Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Langs Holland's stroomen (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Langs Holland's stroomen
Afbeelding van Langs Holland's stroomenToon afbeelding van titelpagina van Langs Holland's stroomen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.93 MB)

ebook (4.80 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Illustrator

K. Sluyterman



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Langs Holland's stroomen

(1900)–Frans Netscher–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 40]
[p. 40]

Biesbosch en Bergsche veld.

In het begin der 15e eeuw vormde het gebied, dat thans de Biesbosch beslaat, een groot gedeelte van de Groote Zuid-Hollandsche Waard, welke eene oppervlakte van ± 5000 morgen (42579 H.A.) zal beslagen hebben. De Zuid-Hollandsche Waard was gelegen binnen eene bedijking bij Woudrichem, nederwaarts loopende langs de Zuidzijde van ‘de Merwede’ tot nabij Puttershoek en van daar verder Zuidwaarts naar den Maasdam, waarschijnlijk op dezelfde plaats waar thans het N.-W. gedeelte van den dijk van Nieuw Bonaventura is gelegen. Van den Zuidelijken Maasdijk liep de dijk eerst naar het Zuiden en vervolgens naar het Oosten tot Geertruidenberg. Het deel tusschen den Maasdam en Strijen is in den vloed van 1421 gespaard gebleven. Van Geertruidenberg liep de bedijking verder naar het Oosten en sloot zich langs ‘de Maas’ weder bij die te Woudrichem aan.

De stad Dordrecht, destijds de Hoofdstad van Holland, lag in deze Waard. Een zoo groote omvang van dijkage, die door hare ligging steeds in gevaar was, zoowel om door de hooge zeevloeden als door het afkomend Rijn- en Maaswater, ijskarringen en verstoppingen overstroomd te worden, moest natuurlijk met de meeste voorzorg behandeld worden.

De hooge zeedijk, die aan het Westelijk gedeelte van de Z.-H. Waard lag, had al het geweld van de volle zee te verduren. De rivier ‘de Merwede’ was

[pagina 41]
[p. 41]

zeker breeder en dieper dan thans en de oevers waren niet zooveel met buitengorzen bezet. De diepte liet zelfs toe, dat er te Tiel zeevaart en zeehandel gedreven werd. Daarenboven was het de eenige rivier, die het water van de Waal en Maas kon afvoeren. Daardoor ook was de dijk van de ‘Merwede’ niet zelden in gevaar.

Zoo was men reeds vroeg bevreesd voor eene overstrooming van de Groote Waard. Vóór 1374 had er ook al een overstrooming plaats, hoewel zeer gering.

Binnenlandsche oneenigheden en beroerten waren oorzaak, dat er meer aan de belangen van den krijg dan aan het behoud der dijken werd gedacht. Zoo werd de ramp van het jaar 1421 mogelijk gemaakt.

De dijken waren niet bestand tegen den hoogen waterplas door den Noordweststorm op den 18en November opgestuwd. Overal hadden er overstroomingen plaats en vooral in Holland, Zeeland en Friesland. Door de toenmaals nog grootere breedte van de zeegaten werd de druk van het binnengedreven water te sterk voor den dijk, waardoor hij het eerst bij Wieldrecht, een dorp destijds van groote uitgebreidheid, schijnt bezweken te zijn.

Hoewel Wagenaar en Velsen de overstrooming toeschrijven aan een dijkbreuk bij Werkendam in den Ouden Wiel door den hoogen waterstand van ‘de Merwede’, schijnt toch, hoewel hier misschien eveneens een doorbraak plaats had, de hoofddoorbraak aan het benedeneinde gezocht te moeten worden, daar een brief van Jan van Beijeren van 24 April 1423, en eveneens alle andere schrijvers er mede instemmen, dat de Zuid-Hollandsche Waard met zout water, dus met zééwater, overstroomd werd.

Door deze overstrooming van den 18en November 1421, den zoogenaamden twééden St. Elizabeth's vloed, werden 72 parochieën van dezen Waard overstroomd, waarbij meer dan 100.000 menschen den dood vonden. Acht en dertig dorpen werden met ijverige inspanning terug gewonnen, doch 34 bleven voor altijd tot de geschiedenis behooren.

De stad Dordrecht lag na de overstrooming naar alle zijden in het water. Een stuk dijk, buiten de Rietdijksche poort, was langen tijd de éénige wandeling die de ingezetenen buiten de stad nog konden maken.

[pagina 42]
[p. 42]

Na den ramp werden er allengs weer pogingen in 't werk gesteld om de verdronken dorpen aan 't water te onttrekken. Met 38 gelukte dit na korter of langer tijd. En de 34, waarmede dit niet het geval was, bleven wel onder het water bedolven, doch vele plaatsen slibten langzamerhand aan, zoodat zij ondiepten of platen in de breede rivier vormden, van welke de vruchtbaarste en hoogste later weder ingedijkt werden. Ook de omringende landen werden allengs door dijken van het water weder afgescheiden.

Zoo werd in 1460, dus 40 jaren na de doorbraak, het bovendeel van den Zuid-Hollandschen Waard, de landen van Heusden en Altena, door afzonderlijke bedijking van het overige gescheiden. Dit was tevens het hoogste gedeelte van den Waard, zoodat dit bij vloed boven water bleef; het overige, dat grootendeels uitgeveend was, lag lager. Hier bleef dus nog altijd eene plas, later eene moerassige delta, van killen en geulen doorsneden, achter. Doch doordien die killen het water aan de hoofdrivier onttrokken en zij zelve niet bevaarbaar waren, werd de waterweg hoe langer hoe slechter.

De Bieschbosch levert in historischen tijd een merkwaardig voorbeeld van aanslibbing. Het rivierwater, dat in deze breede vlakte tot rust kwam, legde er haar slibbestanddeelen neder. Zoo zien wij er in den loop der tijden telkens nieuwe eilandjes uit de diepte opkomen, die de wateren steeds in nauwer banen klemden.

Nadat de veengronden te dezer plaatse geheel of grootendeels waren weggeslagen - in 1749 nog vond men daar een grooten plas - vormden zich door kleibezinking een menigte eilandjes of platen, thans grootendeels omkaaid en door een doolhof van killen en gaten afgescheiden, gemiddeld reeds op + 1 A.P., zelfs tot op - 2,3 A.P. gelegen. Door de vorming der ‘Nieuwe Merwede’ is ‘de Bieschbosch’ in 3 deelen gesplitst:

1o. Het gedeelte t. Z. van de Beneden-Merwede en t. N. van het eiland van Dordrecht en de Nieuwe Merwe, van Werkendam tot de Ottersluis, geheel uit omkade eilandjes bestaande.

2o. Het gedeelte tusschen het Eiland van Dordrecht en de Nieuwe Merwede, van de Ottersluis tot tegenover de Deeneplaat, bestaande uit kleine meestal omkade eilandjes en de Tongplaat.

[pagina 43]
[p. 43]

3o. Het groote gedeelte, ook wel Bergsche Veld genaamd, gelegen t. Z. der Nieuwe Merwede, van Altena gescheiden door de Bakkers- en Bleeke Killen, t. Z. grenzend aan het Oude Maasje en den Amer. Het is door een bandijk langs den linkeroever der Nieuwe Merwede tegen deze rivier beschermd. De groote massa's grond uit de Nieuwe Merwede opgebaggerd, werden in de killen gestort en nu, na de tot stand koming van den nieuwen Maasmond, ook een doorloopende bandijk langs den Noordelijken oever van den Amer is gelegd, zal de Biesbosch met zijn uitstekende gronden dus in veel betere hoedanigheid dan weleer, weldra geheel op het water heroverd zijn.

In het Oostelijk gedeelte vormen de bekadingen, bij eenige vereenigd, waterschappen of behooren tot die van het Nieuwland van Altena. Het Noordelijk gedeelte t. Z. van de Nieuwe Merwede behoort grootendeels aan het Kroondomein.

Het land aan den ànderen oever is bebouwd, vruchtbaar, welvarend land. Hier liggen aan de rivier de dorpen Sliedrecht, Hardinxsveld, Giessendam en aaneengebouwd in lange straten langs de rivier, uren gaans ver, evenals aan ‘de Noord’.

Maar deze dorpen zijn minder persé industrie-dorpen dan die tusschen Rotterdam en Dordt.

In Alblasserdam, Kinderdijk en Slikkerveer bloeit het bedrijf van scheepsbouw en wonen de geslachten der scheepsbouwers, wier roem ver over onze grenzen gaat.

In dèze dorpen en in Werkendam, aan den anderen oever, wonen echter de groote aannemers, krachtige durvers van reuzenwerken.

Velen zijn met niets begonnen, als schippers op een baggerschuitje, waarmeê zij klei gingen graven in den Biesbosch en het Bergsche Veld, en zij hebben met geweldige wilskracht en met krampachtige volharding zich opgewerkt. Zij begonnen kleine werken aan te nemen, herstellingen aan rivierdijkjes, uitgravingen, bepoldering, zich opofferend voor den arbeid, maar nauwgezet en eenvoudig, hebben zij zich opgewerkt tot groote ondernemers, bekend in alle werelddeelen waar groote werken uit te voeren waren. Zij, de mannen van zwoeging en durf, hebben onze zware spoorbrugpeilers gebouwd, hebben onze kanalen uitgegraven, onze dijken gelegd, onze groote gebouwen gezet; zij zijn

[pagina 44]
[p. 44]

naar het buitenland gegaan tot in Azië, Afrika, Brazilië en tot hoog in Rusland; namen daar reusachtige werken aan en verwierven zich groote fortuinen; ze verspreidden den roem van Hollandsch scheeps- en brugbouwkunst over de geheele aarde. Ze dachten de ingénieuse baggermolens en zandzuigers uit, die het werk van uitgraven vergemakkelijkten tot een licht machinaal werk, dat ongeloofelijk snel en nauwkeurig werd verricht. Des zomers gaan hun molens overal over Holland's stroomen heen en weer en des winters overwinteren ze in de kleine haventjes, welke tusschen de dorpjes en de rivier in de uiterwaarden uitgebaggerd liggen. Honderden menschen geven deze aannemers werk, een geheele bevolking in deze landen leeft van den arbeid die zij aannamen. Veelal stipt eerlijk, nimmer chicanes zoekend, vertrouwend en vertrouwbaar, ondernemen zij en voeren zij uit. Het zijn de kleikoningen van het zware land aan Holland's stroomen, zij zijn de vorsten van den arbeid, een prachtig ras van zuiveren bloede.

Industrie is er in deze dorpen óók, veelal echter fabrieksindustrie. En voor een ander deel onderhoudt de bevolking zich met vischvangst, landbouw en kleiner bedrijf, als het maken van ‘hoepen’, de randen van buigzaam hout, die de duigen van tonnen en kuipen aaneenvoegen en die met scheepsladingen van-uit Rotterdam naar Engeland worden geëxpedieerd. Drie dorpen zijn er aan den linkeroever: Sliedrecht, Giessendam en Hardinxveld, die alle eenige stations in de rivier hebben op de hoofdpunten waar zij den wal naderen.

Sliedrecht heeft de meeste beteekenis; 't is bijna een stadje geworden met moderne hulpmiddelen van comfort: - gas, waterleiding enz. Opmerkelijks heeft het echter even weinig als de beide andere dorpen, wier huizengroepen en kerktorentjes langs den oever opspitsen.

Enorm is het verkeer dat van deze dorpen per stoomboot op Dordrecht, Rotterdam en Gorinchem gaat. Want het arbeidsveld van een groot deel der bevolking ligt buiten hun dorp; de stoombooten brengen hen over naar de hoofdplaatsen, vanwaar zij verder trekken - afstanden van dagreizen.

Voorbij Werkendam zijn de oevers aan beide zijden bedijkt en karig bebouwd. En zoo gaat het voort tot Gorinchem, het eindstation.

Van Gorinchem spraken we reeds in den aanhef van onze beschrijving.

Als vesting die, mèt het fort Loevensteijn en het stadje Woudrichem, één

[pagina 45]
[p. 45]

der hoofdtoegangen tot de verdedigings- of Hollandsche Waterlinie vormt, heeft het groote strategische waarde, al valt het te betwijfelen of, met de moderniseering van het geschut, bij een eenigszins krachtigen inval op deze plaats veel tegenweer zal kunnen worden geboden.

Voor Gorinchem is het vesting-zijn, het nauw omsnoerd zijn met wallen, een beletsel om zich uit te breiden; het is daarom een kleine stad gebleven, wier toekomstplannen zorgvuldig door de militaire overheid werden gecorrigeerd.



illustratie

De stichter van Gorinchem was heer Jan van Arkel, die in het begin van de dertiende eeuw op deze plaats zijn kasteel had. Haar naam kreeg zij van de arme visschers, die in de nabijheid leefden en die Gorrekens heeten. Uit Gorrekensheim (‘heim’ is woonplaats) werd met den tijd Gorrechem, Gorkum, Gorinchem.

Het eindpunt van de reis met de booten van Fop Smit & Co. is overigens één der belangrijkste rivierknoopen in den lande: want hier stroomen Maas en Waal te zamen.

Van den Gorkumschen wal gezien, is het rivierpanorama op dit punt breed

[pagina 46]
[p. 46]

en waterig. Maar rustig staat, juist op de plaats waar de rivieren samenkomen, het slot Loevestein in een massieve opgepropte onbewegelijkheid in het log geklots van het windewater. En sullig dommelt aan de overzijde het oude stadje Woudrichem, ook al vereenzaamd in vervallen en klonterigen steen.

Dit is eveneens een historische plek. Hier heeft in de Middeleeuwen veelmalen de burgeroorlog bloedig de rivier gekleurd; hier streden edelen van verre gekomen tegen den heer Van Arkel; hier zochten Hoekschen en Kabeljauwschen elkaar in wanhopigen kamp. Hier ook is de tragedie gespeeld van Hugo de Groot, den gevangene van Loevesteijn, die in zijn boekenkist naar Gorinchem te ontsnappen wist.

Ook het eindpunt van dezen waterweg is dus interessant.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken