiddellijk op de linkerschaats rechts achterwaarts. Intusschen beschrijft men met de binnenzijde van de rechter schaats, waarvan de neus op 't ijs blijft, een ½ cirkel naar rechts, zoodat de rechter voet met een boog naar links gaat en achter den linker te staan komt. Dan stoot men met de binnenzijde van den linker voet weer naar voren af en beschrijft weder een halve cirkel naar links, enz. Op deze wijze rijdt men, zonder de voeten op te lichten, achteruit. Achterwaartsche kring. Men plaatst de voeten in de positie voor het achteruit rijden. (Gesteld men gaat van rechts naar links.) De eenvoudigste wijze om den kring te beschrijven is de volgende. Men houdt den rechtervoet op het ijs, terwijl men zich met de linkerschaats, achter de rechter om, naar voren en rechts buitenwaarts afstoot. Men rijdt dan rechts binnenwaarts achterwaarts en beschrijft zoodoende een soort kring. Ook kan men deze kring maken, door met de linker schaats vóór de rechter (rechts buitenwaarts) af te zetten. De derde manier is afwisselend vóór en achter den rechtervoet af te zetten. Dit heet de achterwaartsche kringloop met vóór- en achterwaarts overstappen. Kan men deze bewegingen uitvoeren, dan is het tijd om de grondfiguren te leeren.

De Grondfiguren.

De boog. De boog wordt naar mate der lengte, geheele boog, halve boog en kwart boog genoemd. (Bij al deze figuren lette men er op, de uitoefening niet te vergemakkelijken door een sterk in de richting van het draaipunt uitsteken van het heupgewricht, daar dit zeer leelijk staat).
De voorw. buitenw. boog. Men plaatst de voeten in een hoek van 60o; aangesloten, met den rechter voet beginnende, buigt men het lichaam een weinig voorover en tevens naar buiten, rijdende op de buitenzijde der schaats, brengt men den rechter schouder ietwat terug. Het hoofd in de richting van den streek. Nadat de linker voet den afzet gegeven heeft, komt deze achter den rijvoet. De punt der voet naar omlaag, het kniegewricht een weinig gebogen; daarna langzaam weder gestrekt.
[pagina 162]
[p. 162]
II. De voorw. binnenw. boog. De voeten in een hoek van circa 75 gr. Het gewicht op den rechter voet, linker schouder en heup terug. Het kruis een weinig ingetrokken, het hoofd rechtop een weinig naar links. Afzet met den linker voet zijwaarts naar achteren. Daarna den linker voet langzaam naar voren zwaaien en met den rechter voet afzetten, waarbij rechter schouder en heup teruggaan.
III. De achterw. buitenw. boog. Als bij alle achterw. figuren op het voorste

illustratie
De boog.


gedeelte van de schaats uitvoeren. Met de punten van de voeten min of meer binnenwaarts. Linker voet zet af, de linker schouder en heup sterk terug. Het hoofd naar links, over den schouder achteruit zien. De speelvoet naar achteren gebracht, de rijdende voet blijft dus voor, totdat men aan het einde van den boog gekomen, de punten van de voeten weer nagenoeg bij elkaar brengt. Het gewicht van het lichaam overbrengen op den anderen voet, de andere schouder en heup naar achteren gebracht en het hoofd naar rechts gedraaid.
IV. De achterw. binnenw. boog. De minst elegante van de 4. De houding voor het begin is leelijk, n.l. met de punten van de voeten binnenw. tegen elkaar, het gewicht op den rechter voet. Rechter schouder terug. De afstoot met de binnenzijde van de linker schaats; zoo krachtig mogelijk. Na den afzet wordt de speelvoet met den rijvoet gekruisd en tegen den hiel van den rijdenden voet gebracht. Het hoofd naar links, de blik over de linker schouder. Het is niet ondienstig aan het einde van den boog den speelvoet paralel aan den anderen voet even mede te laten glijden, waardoor men een klein binnenw. achterw. boogje beschrijft, hetwelk dan bij de volgende streek weer in den binnenw. achterw. boog overgaat. Door deze bogen te verlengen vormt men achten.
De slangenboog. Deze bestaat weer uit dezelfde 4 afdeelingen. Deze figuur wordt ook wel ‘kantwisseling’ genoemd.
I. De voorw. buitenw. slangenboog. De afzet als bij den voorw. buitenw. boog, de speelvoet achter den standvoet, tegen het einde van den halven boog. Dan zwaaie men den speelvoet zijwaarts voorwaarts, naast den standvoet en wende het hoofd en bovenlichaam links naar binnen. Door deze bewegingen gaat de buitenw. boog in een binnenw. over. Nuttig is het die binnenw. boog bij de oefeningen door te doen loopen, totdat men in een cirkel eindigt.
[pagina 163]
[p. 163]
II. De voorw. binnenw. slangenboog. De afzet geschiedt als bij I, alleen is de houding van het lichaam nu zooals in I, na de richtingverandering, en wordt hier de speelvoet, nadat deze voor de kantwisseling voorw. gezwaaid is, zoo snel mogelijk achter den standvoet gebracht en daarmede sterk gekruisd.

illustratie
De slangenboog. R. voorw. buitenw. binn. L. voorw. binn.


Op dezelfde wijze worden de beide achterw. slangenbogen gemaakt. Bij de III buitenw. achterw. slangenboog zal men geen groote moeielijkheden ondervinden, doch de overgang van de achterw. binnenw. boog tot de achterw buitenw. boog is een der moeielijkste bewegingen van het kunstrijden.

illustratie
De drie. R. voorw. binn. draai achterw. buit. L. achterw. buitenw. draai voorw. binn.




illustratie
De dubbele drie. R. en L. acht. binn. draai v. buit. Draai achterw. binn.


De drie of het hartje. Ook deze figuur wordt op de 4 volgende wijzen uitgevoerd; daar de uitvoering niet moeilijk is en weinig uitlegging behoeft, zal ik alleen de uitvoering aangeven, daar men de practijk uit het voorgaande genoegzaam zal kunnen begrijpen.
I. De v. buitenw. 3 uitv.: voorw. buit. boog draai en achterw. binnenw.boog.
II. De v. binnenw. 3 uitv.: voorw. binn. boog draai en achterw. buitenw.boog.
III. De acht. buit. 3 uitv.: acht. buit. boog draai en voorw. binnenw.boog.
IV. De acht. binn. 3 uitv.: acht. binn. boog draai en voorw. buitenw.boog.
Om de voorw. buitenw. 3 te maken. Met den rechter voet een ½ boog voorw. buitenw. het gewicht op de rechter schaats; dan verheft men zich op het voorgedeelte van de schaats. De linker schouder naar rechts gebracht, daarna komt men, door met den linker- of speelvoet een zwaaitje naar achteren te doen in den binnenw. achterw. boog. Evenzoo doet men, met inacht-
[pagina 164]
[p. 164]
neming van het voorgaande bij de 3 andere soorten van drieën. De schouders en de speelvoet geven de gewenschte zwenking aan.
De dubbele drie is wederom in 4 afdeelingen verdeeld.
Zij heeft de eigenaardige zelfcontrôle, dat zij steeds eindigt met het figuur waarmede zij begint.
I. De voorw. buit. dubb. 3 uitvoering: Rechter en Linker voet voorw. buit. draai rugw. binnenw. draai voorw. buitenw.
II. De voorw. binn. dubb. 3 uitvoering: Rechter en Linker voet voorw. binn. draai rugw. buitenw. draai voorw. binnenw.
III. De acht. buit. dubb. 3 uitvoering: Rechter en Linker voet achter buit. draai voorw. binnenw. draai acht. buitenw.
IV. De acht. binn. dubb. 3 uitvoering: Rechter en Linker voet achter binn. draai voorw. buitenw. draai acht. binnenw.
De bewegingen van hoofd, schouders en speelvoet zijn als bij het voorgaande bij de enkele 3, doch het is moeielijker deze figuur correct op het ijs te leggen, daar de gang, noodig b.v. voor de binnenw. achterw. boog na de eerste 3 in No. IV vrij groot moet zijn.

De Strop.

De 3 en de dubbele 3 zijn betrekkelijk gemakkelijker uit te voeren figuren dan de strop, toch is er slechts een kleine schrede van de dubbele 3 tot de strop. Verkort men n.l. de middelste boog van de dubbele 3, zoo komt men tot de nevensstaande figuur, die in Weenen de Amerikaansche strop genoemd wordt.


illustratie
De strop. R. voorw. buitenw.


Door de verkorting van den middelsten boog zooveel mogelijk op één punt gereduceerd, ontstaat de volkomene of ovale strop, die dus van de middenboog der dubbele 3 in een draai op de plaats overgegaan is. De houding is vrijwel dezelfde als bij de dubbele 3, alleen heeft de speelvoet wat meer vrijheid gekregen. Men dient er op te letten dat de strop niet een kringetje maar een ovaaltje moet voorstellen. Dit is bij alle 4 de soorten in acht te nemen.
De strop is weer verdeeld in de voorw, buitenw. strop; de voorw. binnenw. strop, de achterw. buitenw. strop en de achterw. binnenw. strop.
1. Om de voorw.-buitenwaartsche te maken, beschrijf men een ½ boog voorw. buitenw. dan vermeerdert men het zijwaartsche overhellen van het lichaam door de rechter schouder nog meer terug te trekken, men plaatst zich een weinig achter op de schaats en zwaait dan het linker been om de rechter, totdat een halve zwenking is verkregen. Van dit oogenblik af mag de speelvoet niet verder naar voren komen, daar anders de nog te maken halve boog waarmede men ‘uit’ de figuur loopt, te klein wordt.
Men moet echter bij al deze bewegingen zoo weinig mogelijk van de speel-
[pagina 165]
[p. 165]
voet gebruik maken en het meeste op de heupen en schouders laten aankomen. Hierdoor zien de figuren er veel rustiger uit.
2. De voorw.-binnenw. strop. Om deze te kunnen vormen, wordt, nadat het rechts-voorw. binnenw. boogje beschreven is, de linker schouder sterk naar achteren gebracht, het lichaam naar voren gebogen en de linker voet achter den rechter, naar achteren kruissend, teruggezwaaid, totdat de halve zwenking volbracht is. Op dit oogenblik wordt de speelvoet met een kurketrekker-vormige beweging (die met een ‘in de lucht beschrevene strop’ overeenkomt) naar voren gekruisd met den voet waarop men rijdt,; daardoor wordt de 2e halve zwenking volbracht en de impuls tot het uit den strop loopen gegeven. Deze figuur is niet zoo moeielijk als men wel uit de beschrijving zou denken. De uitvoering geschiedt eveneensachter op de schaats. Een vrij wat lastiger figuur is:
3. De achterw.-buitenw. strop. Deze figuur wordt het gemakkelijkst geleerd uit den achterw.-buitenw. boog ‘met achterw. overstappen’, daar het zeer lastig is den gewonen buitenw.-achterw. boog zulk een gedrukten vorm te geven, dat men den speelvoet achterw. om den rijvoet kan zwaaien, hetwelk noodzakelijk is bij de uitvoering van deze figuur.
Wordt deze strop echter niet uit den achterw. buitenw. boog ‘met overstappen’ gevormd, dan moet de speelvoet tot na het vormen van de strop naar voren gehouden worden. Bij deze figuur is de helling van het lichaam zeer groot, door de vermeerderde centrifugale kracht, die de zeer kleine boog noodzakelijk maakt. Men moet zich op het vóórste gedeelte der schaats balanceeren, opdat het achterste gedeelte bij de zwenking van het ijs geheven wordt. Hierdoor wordt het gevaar voor vallen, dat bij deze figuur nog al belangrijk is, veel geringer.
4. De achterw. binnenw. strop heeft niet de gewone moeielijkheden, die de achterw. binnenwaartsche figuren eigen zijn. Men moet er slechts aan denken, bij den zwaai flinkweg op de krul van de schaats te gaan staan.

Deze figuren kunnen nu op allerlei wijzen aan elkander gekoppeld worden, waardoor men wederom een heirleger van combinaties verkrijgt. Bovendien heeft men echter nog de verschillende achtvormen; de dansen in achtvorm, het maken van cirkels door de hielen en teenen op één lijn te stellen, en door de hielen zoover na voren te brengen, dat men de teenen zijdelings naar achteren plaatst, (een zeer moeielijke stand) het formeeren van figuren door 2, 3 of 4, personen, het dansen en quadrilleeren van 4 tallen personen, de moulinets, de sterrenformaties, de slangenbogen in sterrenvorm, de spiralen, de pirouetten en de figuren met aanloop waarin de Noren zoo uitblinken, door de enorme sprongen, die zij in deze afdeeling te zien geven.

[pagina 166]
[p. 166]
Daar dit alleen echter een paar honderd bladzijden in aanspraak zou nemen, zullen wij ons bij deze figuren bepalen en den beoefenaar slechts aanbevelen alvorens tot sensatie

illustratie
Op de ijsbaan te Berlijn.


makende kunstjes over te gaan, vorenstaande figuren juist te leeren uitvoeren en ze met elkander naar welgevallen te combineeren.

Op de banen te Weenen, te Berlijn, te Stockholm of in Hamburg, kortom, overal waar het kunstrijden beoefend wordt, ziet men dezelfde figuren rijden, behalve natuurlijk de z.g. kunstjes, waarvan ieder individu er een of meer ‘speciaal’ kent. Men roemt zoo dikwerf het goede rijden onzer Nederlandsche dames, doch een blik op een der groote Stockholmsche of Berlijnsche banen, doet die illusies weldra verdwijnen, waar het op werkelijk schoonrijden aankomt. Slechts zeer zelden ziet men bij ons een dame rijden, zooals men er daar bij dozijnen in bevalligen wals of met geweldige slangenbogen over de baan ziet zwieren, ook het kunstrijden wordt daar door zeer veel dames met succes beoefend, een succes waartoe somwijlen de smaakvolle ijspakken der Weener of Berlijnsche schoonen niet weinig bijdragen.

voetnoot*
Ik veronderstel echter tevens, dat hij die een Grenander of Engelmann wil evenaren, dit doel slechts zal kunnen bereiken door zich een uitgebreide literatuur over de finesses van het kunstrijden aan te schaffen, en het te Hamburg of Berlijn met eigen oogen zal willen gaan zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken