Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën VII (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën VII
Afbeelding van Ideën VIIToon afbeelding van titelpagina van Ideën VII

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën VII

(1879)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

1227.

Wouter bedankte heel beleefd voor de gegeven inlichting, en klauterde naar-boven. Jammer dat er geen roovers waren op die uitgesleten trappen, want het was er zoo donker dat men lust krygen zou zichzelf te bestelen. Het klimmen van onzen jongste-bediende vereischte een zeer eigenaardige gymnastiek. Heel beneden had z'n rechterhand zich weten meester te maken van 'n touw. Na 't stygen van 'n paar treden, was-i wel genoodzaakt z'n oogen te ontslaan van alle dienst, maar 't gewicht der expeditie kwam des te zwaarder op z'n handen neer, die slechts van-tyd tot-tyd 'n oogenblik

[pagina 91]
[p. 91]

rust kregen als-i wat vasten grond onder de voeten meende te hebben. De tyd tusschen deze tempoos in, werd aangevuld door zekere slingering, 'n exercitie waarvan historie en industrie ons drie toelichtende voorbeelden aanbieden. Wouter hing daar - maar in 't donker - als de ‘plukkers’ van vogelnestjes op den Javaschen Zuidkust, of: als de verzamelaars van eiderdons in 't hooge Noorden, of: als de krygslieden van Herodes, die in hangende bakken de roovers in de rotsen bevechten, gelyk in 't XIVe boek van Josephus te lezen staat. Wouter kende de plaat die in de frans-hollandsche vertaling van dat werk ter opheldering daarby gegeven is, en niet zonder angst berekende hy wat z'n lot wezen zou als het touw brak. Daar-i volstrekt niet zien kon, zag hy allerduidelykst de rotspunten en kloven waarop en waarin hy zou neerkomen. Goddank, de eerste verdieping was eindelyk bereikt, en hy kon wat uitrusten. De toegang tot de tweede was nauwer, en het touw waaraan hy zich moest ophyschen, iets gladder en dunner. Met moed ving hy ook dezen tocht aan, en werkte zich dapper tot 'n portaal hooger op. Hier hoopte hy dat-i zich 'n verdieping mocht verteld hebben, maar helaas, de werkelykheid geeft niets toe. Wie slechts twee verdiepingen klimt, staat niet hooger dan twee verdiepingen. Dit is nu eenmaal zoo: nil sine labore!

 

Wouter tastte rond naar den deurflankeerenden gootsteen, maar helaas! Hy zag in, dat nog altyd z'n naastbyliggende plicht in stygen bestond, en dit bleek hem te meer toen hy na eenig zoeken in 't bochtig portaal, 'n spleet in de voorpui bemerkte, die hem toeliet 'n oog te slaan op 't buitenhangend garneersel van de vensters. Daar was niets, niets, niets te zien van 'n ‘sjabbasj engels-hemd.’ Er hingen kousen en mutsen en allerlei lappen te drogen, maar nog altyd woei daar de vlag niet waarop hy koers zette. Hooger dus, hooger! Wat zoo'n jongste-bediende op 'n koopmanskantoor zonderlinge naastbyliggende plichten te vervullen heeft! Die soldaten van Herodes... dit is de vraag niet. Den derden trap op! Zeker was hy op den goeden weg, want de uienlucht werd sterker en sterker. Nog 'n beetje volharding, en hy zou te-land komen in de buurt waar de spys bereid was, die hy beneden in de bekende vuurterrine had te zien gekregen. Waarlyk, het touw was ten-eind! Voorzichtig schoof hy den voet vooruit, en bleef grond voelen, wel 'n halven palm in omtrek. En nòg 'n proef die goed afliep, en nòg een... hy had iets onder zich, dat vergelykender-wys naar vasten bodem

[pagina 92]
[p. 92]

geleek. Om zich heen tastend ontdekte hy den gootsteen, en al was er niets tezien van 't feesthemd, hier zou 't wezen! Hy klopte op den gis tegen den wand, en riep: m'nheer Roebens, m'nheer Roebens!

 

- Nou, k'm m'r binne, antwoordde een vrouwestem, wat e skendaal in 't pertaal! Wâ mot je? Wissels? K'm in, en maak so'n lewaai niet. Me man is siek.

 

Daar er 'n deur geopend werd, kon Wouter nu eindelyk zien. De vrouw die zich vertoonde, beantwoordde z'n vraag of daar m'nheer Roebens woonde, bevestigend. En hy trad binnen.

 

- Van de heeren Ouwetyd en Kopperlith, stamelde Wouter met 'n mislukte poging om iets officieels te brengen in stem en houding.

 

En hy haalde het smeerige briefje voor den dag.

 

- Fader, zei de nog jonge vrouw, d'r binne ze-n-al met een f'n de wisseltjes... och Chot, de stumpert het 'r f'n nacht fan legge yle!

 

Wouter vond het vreemd dat zy iemand scheen toetespreken, want buiten haar zag hy niemand in de kamer. Dit werd evenwel terstond opgehelderd. Er klonk antwoord achter de gordynen van 'n bedstee.

 

- Je heb 'm wakker gemaakt! zei de vrouw op verwytenden toon.

 

- Och, wat spyt me dat, antwoordde Wouter met meer vriendelyke belangstelling dan z'n funktie meebracht of toeliet.

 

Zeker, als 't wisseltje hèm behoord had, zoud-i hebben voorgesteld 'n andermaal eens terug te komen.

 

- Wâ sel ik je segge, riep de zieke, ik hep de koors. En f'n wie komt het?

- Van de heeren Ouwetyd & Kopperlith...

- Dá ken me nie skele. As ik je seg, dâ me dat nix skele ken! Ik fraag je wie de trekker is. Kyk jy 'ns Ribbetje, of 't briefie is f'n Sjomele, of 't briefie f'n Bussemakers, of 't briefie f'n Bebbel Roels in Keule? Want er ferfalle drie f'ndaag... een f'n sefen-en-dertig, sestien, acht, en een f'n driehondert-drie en een f'n sevehondert-dertien, ses, twaalf. En geef me

[pagina 93]
[p. 93]

nog wat asynwater, Ribbetje, want ik heb so'n dorst f'n de koors. Sefehondert dertien, ses, twaalf is f'n Sjomele, en hier is 't gelt.

 

Rebekka gaf haren echtvriend iets te drinken. Toen ze daarop Wouter verzocht haar 't briefje te toonen, hield deze het haar voor, zonder 't lostelaten. De vrouw toonde zich door dit komiek wantrouwen volstrekt niet beleedigd. Ze scheen 't niet vreemd te vinden, zoo weinig zelfs dat ze 'r geen acht op sloeg.

 

- 't Is f'n Sjomele, fader.

- Sefehondert dertien, ses, twaalf, goet! En hier is 't gelt.

 

De zieke scheen bezig iets optedelven onder z'n matras. Men hoorde hem woelen en hygen, en weldra 't geluid van gevulde geldzakken die tegen elkaar stootten. Rebekka wees Wouter 'n latafel aan, waarop ter-nauwernood 'n plekje leeg was. Daar zou wel 'n pen liggen, zei ze. En ook bracht ze hem na eenig zoeken 'n aptekersfleschje met wat inkt.

 

- Ja... maar... juffrouw...

- Ribbetje, ik hep weer so'n dorst, klaagde de zieke.

 

Dit doet me genoegen voor Wouter. Die dorst bewaarde hem voor al te ruwe uiting van beleedigende voorzichtigheid. Met Rebekka, die op-nieuw haren man te drinken reikte, trad hy op 't bed van den zieke toe. Ze scheen bevreesd dat kou of tocht by 't openen der gordynen...

 

- Ik zal je helpen, juffrouw, riep Wouter, meezorgend dat de opening niet grooter werd dan juist noodig was om 't verlangde doortelaten. Nadat Roebens gedronken had, reikte hy twee zakken geld aan.

 

- Maar, zei Wouter weifelend, ze hadden me gezegd dat het geld me zou worden voorgeteld?

- As ik je seg dâ 'k de koors liep, en siek ben as e geslage man, wâ wil je? As ik heb geteekent m'n hant f'r betale, na, wâ sel ik doen? Ik betaal. En as ik teeken m'n hant f'r telle, sel 'k telle. Help 'm, Ribbetje, en geef me wat drinke, ik heb so'n dorst f'n de koors. En tel 'm 't geldt foor... sefehondert dertien, ses, twaalf.

 

Het jonge vrouwtje, na haar man gelaafd te hebben, hurkte op den vloer neer, en Wouter knielde er by. Ze stortte het geld in haar schoot uit, en wilde beginnen te tellen. Maar 't

[pagina 94]
[p. 94]

ging niet. Zyzelf kon niet wys worden uit de tallooze geldsoorten die haar man had weten by-een te brengen. Men zou er 'n muzeum mee opgezet hebben. Ook was er geen plaats, want de vloer lag vol prullen. Ach, de oude Gerrit wist het wel, en als 'n donderslag klonk Wouter de vreeselyke profetie in de ooren, ‘als je 'r afkomt met 'n daalder, mag je van geluk spreken!’ Hy werd zeer angstig.

 

Daar stommelde iets op den trap, en 't oude vygenvrouwtje vertoonde zich in de geopende deur. Ze sprak bargoens, en scheen Ribbetjen iets te zeggen over dat geld. Het jonge vrouwtje hield op met uitzoeken en tellen.

 

- Fader, d'r is grootemoe, en se seit...

 

Hier volgde een-en-ander dat Wouter weer niet verstond, maar wel onderscheidde hy eenige keeren den naam van Racheltje. Nogeens begon de oude vrouw haar verhaal, en ze wees op hem, en scheen zich driftig te maken tegen al die afgeknabbelde dertiend'halven en schellingen en byna onherkenbare muntstukken.

 

- Na, zei de zieke, 'k heb wel goet gelt ook as 't weze mot. Hier, Ribbetje, neem an...

 

Hy reikte z'n vrouw 'n grooten zak over, die hy met blykbare moeite had opgegraven uit z'n beddegoed.

 

- Neem an, Ribbetje, en tel er uit... twee hondert stuks, en dan nog... twintich stuks, en... ses. En... doe 'r 'n achtetwintich by, die goet is, en... ses Uiterse duiten, en laat 'm gaan met Chot! En geef me te drinken, Ribbetje, w'nt ik hep so'n dorst.

 

Wouter ontving z'n geld in gerande dukatons, en bedankte zeer vriendelyk. De welwillendheid van die oude vrouw had hem goed gedaan, tot roerens toe. Wanneer-i op dat oogenblik in het toekennen van vereering had moeten kiezen tusschen háár en de zooveel beter geboren mevrouw Kopperlith...

 

Zonder 't minste opzet om 't rimpelig moedertje natepraten, wenschte hy haar by 't weggaan duizend goddelyke zegens toe. Haar, en m'nheer Roebens die zoo ziek was. En de jonge vrouw die zoo liefderyk haar man verzorgde. En kleine Racheltjen... o, allemaal!

 

Eerst toen hy de straat bereikte, schoot hem in den zin

[pagina 95]
[p. 95]

dat-i - sakkerloot, hoe jammer! - by het teekenen... z'n krul vergeten had. Nu, dàt 'n andermaal! Hy was verheugd dat-i menschen ontmoet had die hem zoo beminnelyk voorkwamen, en dit was meer waard dan de mooiste krul.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken