Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ernst en boert (1847)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ernst en boert
Afbeelding van Ernst en boertToon afbeelding van titelpagina van Ernst en boert

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ernst en boert

(1847)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

Aen eene doof-stomme, blind geboren.

 
Geknakte twijg van 's aerdrijks loten,
 
Misvormig uit de heup gesproten,
 
Die u, beklaegbre kleene, in 't leven heeft gebaerd;
 
Gij, doof en stom en blind; wier oogleên, steeds gesloten,
 
Slechts tranen kennen, uit uw rampen opgegaêrd,
 
En langs de bleeke groef der wangen heengevloten;
 
Gij, onder uw natuergenooten
 
Miskend, verlaten en verstooten,
 
Had niet de godsvrucht u haer heul en troost gespaerd:
 
 
[pagina 57]
[p. 57]
 
Gij ziet het niet, dat vurig pralen
 
Van de onafzienbre dundoekzalen,
 
Wanneer de zonschijf Oost of West in 't purper kleurt,
 
Schoon ook de warme gloed die afkaetst van heur stralen,
 
Uw levensader wekt en u het harte beurt;
 
Noch 't needrig bloempje, ontkiemd in de eenzaemheid der dalen,
 
Bedauwd van zilvren hemelkralen,
 
Schoon de amberadem der petalen,
 
Bij 't fladdren van het koeltje, u zachtkens tegengeurt.
 
 
 
Maer ook de afzigtbre wareldwonden,
 
Die uit de duisternis ontstonden,
 
Welke onze zwarte ziel in eeuwgen nacht omwindt;
 
Vervolging, nijd en wrok, in duren eed verbonden,
 
De razende onmagt die zich zelve 't hart verslindt,
 
De deugd verguisd, het kwaed vergood, het regt geschonden,
 
En 't oorlog, welks metalen monden
 
Den dood op 't schriktooneel verkonden,
 
Dit alles ziet ge niet: ook daervoor zijt ge blind.
 
 
[pagina 58]
[p. 58]
 
Gij hoort het niet, wen uit de abeelen
 
En 't loovergroen der lustpriëelen
 
Het vleuglenreppend heir zijn hulde aen God bewijst,
 
En duizend bekjes Hem een morgendanklied kwelen,
 
Die 't bonte woudgepluimte ook op Zijne akkers spijst;
 
Of wen in 't tempelruim, bij 't maetgezang van velen,
 
Gestroomd uit duizend menschenkeelen,
 
En 't kerkdoordreunend orgelspelen,
 
't Lofzingend psalmenchoor Jehovah te opwaert rijst.
 
 
 
Maer ook die duizend lastertongen,
 
Den heeschen gorgel uitgedrongen,
 
Wier honend vloekgeschreeuw door 't vlak der heemlen boort,
 
Schoon ze ook den bliksem aen die heemlen niet ontwrongen,
 
In de eeuwge harmonij door 't wangeluid gestoord;
 
't Geween, wiens traendrop brandt en uitdroogt in de longen,
 
De kreet, aen de onschuld afgedwongen,
 
En 't wraekgekrijsch, den strot ontsprongen,
 
Ook daervoor zijt ge doof en hebt die niet gehoord.
 
 
[pagina 59]
[p. 59]
 
o Mogt uw beê 't den hemel vragen,
 
Dat ooit uwe oogen 't daglicht zagen;
 
Brak ooit uw kindermond het eeuwig zwijgen af,
 
En hoordet ge ooit den storm van 's warelds wisselvlagen;
 
Mistroostig om 't geschenk dat u de Godheid gaf,
 
Getuige, uws ondanks, van ons spoorloos heilbejagen,
 
Dat nooit bevredigd, nooit voldragen,
 
Maer voedsel rapend in ons klagen,
 
Ons opwacht aen de wieg en loslaet over 't graf;
 
 
 
o Zeg mij dan dat gij, bedrogen,
 
En walgend voor die wareldlogen
 
Van ingekankerd kwaed, schuil achter klatergoud,
 
Door 't werklijk rampenheir tot in de ziel bewogen,
 
Maer voor de waterbel van schijnvreugd 't harte koud,
 
En liever in het reine u-zelf terug getogen,
 
Als laetste gunstbewijs des Hoogen,
 
Op nieuw een blinddoek voor uwe oogen
 
Bij 't sluiten weêr van mond en ooren wenschen zoudt!
 
 
[pagina 60]
[p. 60]
 
Doch wees getroost: u is 't beschoren
 
Van, uit dit aerdsche stof herboren,
 
Een nieuw herleven van volmaektheid in te gaen.
 
Dan ziet gij 't Eeuwig Licht in vollen luister gloren,
 
En baedt ge uwe oogen in dien vuerstroom-oceaen;
 
Dan deelt uw stem in 't lied der zaelge geestenchooren,
 
En zullen uwe ontsloten ooren
 
't Hallelujah van lofzang hooren,
 
Dat de Englen voor Gods troon op gulden harpen slaen.

1845.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken