Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Saul (1617)

Informatie terzijde

Titelpagina van Saul
Afbeelding van SaulToon afbeelding van titelpagina van Saul

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Saul

(1617)–Guilliam van Nieuwelandt–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio I3r]
[fol. I3r]

Tot beslvytinghe van dese Savlsche tragoedie.

DEn grooten ende vermaerden Histori schrijuer der Ioodtsche gheschiedenisse Flauius Iosephus, beschrijuende de doodt Sauls, acht hem eenen vromen ende cloeckmoedighen Coninck geweest te sijn, door dien dat hy te voren gewaerschout sijnde van zijne aenstaende doodt, niet en heeft ontsien in het perijckel te comen, noch om de liefde sijns selfs, het heyr te brenghen in der vyanden macht: maer heeft hem seluen met zijne sonen, ende gheheel gheslacht, ghegheuen in de scherpte des strijdts; onder de schaduwe van het licht-draeyende gheluck, door dat hem dochte eerlijcker te wesen alsoo te steruen dan te vlieden, waer door hy soude verloren hebben den luyster van een soo ontsteruelijcke ghedachtenisse, die hem daer door soude mogen comen, dan alle afcomsten ofte erfgenamen, die zijnen voorgaenden lof mochten verduysteren door welcke reden, hem dunckt, den Coninck, rechtueerdich, vroom ende voorsinnigh gheweest is, welcke redenen niet te misprijsen en zijn, want de ghene die met een seker hope van victorie te vercrijghen ende het leuen te behouden, eenigen strijdt aenneemt, al is't dat sy oock wat heerlijcx doen, waer door sy lof vercrijghen en zijn daeromme niet te prijsen, maer die behooren alleen naer recht voor edele, vrome, ende cleynachters der perijckelen genaemt te worden, die desen Coninck naer volghen.

Inden eersten hebben wy vertoont de broederlijcke liefde Ionathans, ende Dauids, de welcke soo groot was, dat daer door de vaderlycke liefde (die alle kinderen haere ouderen schuldich sijn,) naerghelaten wert. Plinius seyt dat inde liefde gheen dinghen bequamer en sijn, dan de ghetrouwicheyt, welcke reden schijnt Prophetische wyse op Ionathan ghesproken te sijn, want hy in ghetrouwe liefde tot sijnen vriendt een ouertreffer is gheweest. Phalerzis seyt, datmen cleyn ghelooue vindt tusschen de vrienden, d'welck in desen anders wort beuonden, ende beter ouer beter ouereencomt met Seneca ende Salustio die segghen dat cleyn gheloou' by de verachte persoonen is, die door den noodt gedwonghen sijn haer ghelooue te breken. Oock hebben wy ghesien d onmaeticheydt des

[Folio I3v]
[fol. I3v]

verwoeden torens ende den verderuelijcken val Sauls door sijne onghehoorsaemheydt, waer inne te mercken is, de groote moghentheydt Godts, oock mede de middelen die hy heeft om de menschen te straffen. Camillus den velt-ouersten plach te segghen dat alle dinghen eenen goeden voortganck hadden die ghedaen waeren van menschen die de Goden vreesden, ende alle onghelucken aen de ghene, die de Goden verachten, welcke reden van soo eenen Heydenschen mensche, schijnt nochtans Christelijcker wijse ghesproken te sijn.

Daer naer hebben wy vertoont de groote bermherticheyt Dauids, op sijnen slapenden vyandt, waerinne aenghewesen is de nutticheyt die men wt eenen vyandt can vercrijghen, oock mede dat den seluen meer verwonnen wort met deught, dan met groot gewelt der wapenen. Cicero seyt dat de bermherticheyt, het fondament ofte gront-vest is van de deught, oock Seneca daer en is gheen dinghen meer te prijsen dan de bermherticheydt, noch gheen dinghen bequamer voor eenen edelen persoon dan hem seluen te connen bedwingen. Hermete den Philosophe seyde, dat de bermherticheydt de rechte kennisse Godts was, Lucius Paulus den Capiteyn der Romeynen hebbende geuangen Persa den Coninck der Macedoniers, dede hem alle goet onthael in sijne geuangenisse, quam hem te segghen, soo het eerlijcke dingen sijn zijnen vyandt onder te werpen ten is niet minder lofbaer bermhertich te wesen ouer de ghene die in ongelucken ghevallen zijn, Seneca schijnt met desen Lucio ouer een te comen, want hy de bermherticheydt 'tnutste vindt voor de Coninghen, ende Princen, om oorsake dat wanneer hare bermherticheyt opengaet, dat alsdan de vreese sluyt van de ghene die door ontsich van hare Hoogheydt als in slauernije leefde.

Het derde is gheweest den spiegel des wanhopens, ende quaet, dat wt het selfde is voortcomende, waerzinne gesien is, tot wat wtsinnicheyt den mensche comt, wanneer hy door onghehoorsaemheydt sijnen Godt vertorent, daer en tegen wederomme den troostelijcken bijstant Godts, aen den genen die naer zijnen wille handelen, den gheleerden Plato seyt tot dese een seer verstandige spreucke, sprekende op de onvoorsichticheydt des menschen, als hy seyt: ick segghe dat de gene de welcke ghebruycken het lichaem, ende verachten de ziele, en zijn niet anders, dan, die ver-

[Folio I4r]
[fol. I4r]

achten de gheboden dingen, ende arbeyden te doen dinghen, die niet beuolen en zijn, Menandro den Poët schrijft: soo yemandt doet tegen het goet dat hem door de nature beuolen wort, die behoort ghenaemt te werden onvoorsichtich, onwijs ende ongheluckigh. Diogenes seyde: dat hy de menschen sach, met grooter ghedachten soecken de dinghen die bequaem waren om te leuen, maer en achten niet, het ghene, dat was tot een goet ende salich leuen.

In het vierde deel hebben wy vertoont de vruchten des ghevallen sondaers, ende het quaet dat wt het wanhopen rijst, oock mede de begheerlijckheydt des menschen, die siende dat sy van Gode verlaten sijnde, haer toevallen soecken te weten door duyuelsche besweringe ende ander middelen waer mede sy haren Godt vertoornen.

Het vijfde ende leste deel is gheweest den grooten val Sauls, den loon van zijne onghehoorsaemheydt, straffe van sijnder ghiericheydt, eynde van sijne nijdicheydt, wraecke van sijnen toren, verwerpinghe zijnder heerlijckheydt, ende ten lesten de groote verderuinghe door sijnder eerghiericheydt. Aristoteles eens ghevraeght sijne wat dat den mensche was, antwoorde, exempel van de sieckte, verrottinghe van den tijdt, spel van de Fortuyne, afbeldinghe van vervallinghe, weeghschael van de nijdicheyt, ende onghelucken, welcke, gebreken, in desen Coninck meest gheuonden zijn, Democrites seyde, dat het een seker groote saeck is: te weten wat teghen de onghelucken der toevallige Fortuyne noodich is, wt welcke reden schijnt, dat desen Philosoph eenigh gheuoelen heeft, dat den mensche door beteren sijnder misdaden, de toevallighe ongelucken can te vooren comen. Dit dan, wesende eenen Spieghel der ongelucken offer ick den goetwillighen Leser, vanden welcken ick verwachte het onvervalscht oordeel, met 't verbeteren des selfs, op dat wy daer door geleert zijnde onse gebreken moghen leeren kennen, ende de selue verbeteren.

Vale.

FINIS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken