Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ideën VII (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ideën VII
Afbeelding van Ideën VIIToon afbeelding van titelpagina van Ideën VII

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.80 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.85 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

aforismen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ideën VII

(1879)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

1249.

Waar zoud-i heen? Al peinzend over den zonderlingen toestand waarin hy gebracht was door... eilieve, lezer, door wàt eigenlyk? Hyzelf kon er zich geen reden van geven, maar aan U vraag ik, wat toch de oorzaak was van de onaangename verwikkelingen waarin hy telkens verstrikt raakte? En ditmaal nogal erg. De geringschatting van de menschen aan wie hy verantwoording schuldig was, had reden van bestaan in ieder ander, maar niet in hèm. Z'n moeder was z'n moeder, de heeren Ouwetyd & Kopperlith waren zyn patroons. Hy was niet grof genoeg van inborst om de draden waarmed-i zich aan de maatschappy verbonden voelde, eenvoudig te verbreken en zich vry te maken: om ‘de wereld integaan’ zooals dit heet. Hieraan dacht hy wel, doch maar 'n oogenblik want hy was te week om het besef te verdragen van de smart zyner betrekkingen... die wel luidruchtig, maar niet zoo byzonder diep zou geweest zyn. Doch dit wist hy niet. Op-eenmaal kwam hem nu in den zin dat-i in z'n lessenaar op 't kantoor allerlei rympjes had verborgen, waarin veel schoons werd gezegd... van háár. Wie deze ‘haar’ was, doet er niet toe. Het is te betwyfelen, of hyzelf hiervan een heldere voorstelling had. Want al droegen z'n ontboezemingen gewoonlyk de kleur der indrukken die Femke hem had meegedeeld, toch dwaalde hy telkens te veel af van dat ééne model, om te kunnen beweren dat hy in die rympjes z'n liefde voor háár schetste. Niemand zou 'n waschmeisje zoeken in 't origineel van de wolkerige portretten die hy leverde. 't Wemelde in z'n poëzie van prinselyke diademen, van goddelyke straalkransen, van wereld-overzien, en van de bekende algemeene gelukkigmakery. Ook God was niet vergeten, dit spreekt vanzelf. Het is ieder verzenmaker bekend, hoe makkelyk dit eensylbig woordje zich schikt in elke maat. Kompromitteerend in gewonen zin waren alzoo Wouter's dichtproeven niet. Noch Pompile, noch Wilkens zouden by 't vinden der achtergelaten rymelary, op 't denkbeeld gekomen zyn dat hun weggeloopen jongste bediende in betrekking stond tot 'n dame die men noemen kon. Hoogstens zou 'n beetje scherpzinnig-

[pagina 168]
[p. 168]

heid hun de middelen aan-de-hand doen om van Wouter's ongedisciplineerde hartstochtelykheid geen jota te begrypen. Hyzelf echter meende dat-i maar al te duidelyk had lucht gegeven aan z'n gevoel, en in verbeelding zag hy reeds z'n onbescheiden talent misbruikt om al de jonkvrouwen van zyn hart tentoontestellen in de courant. Prinsessen zouden er 't meest onder lyden, want aan hoven is de eer 'n teedere zaak. En ook Julie liep gevaar. In dat ééne gedicht namelyk - koupletten van acht regels met slechts twee rymklanken, denk eens! - had-i zich niet kunnen onthouden, 'n zwevenden engel uittedosschen in 'n zwierig rykleed van bruine taf, en van zoo'n stof was juist het japonnetje dat zy aanhad op den dag toen hy zoo ridderlyk vier stuivers had afgedongen op haar liggenden jachthond! Duidelyker zinspeling op z'n verrukking over haar neerbuigen tot hem, kon wel niet gevat worden in koupletten van acht regels met slechts twee rymen! Ja toch, hy had melding kunnen maken van 't wollen fichuutje dat ze by die gelegenheid om den hals droeg - want ze was op dien merkwaardigen stond 'n beetje verkouden - maar de eischen van rym en maat bewaarden hem genadiglyk voor indiskreete vereeuwiging van deze byzonderheid. Die zwabberende bruin-zyden amazone was waarlyk al verraderlyk genoeg! Zou de oude Dieper by 't ontdekken en beoordeelen zyner rymschatten, de goedheid hebben Pompile aftebrengen van de gevaarlyke gissing dat er verwantschap bestond tusschen die zwevende engel en z'n wederhelft? Och, op zoo'n boekhouder valt niet te rekenen. Gaf-i niet altyd iedereen gelyk? Wouter zag hem z'n pen neerleggen, z'n snuifdoos opnemen, den bekenden stap achterwaarts doen, en dit alles om met vereischten nadruk te verzekeren:

 

- Juist, jongeheer! Ik heb de intieme fictie dat de jongen met dat schimpdicht bedoeld heeft...

- Schimpdicht, Dieper? 't Is geen schimpdicht? Wàs 't dat maar. De kwajongen is verliefd, en wel op...

- Precies, jongeheer! Ik wil maar zeggen, net als u, dat-i zeker niet dien golvenden luchtgeest mevrouw Kopperlith-Huddewitz bedoeld heeft. 'n Mensch moet toch iets bedoelen, niet waar? Zeker, zeker, die engel in 't bruin is de jonge mevrouw! Vindt u 't niet erg... brutaal, jongeheer?

 

Wouter's verbeelding tooverde hem 't kantoor voor, en dwalend door den Hout was-i getuige van de woede, van de minachting, van de vernederingen die 't burgerzielig konklave over hem uitstortte. Wilkens blaette afkeuring, Eugène brom-

[pagina 169]
[p. 169]

de z'n: hm! Daar kwam ook de oudeheer aansloffen:

 

- Zieje, Pompile, 't is de schuld van Dieper. Waarom zoo'n deugniet te rekommandeeren?

 

En Dieper beloofde deemoedig dat-i 't nooit weer zou doen.

 

De oude Gerrit? Nu, zyn tusschenspraak schikte nogal. Gelukkig voor Wouter, dat-i eindelyk 'n figuur ontdekte van iets minder afschuwelyken aard, iemand waarmed-i het tooneel dat z'n angst hem voormaalde, wat minder krimineel stoffeeren kon. Gerrit mompelde: ‘wat 'n geseur over die liedjes! Allemaal wind en 'n engelsche notting!’ Lieve Gerrit!

 

Opmerkelyk, niet waar, dat Wouter wel de gaaf had zich zoo nauwkeurig voortespiegelen wat er gebeuren zou, wanneer men na z'n wegblyven z'n archief doorsnuffelde, hy die zich niet in-tyds rekenschap had weten te geven van den zotten toestand waarin iemand geraken moet, die z'n zeer behoorlyk jasje verruilt voor 'n schanslooper van de vreemdste soort, en z'n fonkelnieuw hoedje voor 'n rooden kalen gedeukten tromblon die hem bovendien eenige nummers te groot was? Weinig jongelieden zouden zich in Wouter's geval hebben schuldig gemaakt aan de zotterny die hy begaan had, en toch zou 't onrecht wezen hen daarom voor verstandiger te houden. Voor 't meerendeel hadden ze slechts door onthouding van 't excentrieke, blyk gegeven beneden Wouter's fouten te staan. Kon hy 't helpen dat-i z'n ongewoonheid niet wist te regeeren? Dat er 'n aanhoudende stryd was tusschen de wereld die hy in zich omdroeg en de wereld waarin hy leefde?

 

De manier waarop hy zich gedurende den afgeloopen dag gedragen had kon zonder verkrachting van den zin der uitdrukking, gerangschikt worden onder de rubriek: krankzinnigheid. Wel zeker! De arme dwaas die in den waan verkeert dat z'n beenen van glas zyn, is niet verder van de waarheid dan de dweeper die zonder de wereld te kennen zooals zy inderdaad is, z'n aanraking met haar meent te kunnen regelen naar 't schema dat hy in omgang met zichzelf alleen, samenknutselde. Wouter droomde van engelen... die er niet zyn, en van zielenadel... die niet bestaat. Hy onderging allerlei aandoeningen die aan anderen niet bekend zyn. Het is er ver af dat deze aandoeningen onverdeeld schoon waren, en dat alzoo in alle opzichten de werkelykheid beneden z'n droomeryen zou staan. Integendeel. Onder alle personen, zonder

[pagina 170]
[p. 170]

onderscheid, die hy tot-nog-toe had leeren kennen, was niemand die niet in 't een-of-ander opzicht hem in zedelyke waarde te-boven ging, 't geen reeds hieruit blykt dat geen hunner ooit zich vervoeren liet tot dwaasheden als die welke hem daar zoo wanhopig deden rondzwerven in den Haarlemmer-Hout. Inderdaad, lezer, 't is onzedelyk 'n nieuwen jas te verruilen voor 'n ouden! Ik laat nu de kazuistische finesse waarmee sommigen zotterny willen onderscheiden van slechtheid, stilzwygend in haar onwaarde, zéker is 't dat onze held even beschaamd was over 't verkwanselen van z'n kleeren, als-i over diefstal zou geweest zyn. En, wanneer hy de wereld goed gekend had, zoud-i gróóter schaamte nog gevoeld hebben over z'n dwaasheid dan over eigenlyke misdaad. Deze immers wordt begrepen, omdat ieder deelt in de aandrift die daartoe leiden kan. Met 'n vroom: ‘God zy by ons... wie staat, zie toe!’ bekruist men zich - en hangt den dief op, nu ja - maar men deelt volkomen in de gevoeligheid voor verlokking die den zondaar máákte tot 'n zondaar. Vraag eens aan juffrouw Pieterse en haar vry groot aantal verwanten in geestesarmoed, of ze 't voor mogelyk houden dat zy een der tien geboden zullen overtreden, of zelfs maar 'n artikel uit het Wetboek van Strafrecht? Zy en allen zullen antwoorden: ‘de mensch is zwak! Heer, wees my armen zondaar genadig!’ Heel goed, ik mag lyden dat de Heer het doet. Maar, eilieve, stel haar de mogelykheid voor oogen dat zy 'n splinternieuwen merinossen rok zou weggeven, en in 'n onderrokje ronddolen op den publieken weg... zonder de minste aanroeping van den Heer, zal ze verontwaardigd uitroepen: nooit! En dit is de waarheid. Zóó ver kan de slimste Duivel 't mensch niet brengen, al liet God haar in den steek. Wel schynt alzoo zyn hulp onontbeerlyk om bewaard te blyven voor galg en rad, maar domheden als die van onzen Wouter weet men te vermyden zonder de minste tusschenkomst van den Hemel.

 

En nog 'n opmerking, ditmaal van eenigszins aangenamer aard. Dat Wouter's manier van spekuleeren niet tot welvaart leidt, zal ieder erkennen en goedkeuren. Maar men is te zeer gewoon zich goede uitkomsten voortestellen van het tegendeel. Dit is onjuist. Ik kan den lezer verzekeren dat de kleerenjood die zich zoo handig toonde in zaken, niet eens millionair was toen-i stierf, en dit is 't geval met velen die zich vermeten minachtend neertezien op 't eigenaardig gebrek aan praktyk, dat 'n uitvloeisel is van nog onvolkomen dichterlykheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken