Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lastertongen. Een blik in de jongste Amsterdamsche letteren (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lastertongen. Een blik in de jongste Amsterdamsche letteren
Afbeelding van Lastertongen. Een blik in de jongste Amsterdamsche letterenToon afbeelding van titelpagina van Lastertongen. Een blik in de jongste Amsterdamsche letteren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.27 MB)

Scans (24.52 MB)

ebook (2.72 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/pamflet-brochure


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lastertongen. Een blik in de jongste Amsterdamsche letteren

(1890)–Frans Netscher–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]
‘Tot heerschen is, wie zich beheerscht, bij machte’.
Jacques Perk.
[pagina 5]
[p. 5]

I.

Het móet nu maar eens uit zijn; ik wil 't niet langer uitstellen, om het woord in het openbaar te richten tot den heer F.v.d. Goes, redakteur van ‘de Nieuwe Gids’. Al lang genoeg heb ik mijn goed humeur bedorven door den dwang, dien ik mij zelven moest opleggen, om niet naar de pen te grijpen en zonder boosheid hem eenige onaangename waarheden in het gezicht te zeggen. Ik was kregelig iederen keer wanneer ik een aflevering van zijn tijdschrift in handen kreeg, en ik ken mij zelven genoeg om te weten, dat indien ik in reine kalmte weêr genieten wil van de brokken kunst, welke mij daarin aangeboden worden, ik eerst mijn gemoed eens gelucht moet hebben, en niet gepreökkupeerd mag wezen met driftige woorden, die mij naar de lippen dringen.

Maar telkens heb ik mijn voornemen het stilzwijgen opgelegd, want de uitvoering scheen mij een onaangenaam en ondiplomatiek werkje toe. Had ik in den beginne niet een paar jaren geschreven in het tijdschrift, waarvan de heer Van der Goes één der leiders was, zóó zelfs dat het publiek mij bij zijn klub indeelde? En bovendien was het niet onvoorzichtig om de vele vijanden van dien redakteur (die trouwens ook de mijnen zijn) het schouwspel van ons geharrewar te gunnen, waarbij zij zeker zouden trippelen van genoegen en likkebaarden van fijn

[pagina 6]
[p. 6]

pleizier, met marktgeschreeuw de vrienden bij elkaêr roepend, om hen te toonen dát en hóe er oneenigheid onder ons is uitgebroken?

Zoo bracht ik door nadenken mijne opwellingen tot zwijgen, en ik weet ook thans nog niet of het schrijven van de volgende regelen een verstandig werk is.

In 's Hemelsnaam, laat het dan maar een uitbarsting van mijn verontwaardigd gevoel wezen.

Want mijn nerveus ongeduld kan ik niet langer meester blijven, en het strootje, waarmeê de heer Van der Goes den neus mijner gevoelens razend gekitteld heeft, nam hij zelf in zijn artikel over de Leidsche Letteren, in de Oktober-aflevering van ‘de Nieuwe Gids’, ter hand.

Met opgezette borst en ernstig opgetrokken wenkbrauwen heeft hij al een paar jaar op de laatste paginaas van zijn maandblad staan babbelen en oreeren tegen het publiek, alsof een wijs domineetje op de vergadering van een dorpsleesgezelschap zijn oordeel over de ontvangen boekwerken uitraaskalde. Met een aanmatigend gebruik van de pluralis majestatis sprak hij van ‘ons’ en van ‘wij’, meenend mogelijk, dat men 't er voor houden zou uit zijn konkelend en lasterend mondje de orakelspreuken over de wáre kunst van het Jonge-Holland te vernemen.

Welnu, tot datzélfde Jonge-Holland behoor ik ook, en uit naam van één zijner onderdeden reklameer ik het recht om vele zijner uitspraken te loochenen, en openlijk hier te verklaren, dat ‘wij’ hem nooit tot Groot-Redenaar hebben aangesteld, evenmin als ‘wij’ homogeen geacht willen worden met een menigte zijner oordeelvellingen, die hij de vrijheid nam voor ‘ons’ af te leggen.

En in het bizonder heb ik hier het oog op het artikel over ‘Leidsche Letteren’, waarin hij Professor ten Brink

[pagina 7]
[p. 7]

behandeld heeft op eene wijze, die ons niet de hoogmenschelijke verontwaardiging van een mannelijk gemoed toeschijnt, maar de kleinzielige ergernis van een jongensboosheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken