Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwart op wit (1853)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwart op wit
Afbeelding van Zwart op witToon afbeelding van titelpagina van Zwart op wit

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.49 MB)

Scans (120.52 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwart op wit

(1853)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

De tweelingspriet.
Fabel.

 
Een dorelaer stond in den gaerde,
 
Hij wierp zijn wortlen diep in de aerde
 
En de ongedwongen stam schoot gaef en rijzig op.
 
De tuinheer hield hem hoog in waerde,
 
En spaerde
 
Den lievling 't koestrend mest noch 't levenvoedend sop.
 
Zoo groeide hij en tierde in weelde,
 
Tot dat op zeekren tijd de top
 
Zich splitste, en weêrzijds uit als tweetand zich verdeelde.
 
Juist was 't saizoen van enten daer:
 
De scheut van eenen appelaer,
 
Als kloeke noorderzoon bekroonde één beider sprieten;
 
Wijl de andre, meer ten zonnekant,
 
De telg van 't warme zuiderland,
[pagina 34]
[p. 34]
 
Een malsche perzikloot zag uit zijn heupen schieten.
 
De tuinheer kweekte hen met vaderlijke hand:
 
Mogt hij de perziktwijg meer troetlen en begieten,
 
Meer zorg ook eischt de uitheemsche plant.
 
Zou dit den appelaer verdrieten?
 
Hij bloeide toch van zelf de sterkgespierde kwant;
 
Ten andren was hij hoogst bescheiden,
 
Hoezeer aen goede vruchten rijk.
 
 
 
De tuinheer nu (vast hield hij van muzijk)
 
Hing eens een windharp tusschen beiden.
 
Dat was me een lust! want speelde een luchtje in 't zuid,
 
Het trilde door de perzikblâren,
 
De windharp ving het op heur snaren,
 
Zij neuriede haer zoetste liedjes uit
 
En zéfir voerde op zoelen asem
 
Den reuk van bloem- of perzikwasem
 
Gepaerd aen 't lieflijkst toongefluit.
 
Maer bliezen koeltjes uit den noorden,
 
Dan galmde zwaerder zang, dan ruischten volle akkoorden
 
Langs 't snarenspel van de aengeblazen luit,
 
Met amberaêm bevrucht van geurgen appelbloesem.
 
 
 
Zoo beurt om beurt, was dat te veel?
 
Toch stak die appelzang de perzik in de keel
[pagina 35]
[p. 35]
 
En kropte haer afgunstig in den boezem.
 
‘Hei (riep zij wreevlig uit), hei daer wat! houd u stil!
 
Uw noordsche wildzang toet me in de ooren!
 
Bedenk, dat als ik zingen wil
 
Gij zwijgen kunt en needrig hooren.
 
Aen mij alléén dat snarenspel!
 
Vermeetle dorper, weet gij wel
 
Uit welk geslacht ik ben gesproten?
 
Ik sier den disch alleen der grooten;
 
Zie hoe de tuinheer mij bemint:
 
'k Ben zijn bedorven troetelkind;
 
Daer komt hij weêr met vollen gieter....’ -
 
‘Och hemel, ja (sprak de appel), maer ik schiet er
 
Daerom geen duimbreed bij te kort;
 
En schoon gij meer gekoesterd wordt,
 
Men ziet mij, tegen u, driedubbel vruchten dragen.
 
Fijn zijt ge, geurig, malsch, en hoort
 
Alléén bij grooten t'huis; te akkoord;
 
Maer 'k ben niet minder in mijn soort,
 
En groot en klein schept in mijn ooft behagen;
 
Een appel smaekt aen alle magen.
 
Gij bloeit een maend... en daermeê uit:
 
Veel langer duert, God dank, mijn fruit;
 
En gij zoudt mij beletten van te zingen?’ -
 
Hoe zou de perzik zich bedwingen
[pagina 36]
[p. 36]
 
Bij zulk een stoute en boude tael?
 
‘Hm! gromde zij met nijdig mompelen,
 
Daegde uit het zuiden slechts een heete zonnestrael,
 
Hij schroeide u blad en bloemen kael
 
En zou uw' harden bast tot op het merg verschrompelen!’
 
En de appel die het had gehoord,
 
Riep thans: ‘Pas op dat uit het noord
 
Geen rukwind u ten gronde boort,
 
Of woeste vlagen u verwilderd overstelpen...’ -
 
 
 
‘Neen, neen, gij zoudt elkander helpen
 
(Sprak nu de tuinheer, die van pas
 
Daer juist weêr met zijn gieter was);
 
Van waer 't gevaer u mogt bestormen,
 
Van 't zengend zuid of 't bijtend noord,
 
Gij zult één broederband u vormen,
 
En zet dan vreêgezind uw beide zangen voort.
 
In lief en leed getrouwe deelgenooten,
 
Schoon uit verscheiden heup gesproten,
 
Gij zijt en blijft toch broederloten,
 
Gegriffeld op denzelfden stam.’
 
 
 
Deze uitspraek vond geen wederleggen;
 
En sints (ik het het mij gezeggen)
 
Bleef 't perzikscheutje als 't makke schaep zoo tam,
[pagina 37]
[p. 37]
 
En de appel meê zachtmoedig als een lam.
 
 
 
En Gij, o Broederschaer, waertoe dan al dat gisten,
 
Die tweespalt, dat vijandig twisten?
 
De fabel schenkt ons les en leer:
 
Weg met die oude vete en 't steeds naijvrig dingen!
 
Geen haetlijk onderscheid van Wael of Vlaming meer!
 
Wij allen dienen d'eigen Heer,
 
En ons ten nutte, en Hem ter eer
 
Zij onze harp gesnaerd tot samenstemmend zingen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken