Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De erfenis (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van De erfenis
Afbeelding van De erfenisToon afbeelding van titelpagina van De erfenis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (18.30 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De erfenis

(1955)–Edmond Nicolas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

III
De gelieven

Nadat aan het eind van de avondmaaltijd gedankt was, zei vader Wösten zoals alle avonden van het jaar: ‘Krijgen we zo een kopje koffie, mammie?’ Hij deed een greep naar de krant, en verwijderde zich langzaam en waardig in de richting van de serre. Het antwoord dat hij krijgen zou kende hij al door langjarige ervaring, en Marie zei inderdaad: ‘Ik zal het even zetten!’ Maar omdat Henri uitzonderlijk goed gegeten had, stopte daar het gebruikelijke ritueel. Eigenlijk had hij nu moeten zeggen, dat hij niet begreep waarom die koffie niet vóór tafel gezet kon worden, waarop Marie dan hoorde te antwoorden, dat het zo gebeurd was, en verse koffie lekkerder was.

Henri ging dus naar de serre en zette zich, met zijn krant, neer in de lange rotanstoel, die te allen tijde voor hem gereserveerd was.

Marie trachtte, op weg naar de keuken, een of meer van de kinderen te overreden met de afwas te helpen, maar op geen van haar afstammelingen maakte haar min of meer pathetische opmerking, dat ze ook wel eens een gemakkelijke avond wou hebben, veel indruk. Drie van hen verontschuldigden zich met de mededeling dat ze veel huiswerk hadden, en Pia, de oudste, was al bezig haar mantel aan te trekken.

Dus ging Marie zichzelve beklagend naar de keuken, en begon met de afwas. Ze goot het kokende water in het teiltje en zette daarna water op voor de koffie. Deze gang van zaken had haar man eens ontdekt, en het verdroot hem zeer. ‘Je zou niet zeggen dat je met een efficiency-expert getrouwd bent,’ had hij opgemerkt: ‘Als je een halve liter water méér opzet, dan kun je koffiezetten èn afwassen.’ Maar aan deze volkomen juiste opmerking had Marie zich nog nooit gestoord, en Henri zat avond aan avond te wachten op het kopje koffie, en las de krant.

Hij las de gemengde berichten, keek vluchtig naar het politieke nieuws, en begon daarna met een ernstig gezicht het hoofdartikel te lezen. Halfweg de eerste kolom legde hij de krant op zijn buik, vouwde zijn handen daarop, zakte achterover in de stoel, en dutte in.

[pagina 17]
[p. 17]

Iets later kwam Marie binnen met de koffie en de melk, maar zoals steeds vond ze het jammer om de vredige rust te storen. ‘Hij werkt ook zo hard,’ dacht ze vertederd, en zette zonder enig geluid te maken de koffie en de melk onder de mutsen, en zocht haar stopmandje. Maar het licht was te zwak om te mazen, en toen ze de grote lamp aandraaide ontwaakte natuurlijk Henri.

‘Och,’ zei ze rouwmoedig, ‘heb ik je nu tòch wakker gemaakt? Wil je al een kopje koffie?’ En zonder antwoord af te wachten maakte ze twee kopjes klaar. In afwachting streek Henri de plooien uit de krant glad, en stak met heel preciese gebaren een sigaar op.

Dit uur was voor Henri het schoonste van de gehele dag. Geen honger, lekker uitgerust, genieten van een sigaar en het kopje koffie, zonder dat de kinderen rumoerden, zonder dat de radio speelde. Innig tevreden zei hij: ‘Een lekker kopje, mammie, daar knap je van op.’

Mammie negeerde deze opmerking, en vroeg of Henri nu ook niet vond dat Pia toch wel eens een enkele keer kon helpen met de afwas. ‘Maar ze heeft het eten nog niet binnen of ze is al weg. En dan sliert dat maar over straat met die Driek, en het zijn tenslotte toch nog maar kalveren.’

Henri gaf natuurlijk geredelijk toe, dat Pia kon helpen met de afwas.

‘Zeg haar dan toch dat ze moet!’ zei hij, maar mammie verklaarde dat naar haar niemand luisterde, en dat Henri het haar nu maar eens duidelijk aan haar verstand moest brengen. Ook dat van dat over straat slieren en dat gevrij met die Driek.

‘Als die jongen nu een goede positie had, was het tot daar aan toe, maar het kan jaren duren voordat hij genoeg verdient om een gezin te onderhouden.’

‘Dat klopt dan goed,’ merkte Henri logisch op. ‘Je zei dat het nog kalveren zijn. Dus is een paar jaar uitstel helemaal niet verkeerd.’

Marie negeerde die redenering en zette haar monoloog voort: ‘Pia is tweeëntwintig, en toen ik zo oud was, was ik al getrouwd, en had ik al een kind. Maar jij had ook een goeie positie, maar die Driek. Ik snap niet dat die jongen met al zijn diploma's geen betere positie kan krijgen, want wat kan hij nu bereiken als boekhouder bij die drukkerij.’

‘Wees blij dat het zo'n keurige, fatsoenlijke jongen is,’ vergoelijkte Henri, ‘en je weet heel goed, dat hij daar best firmant zou kunnen worden als hij maar aan wat kapitaal zou kunnen komen.’

[pagina 18]
[p. 18]

‘Nou ja, maar hij heeft geen kapitaal, en zijn vader kan hem natuurlijk niet boven de andere kinderen voortrekken. En dan schermen ze wel met die ongetrouwde oom, maar die ziet er nog niet uit alsof hij aan opstappen denkt. En trouwens, afgezien van alles, ik wil niet dat mijn dochter door nacht en ontij ronddoolt met die jongen.’

‘Ze zullen wel naar de bioscoop zijn, of bij kennissen. En je zou tenslotte die jongen wel eens hier kunnen vragen.’

Hoe Marie op dit plan van Henri reageerde zullen we nooit weten, want op dat ogenblik belde de telefoon.

‘Wat kan dat nog zijn?’ vroeg Henri zich af, terwijl hij zich, steunend op beide handen, verhief uit zijn zetel.

Met ongeduld hoorde Marie, dat haar man eerst heel wat plichtplegingen had tegenover Claudius Frencken, die blijkbaar opbelde. Ze ergerde zich geducht dat het zo lang duurde voor ze wist wat dit zeldzame telefoontje van hun neef te betekenen had. Maar eindelijk viel het grote woord: ‘Véronique? Wat zeg je, plotseling overleden? Weet je dat wel zeker? Ik kan het me niet voorstellen. Ik heb mijn leven lang stekelige brieven gekregen van Véronique, en ik kan me niet goed voorstellen dat dit nu uit is. Wat zeg je? Hahaha, ja het testament. Ik ben benieuwd hoe dat er uitziet, en of haar vermogen iets om het lijf heeft.’

De beide neven praatten nog wat over de dag der begrafenis, over het waarschuwen van de buitenlandse familie, maar tenslotte eindigde het gesprek met een hartelijk: ‘Tot Maandag dan, de groeten aan Angèle, ja dank je, ik zal het zeker doen.’ Henri hing nadenkend de hoorn op de haak; en terwijl hij zich langzaam tot Marie wendde zei hij: ‘Nicht Véronique is vanmiddag plotseiing overleden. Claudius belde op. Je moet de groeten hebben.’

‘Dus eindelijk!’ zei Marie onaangedaan. ‘En ik hoor dat ze Maandag begraven wordt? Het is natuurlijk wel moeilijk met de wasdag. Maar misschien kan Pia eens voor één keer Sophie helpen.’

Henri zeide voorlopig niets. Hij dacht na, en keek of er nog iets in zijn kopje was. Marie begreep de wenk, en vulde de kopjes nog eens. Toen ze weer gezeten was zei Henri langzaam: ‘En als dit nu eens het antwoord is op de wensen en gebeden van Pia en haar Driek!’

 

Pia en Driek zaten op hetzelfde ogenblik in het paviljoen van het Koninginnepark, in een knus, vrij donker hoekje en fluisterden, de koppen dicht bijeen gestoken.

‘Ik vind Canada beter dan Nieuw Zeeland,’ beweerde Pia,

[pagina 19]
[p. 19]

‘Ik heb zo'n idee dat Nieuw Zeeland nog veel achterlijker is dan Canada. Die mevrouw Klaassen, weet je wel, die kennis van moeder, die zit er nu al een jaar, en ze heeft nog geen behoorlijk huis.’

‘We zouden een huis kunnen meenemen, zo'n prefab, weet je wel!’

‘Daar hebben we toch geen geld voor, jongen!’ antwoordde Pia practisch, ‘en als we geld hadden, dan kon je je toch inkopen in de drukkerij. Je zegt zelf, dat de oude Bongaerts je graag als partner en opvolger heeft. Nou dan.’

‘Ja maar, daar is veel meer geld voor nodig dan voor te emigreren en zo'n huis!’ zei Driek. Zonder overgang ging hij rechtop zitten en riep: ‘Ober!’ De kelner kwam, en hij bestelde nog een rode bessen en nog een glas bier. Terwijl de ober de bestelling ging ophalen, verweet Pia aan Driek zijn kwistigheid. ‘We zitten hier toch niet om te drinken,’ vond ze, ‘en als we niet sparen komen we er nooit.’

Opeens zei Driek: ‘Als die oude dame met haar hondje nu eens een fee was, Pia, en dat die nu opeens wonderen ging doen.’ Pia keek haar galant teder aan. ‘Eerst begint ze te stralen, natuurlijk, heel veel licht uit te stralen, dat het zo licht wordt als op een zomerdag.’

Plagend zei Pia: ‘Dan zou je toch mijn hand moeten loslaten, zo in het publiek!’

‘Nee,’ ging Driek verder, ‘want de fee zou ineens haar paraplu veranderen in een toverstaf en dan zou ze zeggen: ‘Driek, omhels Pia eens erg hartelijk, want ik zal al jullie moeilijkheden oplossen.’

Zonder het bevel van de fee af te wachten drukte hij een tamelijk onhandige kus op Pia's wang, en het meisje zei gegeneerd: ‘Driek, de mensen!’

‘Kussen zijn maar stof, en als je ze niet hebben wilt, dan was je ze maar af,’ zei Driek en ging verder. ‘Misschien weet die fee wel, naar welk land we zouden kunnen trekken.’ ‘Naar het feeënland natuurlijk,’ zei Pia, ‘waar je niet hoeft te wonen in een prefab-huisje en waar ze...’

‘Dat kan niet,’ zei de jongen, ‘want in een feeënland hebben ze natuurlijk geen boekhouders en geen accountants nodig, om de doodeenvoudige reden dat de feeën ervoor zorgen, dat iedereen zoveel geld heeft als nodig is. Dus niet naar het feeënland.’

‘Als ik geld genoeg had, weet je wat ik dan deed, Driek? Dan ging ik bloemen kweken, alleen maar voor mijn plezier. Maar ook radijsjes omdat jij daarvan houdt. Het hele jaar door radijsjes.’

[pagina 20]
[p. 20]

De gelieven verdiepten zich in de vraag of het mogelijk zou zijn het hele jaar radijsjes te kweken; ze vroegen zich af of ze een prijs zouden hebben gewonnen in de rebusprijsvraag van de kerk. Ze vertelden elkaar de heerlijke nonsens die gelieven elkaar nu eenmaal vertellen, en toen keek Pia ineens op haar horloge en schrok. ‘Ik moet gauw naar huis,’ zei ze. ‘het is al bij elf.’

Nadat Driek in de vestibule afscheid van haar had genomen, stormde Pia enigszins buiten adem de kamer binnen en groette gewild-achteloos haar ouders.

Henri liet het boek waarin hij las zinken, keek op zijn horloge en zei: ‘Je hebt zeker moeten wachten voor een dichte overweg, niet? Dat zei ik ook altijd als ik je moeder te laat thuisbracht.’ Pia bloosde.

‘Nee, dat was het niet, maar we spraken over onze plannen, Driek en ik. En nu wil Driek emigreren naar Nieuw-Zeeland, maar dat is nog zo weinig ontwikkeld, ik voel meer voor Canada.’

Zonder op te kijken van haar eeuwige maaswerk vroeg de moeder, wie dat moest betalen.

‘Dat betalen we uit de erfenis,’ antwoordde Henri plechtig. En op de vraag van Pia legde hij uit: ‘Nicht Véronique, je weet wel, nicht Véronique in den Haag is vanmiddag gestorven, plotseling.’ En plechtig vervolgde hij: ‘En als Véronique nog haar fortuin heeft, en als ze ons toevallig eens niet onterfd heeft, en als dan het twaalfde deel van haar nalatenschap na aftrek van zoiets als veertig procent successierechten de moeite waard is, dan...’

‘Maak het kind niet blij met een dooie mus, Henri,’ knorde Marie, ‘ze hebben al gekke ideeën genoeg, zij en die Driek.’ ‘Maar het kan toch best, moeder’ zei Pia hoopvol, ‘jullie hebben toch altijd zoveel mogelijk geprobeerd om goeie maatjes te blijven met haar, en toen U voor de oorlog herrie met haar had gemaakt, was Pappie wat boos, dat weet ik nog. Nou dan.’

‘Dat had niets met de erfenis te maken,’ zei de vader waardig, ‘ik vind het verkeerd om met wie ook ruzie te maken, erfenis of geen erfenis. En nu geef ik toe, dat het niet moeilijk was om met Véronique ruzie te maken, maar in principe blijft het verkeerd.’ En toen ging hij op een ander onderwer? over. ‘Je staat er het dichtste bij, kind, geef me eens even de kruik en een glaasje. Jij ook moeder?’

Maar de moeder wilde geen glaasje, integendeel, ze vroeg of Henri dat nu wel doen zou.

‘Voor de schrik hoef ik het niet te doen,’ zei deze, ‘ik

[pagina 21]
[p. 21]

wilde eigenlijk drinken op de zielerust van de overledene.’ Hetgeen vrouw en dochter, terecht, schandalig noemden. Maar het slaapmutsje smaakte er Henri niet minder om.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken