Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De erfenis (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van De erfenis
Afbeelding van De erfenisToon afbeelding van titelpagina van De erfenis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (18.30 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De erfenis

(1955)–Edmond Nicolas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

XVII
Claudius krijgt bezoek van een boze ridder, en oom Alexander ontdekt een oude vriend

Claudius, naar het lichaam gesterkt door een eenvoudige lunch, en geestelijk verkwikt door de conversatie met Paca liet zich in zijn bureaustoel zakken, en sprak: ‘En laat ons nu de geheimzinnigheden van Don Carlos gaan onthullen.’ ‘Ik dacht,’ zei Paca, ‘dat U die aan oom Alexander en mij wilde overlaten.’ Haar chef schudde het hoofd. ‘Oom Alexander is een onverantwoordelijke jongeling die door den Haag loopt te flaneren met tante Clotje. Selbst ist der Mensch, zeggen de Zwitsers.’

Misschien zou hij zonder uitstel zijn gaan werken aan de onthulling der geheimen van Don Carlos, maar Jules kwam storen, en reikte een visitekaartje over van een meneer, die een dringend onderhoud wenste met ‘die meneer Frencken.’ Op Op het kaartje stond:

R.S.B.J.H.F. baron van Palkborst tot Druitenberg
ritmeester b.d.

‘Die naam heb ik eens ergens gehoord of gezien,’ zei Claudius peinzend, en Paca die over zijn schouder had meegelezen lichtte in: ‘De freule die de rivière wou erven heet ook zo.’

Baron van Palkhorst was het type van de gepensioneerde cavalerist: klein, rozig, tenger en gesierd met een machtige witte snor. Toen hij binnenkwam dacht Claudius, dat deze man toch niet ernaar uitzag alsof hij de onzinnige verlegens van een zuster of nicht kracht bij zou zetten, en toen de bezoeker het gesprek begon met tamelijk bits en kortaf te verklaren dat hij kwam in verband met die diamantengeschiedenis, kon de zachtmoedige Claudius zijn ergernis niet onderdrukken.

‘Ik vraag me af in hoeverre U daarbij betrokken is,’ antwoordde hij.

‘Meneer,’ brieste de ander, ‘denkt U dat ik mijn zuster ongestraft laat honen en bespotten? Meneer, dan kent U mij niet.’ ‘Als ik uw zuster gehoond en bespot zou hebben, dan zou me dat zeer spijten, maar ik ben het mij niet bewust. Overigens wil ik U wel zeggen, van man tot man, dat haar pretentie een beetje te gek is.’

[pagina 114]
[p. 114]

Paca had zich ondertussen heel zachtjes en heel elegant verplaatst naar de schrijftafel, zocht er tussen de papieren, kwam terug en legde een copie van een brief voor Claudius neer. Op dat ogenblik zei Claudius net: ‘Ik wil niet ontkennen dat de verleiding groot was om die zonderlinge brief van Uw zuster bespottelijk te maken, maar ik meende dat het wijste zijn zou, er geen woord aan vuil te maken. En nu komt U, baron...’

De woorden bleven in zijn keel steken, want hij had het adres op de copie herkend.

‘Zo meneer,’ stoof de baron op, ‘en wat is dit dan, wat is dit dan! Onbeschaamd meneer, een ploertenstreek, hoort U dat. Mijn zuster is geheel van de kook, een galsteenaanval, meneer, en dat op haar leeftijd.’

De verontwaardigde broeder zwaaide met de brief, die Paca de vorige avond in opdracht getekend had, en waarin het aanbod stond om de rivière tegen vergoeding van waarde aan de freule af te staan.

‘Mijn hemel,’ zei Claudius, die inmiddels de inhoud van de brief gelezen had, ‘dat is me wat moois. Paca, wat is dit, ik heb die brief nooit gezien.’

Paca keek schuldbewust van de een naar de ander. ‘Maar Claudius,’ zei ze, ‘je hebt me minstens driemaal gezegd, dat we deze brief eigenlijk aan de freule moesten schrijven, en, welnu, ik heb het gedaan.’

‘Achter mijn rug?’ vroeg Claudius teleurgesteld.

‘Ach nee,’ zei Paca, ‘maar gisteren had je immers geen gelegenheid om de post te tekenen, en toen heb ik in opdracht getekend, en de brieven verzonden.’

De baron bestudeerde inmiddels het document en knikte: ‘Dat ldopt inderdaad,’ zei hij. Hij trachtte Paca kwaad aan te kijken, maar toen deze hem rouwmoedig aankeek, draaide de krijgsman in ruste zijn knevels op en mompelde iets van een samenloop.

‘Dat is dus de eerste keer dat je zin voor humor je in de steek heeft gelaten Paca, en dat valt me van je tegen. Ik stel je voor, dat je aan freule Palkhorst een excuusbrief schrijft, en dat je haar broer verzoekt die over te brengen.’

De baron wilde al verklaren dat dit niet nodig was, maar Claudius stond erop dat het gebeurde, en terwijl Paca weg was om dat epistel te componeren, hervatte de verontwaardigde ridder het gesprek.

‘Eigenlijk, meneer Frencken, had dat jongemeisje gelijk. Een schatje en verstandig als ik het zeggen mag. Wie haalt het nu in zijn hoofd om een rivière van zeventigduizend

[pagina 115]
[p. 115]

gulden als aandenken te vragen. Men is cavalier, anders zou ik zeggen: mijn geliefde zuster is van Lotje getikt.’

Claudius nu was ook cavalier, en zeide, dat het verlangen van de freule eigenlijk heel begrijpelijk was, en dat de freule zich misschien de waarde van het kleinood niet gerealiseerd had. Kortom, er ontstond een sfeer van wederzijds verontschuldigen, die verbroken werd door de binnenkomst van oom Alexander. Deze wist blijkbaar niet dat er bezoek was, en wilde zich terugtrekken. Maar de baron uitte plotseling een krachtterm.

‘Wel verdomme,’ zei de baron, ‘als dat de rooie Sander niet is, kerel, ken je me niet meer?’

Oom Alexander keek de ritmeester in ruste aandachtig aan en zei toen geroerd: ‘Druiloor, jawel, kerel wat zie je er goed uit!’

De beide oude heren drukten elkander de hand, en klopten elkaar vele malen op de schouder, terwijl ze data en plaatsen noemden van gedenkwaardige gebeurtenissen die door hen samen waren beleefd. En opeens begon de baron luidkeels te lachen. ‘En nu moet U weten meneer Frencken,’ zei hij, ‘dat toen Sander en ik samen op de drilschool van Koster waren, onze vriendschap zo groot en innig was, dat ik geprobeerd heb om mijn zuster aan mijn slapie uit te huwelijken, weet je het nog Sander? Nou, joh, daar ben je ook goed vanaf gekomen!’ En smakelijk lachend vertelde hij het doel van zijn bezoek. Maar oom Alexander lachte helemaal niet, en hij keek zo bedrukt, dat ook de ander verstilde.

‘Wat jij niet weet, beste Rudolf,’ zei hij rustig, ‘is dat ik inderdaad, op een later tijdstip, toen ik in Deventer in garnizoen lag, je zuster nog eens heb ontmoet. Enne, als er het verschil in religie niet geweest was, dan, dan had je je zin gekregen.’

‘Allemensen,’ zei de baron geschrokken, ‘neem me niet kwalijk, als ik dat geweten had... maar... dan wordt 't me opeens veel duidelijker. Die rare vriendschap voor je nicht die toch werkelijk niet van de ... gemakkelijksten was. Wat loopt het raar in de wereld...’

Even was er stilte, toen zei Alexander bruusk: ‘A propos Claudius, ik heb Barcelona opgebeld. Het duurde wel even, en het kostte een aardige cent, en Gertrude is zo hardhorig als een pot, maar... Ja een rare geschiedenis.’

De baron maakte aanstalten zich terug te trekken, hij wilde niet storen, maar daarvan wilde oom Alexander niets weten.’ ‘Nee, nee, we gaan vanavond samen uit, maar je moet er genoegen mee nemen, dat mijn vriend, een pater mee gaat eten.

[pagina 116]
[p. 116]

Wat we later doen, nou ja, dan sturen we zijne heiligheid naar bed.’

Paca kwam binnen met haar excuusbrief, en de baron beloofde die over te brengen, en het hele geval aan zijn zuster uit te leggen.

‘En wenst U de freule goede beterschap,’ zei Claudius bij het afscheid. De beide krijgskameraden gingen samen heen, en het laatste wat Claudius hoorde was, dat Alexander bezorgd informeerde naar de ziekte van de freule, Jeanette noemde hij haar, en het antwoord van Rudolf, dat het allemaal kunsten waren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken