Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Venus in ballingschap (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Venus in ballingschap
Afbeelding van Venus in ballingschapToon afbeelding van titelpagina van Venus in ballingschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (15.82 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Venus in ballingschap

(1955)–A.H. Nijhoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 99]
[p. 99]

[*]

Het onweer dat losbrak was een hevig onweer. Een vals geel licht, dat zich gluiperig een doorgang hoorde door de spleten en ravijnen van modderzwarte wolkengebergten, spuwde fluimen gif over het landschap. Gore, gele vlekken besmeurden het groen van de weiden als was het door een dodelijke ziekte aangetast. Geen blad bewoog. Het water van de rivier lag rimpelloos, donker en vaal en ondoorzichtig als lood. Een lucht van chemicaliën, benauwend om in te ademen, hing giftig en compact over de wereld. Uit het ononderbroken gerommel dat, onheilspellend terugkaatsend tegen de wolkenruggen, een soortgelijke atmosfeer van dreigende spanning veroorzaakte als het niet te localiseren geluid van neerstortende lawines, sloegen met korte tussenpozen knetterende bliksemschichten loodrecht naar de aarde. Een boom kraakte. Boven een boerderij in de verte begon een felle, rode gloed zich als een zonsondergang uit te breiden langs de lage hemel.

Nog steeds aan mijn schrijftafel gezeten, met het vel papier - waarop ik zojuist de woorden ‘brak het onweer los’ had neergeschreven - nog op de schrijfmachine voor me, werd ik me plotseling bewust, terwijl ik door het open venster naar buiten staarde, dat een gevoel van ontmoediging zich van me meester had gemaakt.

Ik zag het geel en rood geschilderde coca-cola wagentje zich onder het valse gele licht huiswaarts haasten. Ik zag de vader het gaspedaal indrukken en nu en dan een snelle blik werpen naar de dreigende hemel. Ik zag de moeder onthutst met de ogen knipperen bij iedere bliksemschicht. En achterin zag ik Riet tegen Marinus aangeleund en om de lippen van Marinus

[pagina 100]
[p. 100]

de glimlach die de oorzaak was geweest van mijn ontmoeting met Venus en alles wat daaruit was voortgekomen. Onder datzelfde valse gele licht zag ik, in het huis van de dokter, de dominee, de dokter en het meisje met de jongenskop krakelen over het lot van de onbekende. En in de achtergrond, onder datzelfde valse gele licht, zag ik het dorp met zijn twee kerken, zijn weeshuis, het opvoedingsgesticht, zijn notabelen, zijn welvarende boerenhoeven. Ik zag boer van der Leeuw, somber en argwanend, met zijn jachtgeweer en zijn honden onder het gele licht op weg naar zijn eenzame woning. Ik zag zijn zoon, begerig nageoogd door de vrouwen van het dorp, uitdagend de weg inslaan naar de hut.

Al deze mensen en dingen hadden het aan mij te danken dat zij bestonden. Met forceps en keizersnede had ik hen bevrijd uit de schoot waaruit zij zichzelf nimmer hadden kunnen bevrijden. Uit het duister van het onderbewustzijn, uit de woestijn der eenzaamheid, uit de spraakverwarring der menselijke ziel, uit de zee, uit de rotsen, ja, zelfs uit de onbehouwen primitiviteit van hun eigen lichamen, had ik hun gestalten te voorschijn gehaald. Als een verbeten accoucheur had ik gezwoegd en gezweet om hen gaaf en levenskrachtig te ontworstelen aan de schoot die onwillig was hen vrij te geven. Een enkele achteloosheid van mijn kant en zij zouden in de bevalling zijn gebleven. Zij waren echter niet in de bevalling gebleven. Zij waren gaaf en levenskrachtig ter wereld gekomen. En eenmaal geboren, haastten zij zich nu onder het valse gele licht naar de vervulling van hun droom of van hun doem. Om de accoucheur bekommerden zij zich niet meer Wanneer ik hen in het bos, aan het strand of in het dorp tegenkwam, herkende geen van hen in mij de dokter die hen in de wereld had gebracht. Alsof ik niet bestond en nooit had bestaan, liep elk

[pagina 101]
[p. 101]

van hen aan mij voorbij en ging zijns megs. Zij waren aan mijn zeggenschap ontgroeid. Ik kon het piekhaar van het brutale meisje niet meer veranderen in een krullebol Ik kon boer van der Leeuw niet meer verhinderen Venus in huis te nemen. Ik kon Marinus niet meer doen ontkomen aan de dodelijke pijl van Sagittarius. Ik kon niet meer ingrijpen, ik kon niets meer voorkomen. Maar dat was niet de reden van mijn bedruktheid want waarom zou ik wensen in te grijpen? Waarom zou ik mij inbeelden dat ik het beter wist dan zij zelf? De reden van mijn bedruktheid was, dat zij mij hadden uitgestoten, dat mij geen rol was toebedeeld. Terwijl zij zich onder het valse gele licht voorthaastten naar de vervulling van hun droom of hun doem, zat ik hier in mijn kamer. Achter de schermen, onzichtbaar voor het publiek en voor de spelers, moest ik mij vergenoegen met de rol van verslaggever. Voor mij geen haat, geen hartstocht, geen hoop, geen wanhoop, geen droom, geen doem maar alleen een schrijfmachine en woorden, woorden, woorden...

Ik had het stadium bereikt waarin de schrijver de personages die hij in de wereld heeft gebracht, gaat verfoeien; waarin hij zjch door hen voelt te kort gedaan, miskend, in de steek gelaten en verraden. Waarin hij tot de bittere ontdekking komt, dat van al de personages in een boek, de schrijver aan het kortste eind trekt. Het was met afgunst in mijn blik dat ik het coca-cola wagentje zijn doem tegemoet zag racen en met afgunst dat ik de glimlach om Marinus' lippen zag en de sombere hartstocht in de oogopslag van de oude van der Leeuw. Het was met de pijn der jaloezie in mijn hart dat ik het piekharige meisje haar fantastische instructies hoorde geven aan de tweeling en ik de zwarte ram de wacht zag betrekken bij de hut. Voor de rol van elk van hen - hoe tragisch ook de afloop -

[pagina 102]
[p. 102]

had ik graag mijn woorden en mijn schrijfmachine geruild. Maar daartoe werd de kans mij niet geboden. De regisseurs die de rollen hadden verdeeld - dezelfden die mijn ontmoeting met de gouden Venus hadden geënsceneerd - hielden mij gevangen in de glazen kooi waar de wonderlijke verschijnselen van 's werelds droom en doem worden geregistreerd.

Buiten mijn raam begonnen de eerste zware druppels te vallen. Uit de spleten en ravijnen van de modderzwarte wolken barstte splutterend het water los van ontelbare hemelse bergstromen. Het stortte zich bruisend door de ravijnen, ondermijnde de modderbergen, sleurde de ineenstortende wanden met zich mee en sloeg diepe bressen in de sombere bergketen waardoor de laatste gloed van een stralende zonsondergang plotseling kans kreeg zich hier en daar een doorgang te boren naar de aarde. Een zikeren waterval die het valse gele licht in miljoenen twinkelende vonken uiteen deed spatten, begon reinigend over de weiden te plenzen. Het lood van de rivier begon te blubberen en te scheuren en zonkin platte scherven naar de bodem. De levenskrachtige adem van bladgroen, aarde en ozon mengde zich met het zingen en splutteren van de zuiverende waterval.

Het coca-cola wagentje was uit het gezicht verdwenen. Marinus en de schoonouders hadden waarschijnlijk reeds de plaats bereikt waar het toneel voor de tweede acte was opgesteld.

Ik liet mijn blik vallen op het vel papier dat nog steeds voor mij op de schrijfmachine stond. De geboorte van Venus was een afgehandeld chapiter. Uit het gouden standbeeld was een sterfelijke mens geboren, zoals al het sterfelijke, half droom, half doem. Uit de vrijheid van haar gouden sprakeloosheid, had ik haar verbannen naar de spraakverwarring van het menselijk schouwtoneel. Ik had haar weggelokt van de goden-

[pagina 103]
[p. 103]

siesta en haar doen terechtkomen in een willekeurig dorp met twee kerken, een weeshuis, een opvoedingsgesticht, notabelen, boerenhoeven, een dominee en een dokter. Of ik er goed aan had gedaan of kwaad, kwam nu niet meer ter sprake. Zij bestond en de tweede acte van het spel waarin zij de hoofdrol vervulde, ging zodadelijk beginnen. Ik moest mij haasten wilde ik bij die tweede acte aanwezig zijn.

Een magistrale regenboog die alle kleuren van het landschap in de schaduw stelde, tekende aan de hemel het spoor van de heirweg waarlangs de goden het contact onderhouden met de aarde. Hoogstwaarschijnlijk waren de goden reeds op weg naar het dorp.

Ik schoof een nieuw vel in mijn schrijfmachine, schonk mijzelf snel een kop thee in en installeerde mij in mijn glazen kooi achter het instrument dat de waarnemingen registreert en vertolkt. In afwachting van hetgeen ik te zien en te horen zou krijgen, schreef ik alvast, om geen tijd te verliezen, op het witte vel:


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken