Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een reisje in het noorde (1843)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een reisje in het noorde
Afbeelding van Een reisje in het noordeToon afbeelding van titelpagina van Een reisje in het noorde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een reisje in het noorde

(1843)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 221]
[p. 221]

XVI.

 
Ziedaar dan, groote God des donders,
 
Al 't geen ik daar heb uitgerecht,
 
En schoon het is niet veel bezonders
 
't Is nochtans als ik heb gezegt.
 
En zoo 'k er niet heb by geloogen,
 
Of afgedaan het minste stik,
 
Waaraan je licht zou twyfflen moogen,
 
Zoo haal my daadlik hentje pik.
 
 
 
Focquenbrock. Typhon.

Een geleerd professor zegde wel eens bij het eindigen der les: Si plus haberem, plus dictarem, hetgeen verneêrduitscht, met Huygens nagenoeg luidt:

 
Al duurden uw gedult, mijn wijsheit is ten ende,

en zoo toch, o lezer, is het thans ook met mij gesteld. Ik zou u, als nageregt, nog kunnen verhalen hoe ik, bij mijne tehuiskomst, in

[pagina 222]
[p. 222]

gezelschap van mijnen reisgezel een bezoek aflegde bij de goede Beggijntjes, die zoo dapper voor het behoud van het schoon weder hadden gebeden; hoe die brave zielen ons feestelijk ontvingen, ons wilden vetten als waren wij ganzen geweest; ons onthalen, zoo als eenmael Groentje van Gresset het bij de nonnetjes genoten had, en hoe, dien ten gevolge, ik haest den zoeten dood van dien vogel stierf; maer dit alles, hoe fraei het ook kan zijn, behoort niet meer tot de reis: het zijn er slechts de gevolgen van, en wie durft ooit voor de gevolgen eener zaek instaen?

Hoe 't ook zij, mijne aenteekeningen en die van den prof. welke hij mij bereidwillig afstond, waervoor hier mijn opregten dank, zijn hiermeê ten einde; de heeren Van Linthout en Van den Zande, twee charmante menschen, met wie gij bij gelegenheid eens kennis moet maken, als gij iets te drukken hebt, doen mij verwittigen dat het werk van de pers komt. Mij blijft dus over, met de pen bescheiden in de hand en vriendelijk buigend, (ik weet immers wat het geëerd publiek toekomt) mijn reisje den gunstigen lezer aen te bieden.

Maer wat vermag het publiek tegen dien schrikkelijken God des donders, waermede Focquenbrock stellig een Recensent bedoelt? Deze toch, in zijn weekblad of maendschrift, maekt naer welgevallen regen of zonneschijn. Ik wil liever zijne bliksems bezweeren en een vriendschappelijk gesprek met hem aengaen, dan coram populo een appeltje met Zijn-Edele te schillen. Ik veronderstel nu dat hij mij, met zijne grove basstem in dezer voege toespreekt:

Zeg eens eventjes, gij daer, heer schrijver, (zoo familjaer springen die recensenten met ons om) vertel eens op, wat beteekent nu dit boek, dat gij ons daer ter beoordeeling toezendt?

- Uw genade neme het mij niet kwalijk, maer het zijn louter mijne reisgewaerwordingen, van dag tot dag opgeteekend, welke ik de eer heb uw edele ootmoedig toe te zenden.

[pagina 223]
[p. 223]

- Ei, zoo; nu wij zullen eens zien. Maer wat hebt gij met uw werk voor?

- Ik bedoelde alleen de reisnoten, onder wege opgezameld, ter gedachtenis aen mijn toertje, voor mij en de mijnen in 't licht te geven; des doende, een werk te schrijven, niet zoo geleerd dat niemand het verstaet, doorregen met allerlei zware bedenkingen over den staetkundigen toestand en leiding der volkeren welke ik bezocht; een aerdrijks-staethuishoudkundig en politiek leerboek, dat geen christen ziel lezen zou: maer een werkje dat luchtig behandeld, los weg neêrgeschreven, en in eenen gemeenzamen alledaegschen spreektrant eenvoudig opgesteld, door zijnen ongekunstelden toon een ieder mogt welgevallen, eene geest-ontspannende lezing verschaffen, en u zelf, waerdige beoordeelaer, aen uwe diepgeleerde bezigheden onttrekken, en de zware studieplooijen van uw aldoordringend brein ontrimpelen kon.

- Je moet mij zoo niet bepoeijeren, mensch; ik weet wel dat ik schrikkelijk geleerd ben: dat wil echter zoo in 't publiek niet gezeid wezen. Maer wat nut is er uit uw geschrift te trekken?

- Geen ander dan een nieuw prozawerkje als rare verschijning tusschen al onze dichtbundels te werpen, en de Vlamingen te doen herinneren, mogten zij het vergeten hebben, dat zij nog lachspieren bezitten.

- Hier en daer komt gij mij wat vervelend voor, wat belieft-je?

- Gedoog mij dat ik u antwoorde met Manzoni: Se in quella vece fossimo riusciti a noiarvi, siate certi che non abbiam fatto a posta.

- De verontschuldiging is niet nieuw, maer ik gewaerdig mij ze te aenvaerden. Nu, wij zullen eens zien wat er met u te doen staet, hoor-je, ik verklaer de zitting gesloten! dixi en laet u gaen.

Zoo spreekt die geduchte recensent; hij spreekt en is verdwenen, niet indachtig aen het gezegde van Storm van 's Gravesande:

[pagina 224]
[p. 224]
 
Wie in den twist wil winnaar blijven,
 
Moet nimmer met poëeten kijven.

Maer ik keer mij liever tot u, gunstige lezer, dan tot dien grommeligen recensent; gij toch zult mij zoo streng niet beoordeelen, en welligt schrik hebben met dit mijn arme boekje. U durf ik toepassen de regels welke Huygens aen zijne kennissen schreef:

 
Kort om, myn' vrienden, en all' die ick daar voor ken,
 
Ick bid u, weest te vre'en, dewyl ick 't selver ben.

Zijt gij ten slotte nog nieuwsgierig te weten hoe ik het thans maek? Ik zit weêr te Leuven in mijnen armstoel, van de vermoeijenis der reize uitrustend, in afwachting dat mijn vriend de prof. mij wederom in het veld verdagvaert, en met de vingers op de voor ons openliggende landkaert wijzend, mij op nieuw de vraeg opwerpt: waerheen?


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken