Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Knokenflip. Een mijnwerker vertelt (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt
Afbeelding van Knokenflip. Een mijnwerker verteltToon afbeelding van titelpagina van Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.93 MB)

Scans (19.32 MB)

ebook (5.10 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

H.J. Slangen



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Knokenflip. Een mijnwerker vertelt

(1947)–G. Nolting–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

X

ALS DAT MAAR GEEN VERdere gevolgen heeft’, opperde moeder bezorgd, toen Flip die avond na dienst het loon op tafel had gelegd en erbij verteld de enge streek van de opzichter, en hoe de hoofdopzichter hem had gezegd: jou zullen we die brutaliteit afleren, en je zult nog lang hieraan denken.

‘We waren volkomen in ons recht; ik heb geen letter verdraaid, maar wel de opzichter, die zijn pinnigheid tegenover z'n chef moest rechtvaardigen; daarom maakte hij van mij de zondebok.... die hij zelf is’, meende Flip.

's Zaterdags was de les op school nauwelijks begonnen, toen Flip de boodschap kreeg om tien uur bij de directeur te komen. Flip verbleekte en de volgende drie uren duurden voor hem een eeuwigheid.

Precies om tien uur klopte hij bij de directeur aan.

‘Zo zo. Kijk, jongeman, ik heb hier een brief van de mijndirectie ontvangen’, startte de mijnschooldirecteur. ‘Daar staat zo het een en ander in, dat niet voor jou pleit. Ik vrees, dat je geen eindexamen zult mogen doen; een toekomstige mijnopzichter moet aan meer voorwaarden voldoen dan enkel aan technische kennis. Hij moet ook gezag hebben, gezag handhaven, én gezag eerbiedigen.’

‘Mijnheer de directeur’, antwoordde Flip, ‘ik ken de inhoud van het schrijven niet, ofschoon ik mij wel kan voorstellen over welke gebeurtenis de inhoud gaat.’

‘Ja, ja’, humde de directeur, en vervolgde dan: ‘je bent hier een van de beste leerlingen. Maar wanneer alles is zoals het mij wordt voorgesteld, dan moet ik toch bij mijn woorden blijven, namelijk: dat ik vrees, dat je geen eindexamen mag doen. Doch.... geef mij eens jouw lezing, hoe alles zich heeft toe gedragen.’

De directeur, een heer van ongeveer vijftig jaar en geen

[pagina 72]
[p. 72]

snauwer, luisterde vol aandacht naar de verhalende verklaring van Flip.

‘Persoonlijk kan ik uw optreden begrijpen, en niet direct veroordelen, ofschoon een kalme behandeling van de zaak op een ander tijdstip beter was geweest. U is nog jong. Wat u mij even vertelde, kan ik ook aannemen: maar kalmte en nadenken kan nooit kwaad, denk daaraan. - Goed, ik zal de mijndirectie mijn zienswijze mededelen. De eindbeslissing laat ik aan haar over; ze zal in elk geval met uw prestatie en uw vroeger gedrag rekening moeten houden.

Een simpele handbeweging naar de deur.... en Flip kon gaan.

Wat gingen de volgende dagen langzaam voorbij, en wat waren zij moeilijk voor hem en tóch fijn door zoveel medeleven en hartelijkheid. De broederlijke aanhankelijkheid en de trouwe nieuwsgierigheid van zijn kompels, aan wie hij het na enige dagen had verteld; de grote liefde van moeder, en van zijn zus en van zijn broers thuis; de toegenegenheid van Emma, verdreven zijn neerslachtige gedachten. Toen Flip van school kwam die Zaterdag, moest hij voorbij haar huis. Emma zag hem en riep:

‘Heb je iets, Flip?’

‘Och nee’, antwoordde Flip eerst, maar toen opeens vertelde hij het hele relaas en verborg zijn teleurstelling niet.

‘Nou, Flip, we kennen elkaar, en we houden toch van elkaar!’ en Emma nam Flips handen. Wat kan 't mij schelen of je opzichter wordt of niet. - Flip, we komen er wel, en we zullen gelukkig zijn.’

Er ging een week voorbij.

En toen hij op dienst kwam, hing op zijn werknummer in de portiersloge een briefje: ‘melden bij de directeur vóór de dienst’.

‘Dat betekent ontslag en verwijdering van de mijnschool’, dacht Flip. Hij diende zich aan en enkele minuten later stond hij voor de ‘geweldige’. Tot zijn grote verbazing zag hij bij deze aan de conferentietafel zittend, de bedrijfsinspecteur, de hoofdopzichter en twee oud-bekenden: de

[pagina 73]
[p. 73]

meester-opzichter en de stalmeester. Deze twee vooral knikten hem vriendelijk toe.

‘Ben jij de rebel?’ vroeg directeur Rust, en zijn toon was helemaal niet onvriendelijk.

Flip wist niets te zeggen, maar hij keek de heren vrijmoedig aan.

‘Zegt u het even, hoofdopzichter’, ging de directeur verder, ‘doch maak het kort.’

‘Het geval heeft zich anders toegedragen dan het mij door de opzichter werd voorgesteld’, verklaarde deze. ‘Ik heb hem vanaf heden in een andere afdeling geplaatst, waar hij practisch niet met mensen behoeft om te gaan. En wat betreft deze jongeman: wij hebben nimmer over zijn prestatie noch over zijn gedrag te klagen gehad, integendeel zelfs. Ik heb, wat betreft het geval, naderhand ook vernomen op welke doortastende wijze, laat ik maar zeggen, hardhandige, deze mijnscholier de weerbarstige Kubinke aan zijn verstand heeft gebracht wat zijn plicht was, en dat de andere drie kompels deze jongeman trouw terzijde hebben gestaan. Door dat alles heb ik de overtuiging, dat hij wel aanleg heeft een goed opzichter te worden.’

‘Mijnscholier, ik heb in een conferentie met alle ondergrondse beambten boven de rang van hulpopzichter over u en uw geval gesproken’, nam de directeur daarop weer het woord’, en het is mij gebleken, dat u steeds uw best hebt gedaan. De hier aanwezige meesteropzichter en de stalmeester hebben mij zelfs veel goeds van u verteld, en het voorstel gedaan u als opzichter op deze mijn te houden. Dat pleit dus voor u. Maar toch ben ik het er niet geheel mee eens, wat betreft het hier houden als opzichter. Ze noemen u Knokenflip. Ik begrijp heel goed, dat u door de moeilijke jeugd en de grote inspanning zowel op het werk als op school, er niet dikker op bent geworden; de heren hebben mij zo het een en ander verteld. Ik ben ervan overtuigd, dat u wel een heel goed toezichthoudend persoon zult worden; u is nog geen drie en twintig jaar. Maar stelt u zich eens voor, dat de arbeiders roepen: ‘daar komt Knokenflip aan! Nee, dat gaat onmogelijk.’ De directeur

[pagina 74]
[p. 74]

stond van zijn stoel op en stapte enkele malen op en neer door de kamer. - ‘Ik heb deze morgen naar de mijnschool een goed bericht gezonden. Dus, je doet eindexamen, en ik wens je van harte succes.’ Even bleef de directeur staan, kwam dan enkele passen dichter op Flip toe, - ‘Voor vandaag hebt u verlof met behoud van loon; u geeft het wel verder door, hoofdopzichter. Ja, en verder.... wel, ik heb het gezegd. Ik wens u veel goeds en veel succes in uw toekomstig opzichtersleven. U kunt zelf een mijn kiezen, waar u dit wilt worden: ik zal u aanbevelen. Ik hoop, dat u van dit aanbod gebruik zult maken.’

Flip stond een ogenblik geheel verward. Hij kon niets anders zeggen dan: ‘ik dank u allemaal, ook in naam van moeder’.

De heren wensten hem nu het beste voor de toekomst.

Zo vlug mogelijk ging Flip nu naar huis. Zijn verhaal verwekte grote blijdschap; moeder weende van vreugde: de zorg voor haar grote jongen was bijna te zwaar voor haar geweest.

Ook Emma moest het weten.

Dan ging hij naar het bos. Dat trok hem nu in zijn vreugde. Wat was hij gelukkig! Hij wilde iedereen nu gelukkig zien. Ook Kubinke. Die woonde aan de rand van de kolonie. Flip kwam er langs op weg naar het bos. Door het openstaande raam kon Flip reeds op enige afstand in Kubinke's woonkamer kijken; hij zat daar in een rieten stoel en speelde met een meisje van ongeveer vijf jaar en een jongen van drie. Zijn vrouw bakte aardappelpannekoeken.

‘Hé, Kubinke!’ riep Flip. ‘We missen je op de post. Wanneer kom je terug?’

Aarzelend en verlegen kwam Kubinke overeind en greep de hem toegestoken hand. - ‘Maandag’, antwoordde hij dan.

‘Kom langs mij, dan gaan we samen!’ noodde Flip.

‘Graag graag’, en Flip zag de bewogenheid van Kubinke. Hij wisselde nog enkele vriendelijke woorden met de vrouw, gaf de kinderen een hand en nam dan afscheid.

En nu naar het bos. - Onder een grote beuk wierp Flip

[pagina 75]
[p. 75]

zich op de grond.... want een man mag slechts wenen, al is het van blijdschap, wanneer niemand hem ziet.

 

* * *

 

Een bijzonder goede geest heerste in de middagdienst op Flips koolpost. De vijf kompels waren weer één van hart en één van ziel; Kubinke, die weer verschenen was en werkte als een paard om alles in te halen als het ware, werd alles vergeven. Flip meende, dat de mijnlampen meer licht gaven dan op andere dagen.

Tijdens de schafttijd vroeg Jan aan Kubinke: ‘wat zei je vrouw ervan, dat Knokenflip je zo vlug had genezen? Heb je haar verteld op welke manier je ziek bent geworden?’

‘Dat heb ik eerlijk gedaan, en wat ze gezegd heeft, nou, dat kunnen jullie wel denken: ze is er ene van deze streek en ik heb verschillende nieuwe voornamen gekregen: domme ezel, slechte monarch, onkruid, en weet ik meer. Ik.... wel ik ben blij’, en Kubinke wierp een blik op Frans, ‘dat ze geen Sloweense is.’

‘Dan had je een trap gekregen’, zei zwarte Loeks en allen lachten.

‘Kom, praten we er niet meer over’, stelde Flip voor en hij maakte een beweging met de hand, alsof hij de herinnering aan deze gebeurtenis wilde verjagen. ‘Wij zijn met een goed kompelstel. Jammer, dat we niet lang bij elkaar kunnen blijven.’

‘Nou, deze post duurt anders nog wel een tijdje eer we ermee klaar zijn’, meenden de anderen.

‘Ja, dat weet ik; wel, ik moet het dan toch zeggen’, en Flip keek even afwezig.

‘Ja, ik zal van hier vertrekken, naar een andere mijn. Het eindexamen voor de school zal ik nu gauw doen, maar op een andere mijn zal ik opzichter worden. - Nee, nee’, vervolgde Flip, toen de anderen hem in de rede wilden vallen, klaarblijkelijk met vragen of dit het gevolg was van de laatste gebeurtenis, ‘het is heel normaal gegaan.’

Daar zaten ze even verslagen.

[pagina 76]
[p. 76]

‘Allee jongens! Eens valt onze ploeg toch uit elkaar. We hebben het goed kunnen vinden, we hebben ook flink gewerkt en goed verdiend. Daarom niet getreurd.’

‘Het is dus voor jouw bestwil’, informeerde Jan.

‘Ja. Zo is het.’

‘Nou dan, dán is het toch goed.’

‘Wat iemand nodig heeft, moet hij hebben’, filosofeerde Flip lachend. ‘Bij alle teleurstellingen moet een man vrolijk blijven; dat is goed voor hemzelf en allen, die met hem in aanraking komen. En, is het niet? alles komt tenslotte toch goed terecht! Wel jongens, ik stel voor, dat wij op de laatste werkdag vóór mijn vertrek, na de dienst op een vrolijke wijze afscheid van elkaar nemen, in de herberg tegenover de mijn.’

In een opgeruimde stemming hervatte men het werk. En het klopte zo goed, dat de nieuwe opzichter, die vriendelijk groetend plotseling midden tussen hen stond, vol verbazing riep: ‘Kerels, zo'n prestatie als deze in dit Indianenkamp van Knokenflip en Zwarte Loeks heb ik, geloof ik, nog nooit gezien!’

‘Onze Knokenflip verlaat ons, en dan moet zwarte Loeks onze voorman worden’, stelde Kubinke voor.

‘Jongens, dat beloof ik jullie. Glück auf!’

De volgende dag verzond Flip zijn sollicitatie aan de directie van de mijn Bertha.

Een week later ontving hij bericht, dat hij als hulpopzichter was aangenomen en ter kennismaking bij inspecteur Humaan moest verschijnen. Directeur Rust had hem aanbevolen.

Op de Bertha ontmoette hij hoofdopzichter Baas, die hem aan inspecteur Humaan voorstelde.

‘Maar nu kun je niet meer bij je moeder blijven wonen’, vond Baas, ‘een opzichter dient nu eenmaal vlak bij de mijn te zijn. Ik heb dit al bekeken. Onze ladingmeester wil je graag een kamer afstaan en zijn vrouw zal voor je lichamelijk welzijn zorgen. 's Zondags kun je thuis zijn.’

Flip maakte daarop nog even kennis met de ladingmeester en zijn familie: het waren goede mensen.

Ja, liefst was hij toch bij moeder gebleven.

[pagina 77]
[p. 77]

Op 31 Juli 1909 ontving hij zijn diploma als mijnopzichter. Een aantekening gaf hem het recht de hoofdopzichterscursus zonder toelatingsexamen te volgen.

Daags erna zou hij zijn intrede doen op de mijn Bertha.

Vol idealen zag hij de toekomst tegemoet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken