en groote Heeren, Vorsten, Princen, &c. by menighte na gehouden, gevoedt, en tot de Vogel-jacht gebruyckt. Sy gebruycken een wonderlijcke wijs van vliegen in 't begin, midden, en eynde van haer jacht; want op den roof uytvliegende, schieten sy met een snelle vlucht in de hooghte, en storten weder neder, de klauwen met welcke sy slaen willen, aen haer borst voegende, met sulcken geweldt, en schuynse vlucht op den Vogel aen, datse een geluydt als van een gedreven windt maecken, en den Vogel in 't neerschieten slaende, geven sulcke lange wonden, dat hy van't hooft tot de staert opgescheurt, of geheel van den kop berooft, op de aerde nederstort. Den strijdt die sy met den Reyger voeren is voor haer seer gevaerlijck, want als dese sich onder hem siet, soo steeckt hy sijn lange beck, die hy eerst verborgen hadde, om hoogh, ende ontfanght op deselfde den neerschietende Valck soodanigh, dat'er de Valck dickmael met de borst dwars door valt, en sy beyde met opgereten ingewanden op de aerde nederploffen. Sy voeren vyandtschap met de Leeuwerick, die liever in de handen der Menschen dan in de klauwen van de Valck willen vallen; als mede met een kleene Water-vogel, die als hy de bellen van den Valck hoort, sich liever van de Menschen met steenen laet doodt goyen, als sich met de vlucht in de lucht op te heffen. Sy onthouden haer in de Noordtsche Landen, het welck de beste zijn: Bosnea brenght witte voort, en de Oostersche Landen geen van de slechste. Sy leven meest op de hooghste Bergen, of bomen der Bosschen. Sy roven op alle 't kleen gebeente, als Duyven, Leeuwericken, Vincken, Exters, Kieften, Reygers, Eenden, &c. Ia vechten dickmael met Havicken, en oock somwijlen Arenden. Sy worden met Duyven, Hoenderen, en somtijts met Schapen-vleesch in de koyen gevoedt. De sieckten daer sy mede gequelt worden zijn onderscheydelijck, als koorts, popelsy, zweeren aen 't hooft, &c.
Auteursrechtvrij