Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
Afbeelding van Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (3.70 MB)

XML (1.64 MB)

tekstbestand






Editeur

Garmt Stuiveling



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/brieven
verzameld werk


Bekijk de verrijkte versie van multatuli.online



© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871

(1982)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[14 februari 1871
Artikel in het Nieuw Bataviaasch Handelsblad]

14 februari 1871

Artikel in het Nieuw Bataviaasch Handelsblad, nr. 38. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)

v. L.: de sinds begin 1870 in Batavia gevestigde haagse journalist J.C. van Lier, tegen wie Multatuli in oktober 1869 zijn brochure over de Maatschappij tot Nut van den Javaan schreef. Zie V.W. XIII, blz. 633, 649 en 724.

Max Havelaar door Multatuli gereniëerd

Daar kan niemand verwachten ooit het ware Oosten te bereiken, door beurtelings Noord en Zuid te sturen.
Blz. 109.

Met de verklaring eenerzijds, dat hij de voor hem bijeen te brengen fondsen aanneemt, en in de andere hand een nieuw geschrift, groot iii bladzijden, getiteld: Nog-eens Vrye Arbeid in Nederlandsch-Indië komt Multatuli tot ons. Of die bekwame penvoerder genoodzaakt zou zijn in den vreemde rond te zwerven en een beroep te doen op het publiek, - dat hij zoo innig veracht en bij wandgedierte vergelijkt, - had hij niet de gewoonte bij tal van uitgevers in Nederland

[pagina 470]
[p. 470]

gelden op te nemen voor stukken, die hij nooit schreef, laten we daar. Zooveel is zeker, dat het verwijt, door hem thans aan vele Nederlanders gericht, dat zij hun vermogen, - zij het in Indie verzameld - niet weten te ‘verteeren,’ ons niet zoo vreemd in de ooren klinkt als aan onzen correspondent in Nederland. Om echter verdiend of zelfs van den heer Duijmaer van Twist verkregen geld te bewaren, behoort Multatuli ter schole te gaan bij de partij, die hij thans zegt toegedaan te zijn: behoudend te zijn.

Twee jaren geleden verzette de heer Douwes Dekker zich tegen het bijeenbrengen van een ander fonds in Nederland, ten behoeve van het onderwijs in Indie. Wij namen toen de pen op en vroegen hem voor de tweede maal: wat wilt ge? Tot dusver waren uwe pennevruchten, waarvan sommigen meesterstukken zijn, hetgeen onze naburen noemen des cris contre la société. Er ligt een roofstaat tusschen Oost-Friesland en de Schelde, aangenomen; de Javaan wordt mishandeld; er worden milioenen buffels per jaar gestolen; gij hebt gezegd: ‘de kwestie over Vrijen-Arbeid is geen kwestie. Besteel den Javaan niet, plunder hem niet, vermoord hem niet...’ Alles goed en wel; maar waar moet het begin, waar het einde zijn van de hervorming, die gij verlangt? - Wij herhaalden dat in 1869, nadat wij in 1861 hadden geschreven: gij wilt noch liberaal noch behouder zijn; gij wilt eene derde partij gevormd zien om den Javaan recht te doen wedervaren; gij hebt u uitgelaten, dat gij den keizer van Insulinde in één uur tijd den weg zoudt wijzen; geef de oplossing aan het groote publiek; in constitutioneele staten bovenal regeert de publieke opinie, zij het na veel strijd; wij willen met u den strijd voeren; waarheen wilt ge? Zeg ons dat in een boek, eene brochure, een dagblad-artikel; kies zelf den vorm, want gij haat vormen. En wat was het antwoord? Het luidde: ik heb het reeds zoo dikwijls gezegd; ik zal het echter in mijne Ideën herhalen.

Wij koesterden de verwachtingen mede eene bijdrage tot het door ons lang verwachte antwoord in het jongste geschrift te zullen ontvangen. Toen wij het doorlezen hadden, vroegen we ons af: ernst of kortswijl? Zou Multatuli niet een koopje geven aan het publiek, nu hij eensklaps als ‘behoudsman’ optreedt en aan het slot van dit boekje, waarin zooveel zonderlings voorkomt, - al zijn we aan halsbrekende buitelingen van dien publicist gewoon geraakt, - den schijn aanneemt, alsof hij hier geloofsartikelen voor de behoudspartij

[pagina 471]
[p. 471]

in Nederland had geschreven, die het schibboleth tegenover de liberale richting moeten zijn? Dan behoorde er althans minder tegenstrijdigheden in voor te komen, die elkander dooddoen, daargelaten den vierkanten strijd met vroegere geschriften. Zulk een boekje, dat de ware leer kort samen moet vatten, eischt groote duidelijkheid en moet positief wezen.

Wij hebben hier toch voor ons eene verdediging van het kultuurstelsel. Geen kamerlid, in juristerij doorkneed, is in staat meer sofismen opeen te stapelen, al had hij den flux de bouche van den heer de Brauw. Geene exceptie, ook niet de politieke toestand in Europa, is ongebruikt gelaten, om het exploitatie-systeem uit een echt ‘Nederlandsch standpunt,’ - want dat is het uitgangspunt, wordt ons tweemalen gezegd, - te verdedigen. Geen invectief is tegen particuliere industrie in Indie gebezigd, dat we niet terugvinden. Wat meer is, de Max Havelaar wordt gereniëerd en de heer Douwes Dekker bewierookt den heer J.J. Rochussen. Hij zegt peccavi over zijn Havelaar. Algemeen werd dat boek, schrijft hij, beschouwd als gericht tegen het kultuurstelsel; het is verkeerd gelezen. Iedereen las verkeerd. ‘De Havelaar had geene staatkundige strekking’ (blz. 28). Hij ‘betreurt dat boek geschreven te hebben’ (blz. 31). Dat nemen we aan. Men kan van inzicht veranderen. Maar met welk recht verlangt hij dan dat men vóór alles recht doe ‘in de Havelaarszaak?’ Zou die zaak zich oplossen in eene benoeming tot lid in den Raad van Indie? Of geldt ze den Javaan? Is in dat geval terugkeer tot het kultuurstelsel het eldorado en de oplossing van het raadsel, vroeger door dezen sphinx aan ons voorgelegd? Het is ons tamelijk onverschillig dat de heer Douwes Dekker, als Saturnus, zijn beste papieren-kind opeet en daartegen reageert. Het is ons om het even, of hij zich, volgens de gewoonte der conservatieven, niet behoudend, maar liberaler dan de liberalen noemt; dat is niet nieuw. Het is een feit, dat over Indische zaken te lang en te veel in Nederland met woorden is gespeeld; daardoor komen we geen stap verder. De vraag is: wat is de waarheid? En die waarheid kan de heer Douwes Dekker niet wegcijferen, ondanks kleurverwisseling of negatie van de historie, ondanks schitterende paradoxen en schroomelijke overdrijving.

Wij gunnen hem het genot zich een behouder te noemen. Wij wenschen met die aanwinst de conservatieve partij geluk. Zulke bondgenooten zijn in elk opzicht gevaarlijker dan welke tegenstander ook.

[pagina 472]
[p. 472]

Neofieten in de leer gaan dikwijls zóóver, dat de partij ze moet reniëeren. In zijn ijver voor zijne nieuwe richting betwist de schrijver immers het nut van kennis en wetenschap, ja, van lezen en schrijven; ‘waar het meest (in Europa) gelezen wordt, leest men het slechtst.’ Het onderwijs in Indie vond reeds vroeger een tegenstander in hem. ‘Onderwijs? Nog ééns: waarom? Ik ontken dat hij als mensch verhoogd zoude zijn in waarde, door te weten (blz. 57).’ Om de beschaving in Europa te verbeteren, oordeelt Multatuli het noodig ze wellicht een paar eeuwen achteruit te doen gaan, voorzeker tot de gelukkige dagen, toen ook daar het middeneeuwsch systeem van onbeperkte willekeur, door heeren en priesters geoefend, recht goed werkte voor den baron, - niet voor den serviteur de la glèbe. Recht Nederlandsch is dat alles nogtans niet; de heer D.D. moet zijne behoudende rol nog ietwat bestudeeren, want de Hollander is met dat al door zijne historie min of meer republikein geworden, zegt terecht de heer Groen van Prinsterer. Wij laten evenzeer de prediking van ootmoed en tevredenheid in zijn stand ter zijde, die we (blz. 34) aantreffen. ‘De Javaan schijnt te weten - of voelt dit bij intuïtie - dat het dringen door allen naar de hoogste plaats, aller plaats tot eene zeer lage maakt. De ware gelijkheid eischt dat ieder zij wat hem past.’

Dat alles doet minder ter zake; 't zijn phrases.

De heer Douwes Dekker beklaagt er zich echter over, dat men hem bij name zoo weinig citeert. Men zwijgt hem dood. Wie een beeld, een parabool of eene zinsnede aan zijne uitnemend geschreven stukken ontleent, kan meestal een goed citaat leveren. Maar als het de praktijk geldt, in welk geschrift zou men dan moeten zoeken? Henri Rochefort en Douwes Dekker zijn mannen, die, elk in hun land en in hun tijd, met éclat zijn opgetreden. Rochefort heeft door zijne geschriften het keizerlijk régime in Frankrijk niet minder afbreuk gedaan dan Douwes Dekker aan het ‘ellendige’ verouderde regeerstelsel van Indie. Maar als het gebouw dan ondermijnd is en iets nieuws moet geschept worden, treden andere mannen op den voorgrond. In Frankrijk's historie zal de naam van Jules Favre, van Thiers en van Gambetta eene plaats innemen, in verband tot de tegenwoordige omstandigheden. Rochefort is evenzeer afgevaardigde en lid van het voorloopige bewind geworden. Hij is daarin beter geslaagd dan Douwes Dekker, want deze stelde te vergeefs zijne kandidatuur

[pagina 473]
[p. 473]

als lid van de Tweede Kamer aan de kiezers voor. Wij betreuren dat niet, want dat bespaart hem, zooals hij ergens schreef, het geeuwen, dat hem ten slotte uit verveling zou genoopt hebben ‘het eens uit te schreeuwen’ en de zaal uit te loopen. Rochefort schrijft in de ure van gevaar voor Frankrijk een vervolg op de Lanterne. Nu het er op aankomt in Indie de hervormingen in te voeren, waardoor recht en veiligheid op Java zouden heerschen, wendt de heer Douses Dekker zich om en bewierookt het cultuurstelsel. Daardoor, meer dan door eene phrase, wellicht ter neder geschreven om, als altoos, meer effect te maken, reniëert Multatuli zijn Max Havelaar, want deze beschreef in het eerste deel van dat werk het regeerstelsel van Java en de gebreken, die daaraan kleven, om den inlander recht te doen wedervaren. Wij schrijven een gedeelte van blz. 74 deel I, af:

 

Als men let op de ontzettende massa Javasche producten, die in Nederland worden te koop geveild, kan men zich overtuigen van het doeltreffende dezer staatkunde, al vindt men ze niet edel. Want, mogt iemand vragen, of de landbouwer zelf eene belooning geniet, evenredig met die uitkomst, dan moet ik daarop een ontkennend antwoord geven. De Regering verpligt hem, op zijnen grond aantekweeken wat háár behaagt; zij straft hem, als hij het aldus voortgebragte verkoopt aan wien het ook zij, buiten háár, en zij zelve bepaalt den prijs dien zij hem daarvoor uitbetaalt. De kosten op den overvoer naar Europa, door bemiddeling van een bevoorregt handelsligchaam, zijn hoog: de aanmoedigingsgelden aan de hoofden bezwaren daarenboven den inkoopsprijs, - en daar toch ten slotte de geheele handel winst afwerpen moet, kan die winst niet anders worden gevonden dan door juist zóóveel uittebetalen aan den Javaan, dat hij niet sterve van honger, hetgeen de voortbrengende kracht der natie verminderen zou.

 

Hij zegt, dat door dat stelsel, ‘dat Nederland rijk maakt,’ hongersnood is ontstaan en schetst dien toestand met zijne gewone forschheid van teekening, zoodat hij erkent daarbij ‘bitter’ te worden. Hij stelt ten slotte van dit punt de vraag: ‘Wat zoudt gij denken van iemand, die zulke zaken kon neêrschrijven zonder bitterheid?’

Gelukkig heeft de Javaan de beloofde klewangwettende krijgszangen, waarin de Max Havelaar voor hem vertaald zou worden, nog

[pagina 474]
[p. 474]

niet ontvangen. Hij ignoreert het boek en de negatie daarvan. Met nog meer genoegen constateeren we, dat wij geen gevolg gaven aan de uitnoodiging om elke poging te staken ten behoeve van onderwijs in Indie, omdat de eerste plicht van hem, die de koloniale kwestie opgelost wil zien, zijn zou: alom aan het volk in Nederland den Max Havelaar in handen te geven. Wij zouden nu weder het tegenschrift moeten helpen verspreiden. Waar zou het einde zijn bij al die weifelingen? Wat zou de massa moeten aannemen? Zou ze Noord of Zuid koers moeten houden? Rochefort levert althans een vervolg op het vroegere. De heer Douwes Dekker verstoot zijn eerstgeboren papieren zoon. Arme Max! Mag men den heer van Vloten niet nazeggen ‘zorg voor Tine en de kinderen!

Multatuli behouder; cela jure. Wij nemen er echter genoegen mede. Ernst of kortswijl, een enkel woord moeten we nog aan de zaak wijden, om historische onwaarheden te releveeren.

(Slot volgt.)

v. L.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy


auteurs

  • J.C. van Lier


datums

  • 14 februari 1871