Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Egoïsme. Deel 2 (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Egoïsme. Deel 2
Afbeelding van Egoïsme. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Egoïsme. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Egoïsme. Deel 2

(1893)–Frans Netscher–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 210]
[p. 210]

Hoofdstuk VI.

Het zonde uit het bleek opaal van een wolklooze voorjaarslucht. Héél hoog en dun koepelde de fijn blauwe lucht over de residentie, die er rechtovereind onder stond, met de zonnestralen schuin in den rug.

't Was doodstil in de atmosfeer, een van die telende stilten van het voorjaar, waarin men alleen het tikkend en fluisterend ontbotten van gezwollen sapstengels hoort, met een groote wachting van stilte er om, alles stil, alles luisterend, slechts met kleine boomritselingen door de takken, van den top naar den voet, zonder dat men weet hoe.

En de zon plekte met flets gele uitstroomingen over den vloer der stad. Ze lag met breede strepen langs de kanten der straten, vloeide in rozige moerasvlekken over de pleinen, klauterde tegen de huizen op, wipte over de randen der daken, irriseerde door het jonge getak der boomen, en kabbelgeelde de flauwe waterspoelingen in de grachten.

In de Parkstraat, vóor het huis der Van der Voorts, stond al lang hun equipage te wachten: een open victoria met blauw satijn capitonnage. De koetsier, stijfnekkig in zijn hoog boord, strak geprikt op den bok, met den zweepknop tegen de dij, tuurde met dwaalblikken langs de doorlijsting der straateinden naar het Voorhout; en de groom, hangend

[pagina 211]
[p. 211]

en steunend van het eene been op het andere, strijkend met de eene hand langs de wit bekleede vingers van de andere, verveelde zich in speelsch gekijk. Meer dan een half uur stond het equipage, dat zij na den dood der oude Mevrouw Blijdinga nieuw aangekocht hadden, op Jeanne onbeweeglijk te wachten: alleen hoorde men af en toe het knabbelend gespeel met de gebitten der paarden of een gezellig gekraak van het leer der tuigen.

Jeanne had in de achterkamer, waarvan de openslaande deuren naar buiten geslagen stonden voor het stukje zontuin, iets vergeten. O ja, en die brief nog, en haar visiteboekje, dat in de bovenla van het schrijf bureau lag! Dat pakje kon blijven liggen... Ziezoo, nu was ze klaar. En ze wandelde de gang door, naar de voordeur, die door Hendrik werd open gehouden.

In de herboren koketterie van een rijk vrouwtje met veel vrijen tijd, besteedde zij tegenwoordig weer veel zorg aan haar toilet. Ze had nu een nieuw voorjaarskleedje aan van lichte, grijze stof, dat haar buste en de cambreering van haar heupen nauw omspande. En met haar parasol in de kneep van den arm, het visiteboekje en den brief in de hand, stapte zij, met de kloeke pasjes van haar korte ronde beentjes, de gang uit, den trottoir over en de victoria in.

- Naar Mevrouw Hagelfels, Bezuidenhout.

De paarden zetten aan; met een hard gekraak van leerwerk, onder een vlug getrippeltrappel van paardenpooten en een snel geratel der wielen, ging Jeanne, schuin geleund tegen de blauwe capitonnage van haar rijtuigje, de Parkstraat uit en het Voorhout in.

De zon blakerde met een zachte koestering in de geulen der straten. In het Voorhout, opgevangen en tegengehouden

[pagina 212]
[p. 212]

door de jonghladige boomtoppen, hing een halflicht van zon en schaduw. De verbruinde huizen aan de zijkanten bonkten met hun massieve steenklompen strak omhoog, schouder aan schouder, met gesloten raamoogen achter neergelaten jaloezieën. Op de bankjes onder de boomen zaten meiden met kinderwagentjes, en kinderen kriebelden over den grond, met hooge stemmetjes van jolig pleizier.

Bij het Tournooiveld, op den hoek, kreeg Jeanne een kijk op den Hofvijver, waarin het water kabbelspoelde met groote lichtbrekingen, overzwommen door de kleurige vlekjes der eenden; en daarachter, turend in geheimzinnige strakheid, stonden de steenklompen van de oude gebouwen met hunne duizend leege oogen, te staren naar een onzichtbaar punt, bedekt thans door hunne zondaken.

Toen, recht voor haar, met zijn groen gebruis van frisch jonge bladeren, stond het Bosch recht overeind, stil, zonder wind, in rustigen groei. Een laan, er onder-in geboord, als een diepe tunnel, bevatte eenige menschen en in de verte twee rijtuigen, die weggingen; op den stoep van den wachtpost zaten de soldaten buiten, zich koesterend in de zon. En daarnaast, vlak en kaal, de open groene zonvlakte van den Koekamp, waarin eenige fijnpootige damherten met naar den grond gebogen kop liepen te grazen; een stoomtram, aan de overzijde van het water, gleed zacht voorbij, volgeladen met menschen, die naar Scheveningen trokken.

Een oogenblik later was haar equipage op het Bezuidenhout. Bij het huis van Mevrouw Hagelfels, waar receptie werd gehouden voor het aanstaande huwelijk van Clara en Tupken, stonden al veel rijtuigen te wachten, en in de verte zag Jeanne de kleine, zwarte stipjes van menschen in de voordeur krioelen.

[pagina 213]
[p. 213]

Onder een bedarend getrippeltrappel der paardenpooten hield het equipage stil, en Jeanne stapte uit.

De vestibule en de gang waren vol groen en bloemen, met een molligen looper er tusschen door, groen links, groen rechts, in pyramiden, langs den grond, doorspikkeld met de kleurige stipjes der voorjaarsbloemen.

Een der deuren werd door een bediende in rok geopend, en Jeanne zag twee groote salons voor zich, opgepropt met menschen. Een gezwatel van stemmen, een geroezem van geluiden, een geschuifel en gedraai van figuren, deed haar een oogenblik op den drempel aarzelen. Toen, met haar goedigen vleeschlach en een placide schittering in haar groote blauwe oogen, zocht zij met kloeke pasjes de bruid en den bruidegom te bereiken. Zij passeerde allerlei bekenden: Van der Steen, met zijn poppengezichtje en uitstaande snorpuntjes; Betsy, die voor bruidsmeisje fungeerde en de cadeautjes liet zien; den stierennek van Kinsbergen achter de groep van andere heeren; Meneer en Mevrouw Van Wijk, die juist weggingen; de kleine Mevrouw Santhuijzen alleen; en nog verscheiden kennissen, die haar vriendelijk toeknikten.

En nadat een oude dame, die juist aan het complimenteeren was, haar de plaats had ingeruimd, stond Jeanne voor Clara en Tupken, die bij een soort prieel van bloemen en groen de bezoekers recepieerden. Tupken in het donker blauw van zijn huzarenuniform, gecambreerd in kranige vierkantigheid, met zijn nieuwe schitterende kwasten, met lenige aisance buigend, had een rustigen lach in de oogen, een vertrouwvolle zekerheid van gebaren. En naast hem, met haar petillant gezichtje en driftig bovenlipje, geheel in het wit, met een ruiker van witte bloemen in de hand

[pagina 214]
[p. 214]

en een nerveus roze op de wangen, lachte Clara met een dun vleeschlachje en een heerlijk gelukkige kijking in den oogenschitter.

Klein, rondjes, ferm, met haar hard, vleezig lichaampje bleef Jeanne even voor hen staan, zonder een woord te spreken, terwijl in het groote blauw van haar oogen een kleine, zwarte troebel van melancholie kwam.

Toen, met een plotseling, impulsief gebaar haar klein, geganteerd handje naar hen uitstekend, zei ze met een droeve hartelijkheid

- Nu, ik hoop, dat je in je huwelijk even gelukkig zult zijn als ik... Dat is mijn besten, allerbesten wensch

En terwijl zij zich afwendde, om op haar beurt plaats te maken voor een anderen bezoeker met een anderen wensch, glimden in haar ooghoeken twee smartelijke tranen, zooals jagers zeggen wel eens in de lieve oogen van een aangeschoten hert te hebben gezien.

 

einde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken