Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën I (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën I
Afbeelding van Ideën IToon afbeelding van titelpagina van Ideën I

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.98 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën I

(1879)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

394.

De gedachte is in my opgekomen, wat al verkeerde meeningen er zouden worden te-voorschyn gebracht over wat er na 't zoo-even verhaalde voorviel, wanneer ik hier op-eenmaal m'n boek sloot, en hoevele duizende gissingen 't menschdom eeuwen lang zouden bezighouden, als ik verhinderd werd voorttegaan door orgeldraaiers, of... door wat anders. (283)

Het lust my 'n oogenblik toetegeven in dat denkspel, en 'k lees duidelyk in de dagbladen van de 50eeeuw:

eerste bericht.
‘Er heeft weder 'n gevecht plaats gehad, tusschen de lapsianen en de stoffelianen. De laatsten hebben 't veld geruimd, doch niet zonder hun geloof te bezegelen met veel bloed. De heilige lap is behouden, maar er is 'n gat in. Men ziet dagelyks 'n nieuw treffen te-gemoet, waarby waarschynlyk de krummelianen, kadasteristen en mabbelaars de behulpzame hand zullen bieden aan de geloofsverwante lapsianen, om 'n eind te maken aan het overwicht der stoffelianen, die met behulp der pennewippers, 'n hoogstverderfelyken invloed uitoefenen in Opper-Azie.
‘Zonder te-kort te doen aan de heiligheid der zaak, komt het ons voor, dat wy, opper-aziaten, die de beschaving hebben gemaakt tot ons privaat eigendom, beter deden ons te bemoeien met de bebouwing onzer landeryen en 't melken van onze koeien, dan gedurig te stryden over dingen die zoo lang geleden zyn voorgevallen in 't verloren hoekje gronds, dat by oude geschiedschryvers voorkomt onder den naam: europa.’
tweede bericht.
‘Naar men verneemt, is er gisteren een groote zege behaald door de oude stotters op de nieuwe stotters. Men weet dat sedert eenigen
[pagina 296]
[p. 296]
tyd, de sekte der stotters gescheiden is in twee hoofdafdeelingen. De oude stotters hebben 't genoegen gehad hun jonge geloofsbroeders geheel uitteroeien, zoodat nu de vraag over de juiste kleur van vrouw stotter's oudje naar den zin der laatstlevenden is beslist.’
derde bericht.
‘Er is 'n nieuwe sekte van stoffelianen opgestaan, die in zóóverre afwykt van de oude leer, dat ze op eenige punten de onfeilbaarheid van stoffel pieterse in twyfel trekt. Die twyfel zou gegrond wezen op z'n malle houding in de Nederlanden. (Het bekende bessen-met-suikerdogma.)
‘De oude stoffelianen hebben 'n concilie gehouden, waarin besloten is, de ware leer te gaan verkondigen in alle landen waar die nog niet is doorgedrongen. Er zal 'n algemeene kollekte worden gehouden, om ammunitie en stofféliums intekoopen. Ook wordt er 'n korps europesche wilden aangeworven, die wel halstarrig weigeren toetetreden tot het ware geloof, maar zeer bruikbaar zyn in godsdienst-oorlogen, waartoe zy (als de handgelden hoog zyn) 'n instinktmatigen aanleg schynen te bezitten.’
vierde bericht.
‘Er is sprake van de ontdekking der janhagel, die door juffrouw Laps werd saamgeknepen, kort voor haar dood. Drie theologen zyn in kommissie gesteld om dat eerwaardig overblyfsel der geloofsheldin te keuren.
‘Reis-, verblyf- en keuringskosten zyn genomen ten laste van den Staat, en zullen bestreden worden uit equivalente verhooging der belastingen op brood en brandstof.’
vyfde bericht.
‘By alle rechtzinnige boekhandelaars des aziatischen ryks is verschenen: Nieuw juist en omstandig bericht van wat er heeft plaats gevonden op III, 7, b1 (Pp), na de kategorische verklaring des meesters over de ware natuur van juffrouw laps.
Alle weldenkende tydschriften doen hulde aan de homiletische en exegetische waarde van dit prachtwerk, dat naar den zuidoost-Afrikaanschen tekst, met behulp der nieuwste bronnen, is vertaald uit het Europeesch.
De overzetting der laatste woorden van juffrouw laps, geven 'n geheel nieuw inzicht in de bedoeling harer dierwording, en toonen ten duidelykste aan hoe hare zoogvatbaarheid in nauw verband staat met de welbegrepen belangen van volksbeschaving en verdere zoölogie.
Ook beweert men dat er 'n nieuwe lezing is uitgedacht van de laatste verzuchting des bakers, die 'n eind maakt aan den langen stryd over zyn mannelykheid, en die de hooge waarde van stoffel pieterse's grammatikaal-theologische roeping in 't helderst licht plaatst, waardoor op-nieuw de overeenstemming wordt aangetoond tusschen de wetenschap en de heilige boeken van ons geloof.’
[pagina 297]
[p. 297]
zesde bericht.
‘De krummels en zipperlieden hebben elkaar de hand geboden, en in de geloofsartikelen opgenomen dat men niet volstrekt verplicht is vasttehouden aan juffrouw zipperman's verkoudheid, met uitdrukkelyke bepaling evenwel, dat dit geloof niet schaden zal aan de zaligheid, mits men vaststa in 't kadaster, omdat de laatste opgravingen in Europa hebben aangetoond dat het venster op III, 7, b1 (Pp) redelyk goed gesloten was. Deze ontdekking, in verband met de jongste nasporingen omtrent de kanonieke beteekenis van de assurantie, schynt tot gezegde verbroedering geleid te hebben.’
zevende bericht.
‘Het blykt hoe langer hoe duidelyker uit de yverige nasporingen van den theologischen doctor klesmeyer, dat juffrouw laps wel degelyk aan meester pennewip 'n oog heeft uitgekrabt, wat natuurlyk haren talryken vereerders aangenaam is te vernemen. Die geleerde onderzoeker heeft namelyk in 't hooge Noorden, waar ons gezegend Azië grenst aan 't oude Europa, 'n ysbeer ontmoet die zich vermaakte met 'n éénglazigen neusknyper, uit welke ontmoeting de diepdenkende hooggeleerde scherpzinnige eer- en geldwaardige klesmeyer zyn stelling onweersprekelyk bewyst, vooral door die in verband te brengen met den gekromden voorvinger en den gescheurden nagel van juffrouw laps, op de autentieke schildery te foppipolis.’
achtste bericht.
‘Het verheugt ons onze lezers te kunnen onthalen op de aangename tyding dat onze stad dezer dagen 'n waar feestgenot heeft gesmaakt, en wel 'n genot dat meermalen zal kunnen herhaald worden.
Er is namelyk 'n aanvang gemaakt met het verbranden van alle in onze handen vallende personen die zich verstouten langer of korter te zyn dan onze burgemeester.
De behoefte aan dezen maatregel werd sedert lang gevoeld, maar de onwil van eenige buitenmatige personen heeft ons tot-nog-toe weerhouden gevolg te geven aan de algemeene billyke wenschen des volks, en de eerste beginselen van tucht, orde, godsdienst, deugd en fatsoen.
De schuligen zyn onder 't meten en branden, tot afleiding en opbeuring, beziggehouden door dominee stikleer, die hen gewezen heeft op stoffel's verdienste en dood, in verband met de lengte van z'n buis, na de benoeming tot derden ondermeester, en met z'n edel pogen tot algeheele ontworteling der onzedige oud-christelyke spel-methode.
Die welsprekende redenaar heeft alzoo door zyn gemoedelyke toespraak veel bygedragen tot de vroolykheid en den genoegelyken afloop van 'n feest, dat in aangename herinnering blyven zal by ieder die de juiste maat had.’
negende bericht.
We kunnen ons niet weerhouden 'n kort verslag te geven van de ingrypende leerrede die gisteren in onze hoofdkerk werd gehouden door
[pagina 298]
[p. 298]
den eerwaarden zielknyper. De waardige man had tot tekst gekozen baker's onwaardeerbaar gezegde: ‘dankie wel/ Juffre Pieterse/ m'n koppie is omgekeerd/ dat zieje wel!’

Hierop volgt 'n verslag van die preek. De nederige berichtgever uit de 50e eeuw noemt het kort. Dit moge waar zyn, maar ik vind het zóó belangryk, zóó uitlokkend, dat ik geen weerstand bieden kan aan den lust om dat zielknyperig voortbrengsel van de toekomst in z'n geheel te lezen. Ik ga naar den boekverkooper die de zaken van godsdienst tot z'n specialiteit maken zal in die eeuw, en koop de preek. Ik doe dit gedeeltelyk om uwentwil, lezer, maar voornamelyk om myzelf, wyl ik in dat stuk genoemd word met veel onderscheiding. Gy begrypt hoe aangenaam het is, te ontdekken dat men over zooveel eeuwen nog aan ons denkt. Zie hier:

Voorzang.
 
O/ Baker vol van Zaligheid/
 
Wie zou Uw Lof niet zingen!
 
O/ Baker Die de Baker zyt
 
Van alle Stervelingen!
 
O Baker/ hoor ons juichen aan/
 
Als wy met U uit baak'ren gaan.
 
 
 
O Baker/ groot in Lief en Leed/
 
In Kraamzaal of Saletje!
 
Wie heeft zooveel als Gy reeds deedt/
 
Gespeld in een servetje!
 
Wy knielen biddend voor U neer
 
En zingen/ Baker/ U tot Eer.
 
 
 
Zie op uw Kroost genadig neer
 
Van uwen Troon op Wolken.
 
Er leeft als Gy geen Baker meer/
 
Gy bakert alle Volken
 
Gloei eeuwig door van Kindermin/
 
En speld ons in Uw Luiers in.
[pagina 299]
[p. 299]
‘Geliefde Medestotters! De rust van de kraamkamer, en de vrede van de luiermand kome, zy, en blyve overvloediglyk over u allen... dat zy zoo!
Wat is het dan toch, myne veelgeliefde Medestotters, dat u op elken woensdag doet te-zamen komen in dit heilig stotterhuis? Is het winstbejag, zucht naar aardsch genot? Is het de wensch om gezien te worden, de begeerte om u te verheffen boven uwe medeburgers? In het kort, bestaat er eene reden van zinnelyken aard, die u hier saamvergadert aan den voet van dit gestoelte?
Neen, neen, ik zie het aan uwe blikken, die met nedergeslagen oprechtheid en bedekte helderheid, luide uitroepen: “dat is verre van ons! Wy zyn hier gekomen tot het opslokken van de kruimelen die er zullen afvallen van de feesttafel des eeuwigen gastmaals. Wy dorsten naar het brood van de onbevatbare geheimenissen des bakers, en ons hongert naar de springfontein zyner onafzienbare zelfvolkomenheid.”
Juist, myne geliefden, dàt is de ware stemming om optegaan tot de verhevene openbaring des onbekenden Woords, want er staat geschreven: “daar zyn hooge Stoepen aan de Huizen” en weldra zal 't koppie worden omgekeerd. Wie wys is, zie toe dat hy de gesprokene woorden versta, opdat niet eenmaal de dwaas zegge: “dat zieje wel!”
Het is dan ook deze bemoedigende beschouwing, geliefden, die my aanleiding geeft, uwe onafgebrokene opmerkzaamheid interoepen by de behandeling van het punt dat me zal bezighouden op dezen heiligen bakerdag, een punt, zoo gewichtig, zoo treffend, zoo uitnemend, zoo verheven, zoo diep, zoo belangryk, zoo indrukwekkend, zoo luistervol en onbegrypelyk... dat het niet te zeggen is, en dat ik my dus voorstel kortelyk tot klaarheid te brengen.
Gy vindt de woorden van mynen tekst die van deze verklaring den grondslag zal uitmaken, opgeteekend in het elfde Stoffelium, en daarvan het elfde hoofdstuk, het elfde vers.
Ik heb gezegd: het elfde vers uit het elfde hoofdstuk des elfden Stoffeliums, waar we - met gepasten eerbied - het volgende lezen:

Hier volgde de tekst dien we reeds kennen uit 't negende bericht, en bovendien uit ons verslag van 't salie-avendje.

‘Hoe langer wy de onschatbare heilige Stoffeliën beoefenen, geliefde Stotters, hoe meer ons de diepe wysheid van alles wat daarin voorkomt in het oog springt, en hoe meer we geraken tot de overtuiging dat die onvergetelyke wegwyzers ter zaligheid juist aldus moesten zyn geplaatst op ons pad, om ons aftehouden van de dwaalwegen der Kadasteranen, of wegtelokken van de poelen der Pennewipsche kettery.
Onder alle andere heilige uitspraken, worden wy in 't byzonder getroffen door de voorgelezene tekstwoorden, die niet alleen de laatstvoorgaande opmerking ten duidelykste bevestigen, doch bovendien ook dáárom zoo uiterst gewichtig zyn voor ons eeuwig heil, omdat de baker zich in die woorden openbaart in de volheid Zyner houding, en in al den rykdom van Zyne Bakerlyke waardigheid, terwyl voorts de diepzinnige toespeling op de weer-en-windklok die in den gang stond, ons voldoende middelen aan de hand geeft om onze Heilige Schriften te verdedigen tegen de goddelooze wereld, die voorgeeft te twyfelen
[pagina 300]
[p. 300]
aan baker's bestaan, en durft beweren dat wy geen verstand hebben van natuurkunde.
Ik stel u te-dien-einde voor, geliefde Medestotters, my te volgen met uwe aandacht, als ik, na:
ten eerste, den historischen zin myner tekstwoorden te hebben toegelicht,
ten tweede, zal overgaan tot de ontwikkeling van de stralen die daarin doorlichten, en wel:
 
a) Eerste straal. De straal van baker's goedheid.
b) Tweede straal. De straal van baker's wysheid.
c) Derde straal. De straal van baker's menschenkennis.
d) Vierde straal. De straal van baker's matigheid.
e) Vyfde straal. De straal van baker's standvastigheid.
f) Zesde straal. De straal van baker's algemeenheid.
g) Zevende straal. De straal van baker's zelfkennis.
h) Achtste straal. De straal van baker's edelmoedigheid.
i) Negende straal. De straal van baker's nederigheid.
j) Tiende straal. De straal van baker's kuisheid.
k) Elfde straal. De straal van baker's levenswysheid.
l) Twaalfde straal. De straal van baker's onschuld.
m) Dertiende straal. De straal van baker's dubbelslachtigheid.
n) Veertiende straal. De straal van baker's eeuwigheid.
o) Vyftiende straal. De straal van baker's waarheidlievendheid.
p) Zestiende straal. De straal van baker's voorzichtigheid.
q) Zeventiende straal. De straal van baker's geduld.
r) achttiende straal. De straal van baker's zedigheid.
s) Negentiende straal. De straal van baker's geheimzinnigheid.
t) Twintigste straal. De straal van baker's eenvoud.
u) Een-en-twintigste straal. De straal van baker's liefde.
v) Twee-en-twintigste straal. De straal van baker's trouw.
w) Drie-en-twintigste straal. De straal van baker's yver.
x) Vier-en-twintigste straal. De straal van baker's schranderheid.
y) Vyf-en-twintigste straal. De straal van baker's fatsoen.
z) Zes-en-twintigste straal. De straal van baker's goedertierenheid.
z bis.) Zeven-en-twintigste straal. De straal van baker's volmaaktheid.
om daarna: ten derde, over te gaan tot de beschouwing der bakerplichten, die uit de voorafgegane bakerbeschouwing voortvloeien.

Het menschdom, myne geliefden, was verzonken in duisternis en hooge belastingen. Alom werd ten duidelykste gevoeld dat er verlichting noodig was, maar te vergeefs wendden zich de blikken naar het Oosten en naar het Westen, naar Zuiderpool en Noordermarkt. Alles bleef even duur en donker. Daar schoot op-eens een golf van licht door den drabbigen hemel. Er werd door de aardbewoners een ster gezien, die losberstte in geruischvolle stilte, en by het schuchter gedonder van die omstandigheid, kwam stoffel ter wereld. Hy leefde en leerde, zooals hy geboren was, met zachtmoedig geweld.
Het zou ons nu te vèr leiden, geliefden, als we thans ons bezighielden met zyn prille kindschheid en slanke jeugd... neen, even als de reiziger die noode afscheid neemt van de bloemryke aardappelvelden
[pagina 301]
[p. 301]
langs zynen weg, maar toch met begeerige blikken voorwaarts staart op den nabyliggenden berg der toekomst, zóó ook, geliefde Stotters, nemen wy voor heden afscheid van stoffel, en richten onze blikken op den tekst die voor ons staat als 'n berg van genot.
De saliemelk der deugd was genoten, en de tuitstoppende blaadjes waren verwyderd uit de monding der ketels door den krachtigen moeder-gehoorzamenden adem van de oudste der dochteren des huizes. De yverige juffrouw laps, die de onvergankelyke ziel stelde boven 't brooze lichaam, en de oefening der genade boven het streven naar zoeten drank... zy die woonde op de onder-voorkamer van het huis dat gezegend was onder alle huizen... zy had toegegeven in de begeerte om meetepraten, en hieraan sluiten zich de voorgelezene tekstwoorden met verbazende geleidelykheid.
Ik heb moeite, geliefden, my te weerhouden reeds nu uitteweiden over de voortreffelykheid die er ligt in die taal, maar de vrees afbreuk te doen aan den straalbundel dien ik my voornam aftesteken in het tweede deel myner rede, doet my besluiten u eenvoudig te wyzen op den eerwaardigen baker stotter, en op het bont-katoenen jak dat Zyne gelukzalige lenden met geestelyken wellust omsluit. Ziet, geliefden, hoe Zyn geheel lichaam beeft van innigen zielevrede, ziet hoe Hy den vinger opheft by het uiten der nadrukkelyke woorden: dat zeiti! Merkt op, hoe er spanning is by die herinnering aan de onvergetelyke klok, en geestdrift by het meten van die stoep...
Want Hy moet die stoep gemeten hebben, myne geliefden! Het is van hoog gewicht, achtteslaan op deze byzonderheid.
Ja, geliefde Stotters, er zyn hooge stoepen, en er was een klok met wind in den gang! Dit geloof staat als een rots! Wat er wankele of bezwyke, wy houden vast aan die hooge stoep en aan dien wind! Hoe ook de verdoolde mensch zich aankante tegen de openbaring der Geheimenissen van het bakerschap, hy zal zich te-pletter stooten tegen ons stoepsel, en verbryzeld zal hy worden door den wind onzes geloofs!
Maar, geliefden, vat gy het wel, begrypt gy wel ten-volle wat er in dien wind zit? Zyt gy wel geheel doordrongen van dien wind? Doorblaast u die wind wel behoorlyk by uw opstaan en uw slapen-gaan, by uw middagmaal en uw ontbyt? Dringt die wind wel met voldoend stormgeweld door het weefsel uwer ziel, en doorbruischt hy wel behoorlyk de poriën van uwe gedachten?
Of - helaas, geliefden, vergeeft my deze schrikwekkende, maar noodige vraag - of is die storm wellicht in uwe harten geworden tot een zuchtje? Is misschien uw wind weggekrompen tot eene labberkoelte, te zwak om 't lichtste voorwerp voorttedryven naar, opteheffen tot, binnentestuwen in de eeuwige gelukzaligheid?
En die stoep... geliefden! Wat hebt gy met uwe stoep gedaan? Hebt gy wellicht, verleid door de doemwaarde leeringen van de Pennewippers, medegewerkt om de stoep des heils, de hooge stoep der zaligheid, de verheven stoep der genade, te verlagen tot 'n dorpeltje, hoog genoeg - ja, maar ter-nauwer-nood hoog genoeg - om opteklimmen tot de bovenste plank uwer aardsche etenskast, gy die eene stoep noodig hebt om den hemel te bereiken, een wind om u dien stoep optewaaien?
Zegt het my, zegt het my, geliefde verdwaasden. O, zegt het my, dierbare Medestotters, waar is uw stoep en waar is uw wind?
[pagina 302]
[p. 302]

Gy zwygt?
Hemelsche baker, zie in genade neder op dat zwygen, en neem onze belofte aan, dat we onze stoep zullen herstellen en onzen wind aanblazen tot er de zaligheid op volgt. Dat zy zoo!
Doch laat ons voortgaan. Na de diepzinnige toespeling op die stoep en dien wind, haalt de verheven baker met ernst en nadruk de woorden aan van den man die dagelyks die stoep beklom, dagelyks den adem diens winds voelde, de woorden van den man die als het ware met die stoep en dien wind vereenzelvigd was: “Je bent 'n goeie Vrouw/ Vrouw Stotter/ en 'n knappe Baker!”
Een goeie vrouw en 'n knappe baker! Kan er treffender getuigenis worden gegeven, myne geliefden? Hy zegt niet: Je bent 'n goeie vrouw, en daarmee uit! En niet: Je bent 'n knappe baker, en daarby blyft het! Neen, duidelyk staat er: Je bent 'n goeie vrouw èn 'n knappe baker, zoowel dus het één als het ander... het andere niet minder dan het één... beiden te-zamen... alles tegelyk!
Ik weet wel, geliefde Stotters, dat er sedert eenigen tyd onder de valsche geleerden dezer aarde lieden zyn opgestaan die beweren dat het voegwoord: “en” in den grondtekst, zou behooren vertaald te worden met het tegenstellend: “maar” en dat alzoo de Heilige stoep-en-windman eigenlyk bedoelde de hoedanigheid des bakers te stellen niet naast maar tegenover die der vrouw, maar de baker die zorge draagt voor Zyne kraamkinderen tot het einde der eeuwen, heeft niet gewild dat er twyfel wezen zou over een zoo gewichtig punt, en daarom heeft Hy toegelaten - wat zeg ik, Hy heeft bewerkt - dat de juiste tekst Zyner woorden is bewaard gebleven in het Stoffelium naar de beschryvinge des Heiligen multatuliï.
Ja Geliefden, dáár staat het: “en een knappe Baker!” Dat zegevierende “en” springt in het oog als een vonk van diamant, en wy kunnen den man niet genoeg danken, die door zyne nauwkeurigheid het menschdom bewaard heeft voor de dwalingen die een onmiddelyk gevolg wezen zouden van de verkeerde lezing des onschatbaren voegwoords: “en.”
En, Geliefden, en! Uwe zaligheid berust op, hangt af van, is verscholen onder, spruit voort uit, gaat samen met, is te vinden in, wordt verzekerd door... dat goddelyke en!
Doch verder nog gaat de helsche pennewippery onzer dagen. Er zyn er die den braven eenvoudigen multatuli zelven verdenken, òf van onkunde, òf van opzettelyke verkrachting der waarheid...
Verdoolden! Ziet ge niet waartoe gy wordt vervoerd door uwe zucht om alles te bekladden en te bederven wat ten leven leidt? Beseft gy niet de ydelheid uwer pogingen om aftebreken wat opgebouwd werd door zoo heilige handen? Gevoelt gy niet dat elke aanval op het gebied der Bakerlyke Sloffelien uitloopt op uwe beschaming? Was Hy niet heilig, Hy de eenige onvolprezen baker stotter in Zyn bonte jak? En als men dit toestemt - wat dan toch wel niet kàn ontkend worden - moet dan niet ook hy heilig en onfeilbaar wezen, die de daden en woorden van dien Heiligen persoon heeft te-boek gesteld? En aldus die heiligheid aannemende als uitgemaakt, kunnen er dan fouten wezen in zyn geschrift, geheel geschreven onder den invloed der begeesterende indrukken van het pas ontloken Bakerdom dat, nog maagde-
[pagina 303]
[p. 303]
lyk en nieuw, nog niet bedorven door menschelyke byvoegselen en helsche pennewipsels, eenen heiligenden invloed uitoefende op de schryvers die getuigen waren, of die althans achternaneven hadden kunnen gezien hebben vàn de getuigen der gebeurtenissen die zy boekstaafden?
Weg van ons, gy wereldsche wysheid die knagen wilt aan onze zaligmakende voegwoorden! Neen, aarde en hel, gy ontneemt ons niet het vast geloof aan de juistheid, aan de zuiverheid, aan de geloofwaardigheid, aan de heiligheid onzes onvolprezenen Stoffeliums! Met nederige fierheid zien wy neder op uw ydel gepoog! Met onzeggelyke gemoedsrust en betooverend zelfgevoel, roepen wy juichend uit: “Hij was een goeie Vrouw en een knappe Baker!”
Doch dit is nog niet alles. Verder nog, hooger nog, dieper nog, sterker nog, grypt onze tekst in de dierbaarste belangen onzer toekomst... Hy zal altyd 'n goeie vrouw en 'n knappe baker blyven! Gevoelt gy wat dit zeggen wil, Geliefden? Wat hy was, was hy niet voor een oogenblik, voor heden, voor gisteren of voor den dag van morgen... neen, Hy zal blyven wat hy was, altyd, eeuwig... 'n goeie vrouw en 'n knappe baker!
De aarde zal verkruimelen en te-niet gaan: Hy zal blyven! De zon zal maan worden, of in 't geheel niets! Hy zal blyven! Het heelal zal verzinken: Hy zal blyven voortbakeren ten einde toe!
O, Geliefden, wien duizelt niet het hoofd by het beschouwen van zulk eene roeping! Hy zal bakeren, bakeren, bakeren tot er niets meer zal te bakeren vallen, en toch blyven voortbakeren! Myne zwakke krachten schieten te-kort by dit denkbeeld! De onnoozele mensch beschouwt, overpeinst, begrypt er niets van, aanbidt en...zwygt.
Ja, zwygen! Daarom verkondigen wy luide onze overtuiging! Zie, o mensch, gy die bouwt op dingen van één dag, zie onze vastigheid die gegrondvest is op de onömstootbare mannelyke schouderen der vrouw! Waar alles ligt, zal Hy staan blyven. Waar alles bukt, zal Hy zich oprichten. Waar alles vergaat, zal hy bloeien... bloeien in al de frisheid Zyner jeugd, als op den stond toen Hy, tusschen juffrouw mabbel en de Weduwe zipperman, nederig naar den mensch, maar groot als uitverkoren baker, zegevierend getuigen kon: “dat zeiti!”
En Hy zal blyven wat Hy was, niet voor U alleen, niet voor my alleen, neen, wy lezen duidelyk in het hoofdstuk waaruit we onzen tekst kozen: “mijn heele familie zal je altijd gebruiken!”
Ziet gij, Geliefden: zyne geheele familie! Wat is de familie van iemand die eene zoo hooge stoep heeft, en een windklok? Dat is het menschdom. Vrouw stotter is de baker van het geheele menschelyke geslacht. Hy is uw baker, Hy is myn baker, Hy is zyn baker, Hy is haar baker, Hy is onze baker, Hy is ulieder baker, Hy is hun baker, Hy is de baker van ons allen, ja van allen... behalve van die vervloekte Pennewippers en andere verdoolden die van ons verschillen in geloof.
Weg van Zyn bakerlyken schoot, gy die geen deel aan Hem hebt, die niet zyt van de familie des mans des verheven stoepsels en des windkloks! Weg van Hem, en vaart naar de diepe gewelven, waar geen baker is. Betreurt daar uwe doemwaardige verstoktheid, en vergaat in bakerlooze ellende!
Ja, Hy zal het menschdom bakeren ten einde toe! “Maar, staat er verder, als de menschen je wat zeggen/ moet je net doen of je 't niet
[pagina 304]
[p. 304]
hoort!” De bedoeling dezer verhevene woorden is: het zal gebeuren dat uw zuigeling - het ingebakerd menschdom, namelyk - wederspannig is, en zich krytend en schreeuwend teweerstelt... doe of je 't niet hoort, baker! Speld er maar dapper op toe. Beschouw elke beweging als strydig met de ware beginselen van Bakerdom en deugd. Maak een pakje van Uwen voedsterling, en laat elke nieuwe Bakerspeld luide verkondigen met kop en met punt: het Bakerdom heeft gezegevierd over de aangeboren verdorvenheid van de familie des mans des verheven stoepsels en des windkloks!
Doe net of je 't niet hoort, Baker! Stop uwe ooren voor de gebeden der omstanders. Luister niet naar de betweters die meenen dat schoppen en trappen en òm zich slaan, de eerste natuurlyke uitspanning is van ons geslacht. Speld toe, baker, speld toe! Er staat geschreven dat Gy baker zyt, en baker blyven zult... baker dus het menschdom tot het einde der eeuwen. “Gloei eeuwig door, zooals de psalmist zegt,
 
“Gloei eeuwig door van Kindermin/
 
En speld ons in Uw Luiers in!”
Doch Hy is ook mensch, die baker, en wat meer zegt - of volgens sommigen, minder - Hy is vrouw! Ja, Hy is vrouw op het avendje van juffrouw pieterse, en met echt vrouwelyke bescheidenheid, en iets dubbelnaturigs dat ook de meest verstokte harten treffen moet, hooren wy Hem in onzen tekst uitroepen: “Dankie/ Juffrouw Pieterse/ myn koppie is omgekeerd / dat zieje wel!”
Hy bedankte, Hy had zyn koppie omgekeerd, en zy zag het wel! Verheven drieëenigheid van zinnediepte! Hy bedankte, ja... maar Hy bedankte niet alleen, Hy keerde te-gelyker-tyd Zyn koppie om, en wel verre van Zich te bepalen tot die Heilige handeling, voegde Hy ter onzer leering daarby: dat zieje wel!
Voor ik overga tot de verklaring dezer hoogstgewichtigheid, maak ik de zielpynigende opmerking, Geliefden, dat sommigen beweren dat het woord “koppie” in den europeeschen grondtekst tot een verbasterd taaleigen behoort, dat niet dan door lieden van den laagsten stand, en slechts in den gemeenzamen omgang gebruikt werd, waaruit zy aanleiding nemen, om een smet te werpen op de deftigheid van multatuli den Stoffelist. Doch, zooals immer, valt ook deze steen neder in den hof des rampzaligen die den steen geworpen heeft. Want is niet juist dat wedergeven van vrouw stotter's aanbiddelyke taal, letterlyk zóó als Zy moet gesproken hebben om begrepen te worden door,juffrouw pieterse, een bewys voor de echtheid des Heiligen boeks? Zou niet de nooit volprezen multatuli, indien hy 't beeld des bakers had willen opsieren met franjekleederen of krulgewaden...

Hier komt dominee Zieleknyper zoo uitteweiden in myn lof, dat ik uit pure zedigheid genoodzaakt ben terugtekeeren tot den tyd toen er nog inkomende-rechten bestonden, en dus vóór Baker-apothéose en anevrismen.

De lezer zal zich herinneren dat de preek, waarvan ik 'n fragment meedeelde, alleen mogelyk was door de veronder-

[pagina 305]
[p. 305]

stelling dat ik verhinderd ware geweest den indruk te schetsen, dien de nederlaag van juffrouw Laps by haar en hare zoog-lotgenooten teweegbracht, en dat er dus vry spel ware gelaten aan de behendigheid van toekomstige godsdienstsmeden, om uit den katastroof op III, 7, b1 (Pp) de elementen byeentezoeken tot 'n bruikbaar windselsysteem.

Daarvan gebeurt niets. De godenmakers die na ons komen, zullen zich moeten behelpen zoo goed ze kunnen, want wel verre van m'n boek hier te sluiten, verklaar ik uitdrukkelyk dat het verbaasd gezelschap, na Pennewip's beslissing, zich bepaalde tot den uitroep: ‘Z... ó... ó... ó!’ zonder iemand aantevliegen, te bekrabben, of ander molest aan te doen. Ga naar margenoot#

margenoot#
Ik deed wèl aan 't meedeelen dezer bakerpreek. Er bleek me dat ze zoo mooi is dat menigeen, na dien eenmaal gehoord of gelezen te hebben, voor-goed genezen is van 't idioot kerkgaan. Dit is iets gewonnen!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken