Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pension Brocke (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pension Brocke
Afbeelding van Pension BrockeToon afbeelding van titelpagina van Pension Brocke

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.51 MB)

Scans (11.28 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Henri Pieck



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pension Brocke

(1926)–Cornélie Noordwal–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 146]
[p. 146]

Elfde hoofdstuk.
Effie's tweede bezoek.

Effie mocht eindelijk naar de Brockes. Zij voelde zoo'n behoefte aan hulp en steun in haar leven, en het was haar net als zou zij daar krijgen wat zij thuis miste. Papa, nu vast overtuigd dat het eenvoudig moedertje Brocke een standbeeld verdiende, pleitte net zoo lang bij mama, tot deze haar toestemming gaf in een schouderophalen van meerderheid. ‘Patsjalori!’ zei Theo. Mama keek hem woedend aan, en beklaagde zich als een slachtoffer van de grillen van man en kinderen. ‘Ik ben het ongelukkigste mensch op de wereld!’ verklaarde zij.

Dus stond op een kouden windigen October-Zondagmiddag Effie voor het smalle huis, waar zij zoo lang niet geweest was. En rillend in den scherpen noord-ooster, die haar langs de ooren sneed, tuurde Effie in de kamer. Er waren er maar drie binnen, moe, die bij een raam zat te haken, Gusta, die zat te lezen, Huug, die een stukje speelde op de oude piano, een kinderlijk melodietje, dat vertrouwelijk tokkelend door het raam heenklonk. Frans was uit met de kleine meisjes, en Julie studeerde

[pagina 147]
[p. 147]

boven voor haar op handen zijnd examen. Effie schelde zachtjes aan. Moe keek op van haar werk, en glimlachte in vriendelijk blijde verrassing. De deur ging open.

‘Effie.’

‘Gusta.’

De meisjes stonden tegenover elkaar, eenigszins verlegen. Gusta had een kleur. ‘Ik.... ik kom jullie weer eens opzoeken!’ zei Effie verward. ‘Koud weer hè, zoo somber.’

‘Ja.... heerlijk.... kom gauw binnen.’ Gusta trok haar in één opgewondenheid de gang door. ‘Hoe lief van je dat je bent gekomen.’

‘O dag, lieverd!’ kwam moe haar tegemoet. ‘Dat vind ik nu eens erg aardig van je.’ Huug hield op met spelen en wielde zich om op zijn krukje.

‘Dag Huug!’ zei Effie tot het bleeke jongetje met de donkere oogen. Hij keek haar dankbaar aan, en zij drukte zijn kleine magere hand. ‘Ik heb hem niet uitgestuurd vandaag!’ zei moe, ‘hij hoest nogal.’

‘Och!’ zei Effie medelijdend.

‘Kom hier zitten!’ zei Gusta en zij schikten allen gezellig om haar heen. Zij zat daar, het middelpunt van 't groepje. Het speet haar dat ze niets voor Huug had meegebracht; zijn droge scherpe kuch schraapte pijnlijk tegen haar oorvliezen aan. Zij zag moe bezorgd naar haar ventje kijken, en zij voelde op eens dat Huug niet lang zou leven, en dat dit bewustzijn knaagde aan het hart van het kleine vrouwtje tegenover haar, die een zucht smoorde.

‘Je excuseert Julie!’ zei Gusta, ‘ze heeft 't zoo druk en is zoo ingespannen, we durven haar niet roepen.’

‘Natuurlijk!’ zei Effie, ‘het moet toch wel heer-

[pagina 148]
[p. 148]

lijk zijn zoo'n vast doel te hebben. Ik verveel me soms zoo.’

‘Ja!’ hernam Gusta zacht, ‘maar er is alleen de angst, de angst dat zij er niet door komt en de kosten waren zoo groot.’

‘O ja!’ beaamde Effie. Maar eigenlijk kon zij daar nog niet goed in komen, want zij beschouwde geld als iets dat er altijd was; iets dat je zoo maar kon nemen als je 't noodig had.

Moe, die door ervaring scherp zag, glimlachte.

‘Wat moet Julie daar nu voor leeren? Zeker veel rekenen.’

‘Ja natuurlijk. Ze moet alles weten van wissels, en kassen opmaken en boeken afsluiten, en 't wetboek van koophandel kennen, en ik weet al niet wat meer. 't Is héél moeilijk.’

‘Ik wou, ik wou dat 't al voorbij was!’ fluisterde moe, ‘en ik hoop dat ze er door komt. O neen, niet voor 't geld dat 't gekost heeft, maar voor haarzelf. Ze heeft zoo getobd en gewerkt. Ze maakt zich letterlijk ziek door 's nachts op te blijven, en als ze er niet doorkomt, weet ik niet wat het worden moet... Enfin, we willen maar weer hopen.’

‘Hè ja!’ zei Effie gretig. ‘O ik zal... ik zal 't bepaald héérlijk vinden voor u en haar.’

‘Ze kan dadelijk een betrekking krijgen, dadelijk. Bij een broer van den meneer waar ze nu is. Dan moet ze de heele administratie van een hotel waarnemen. Een klein hotel.’

‘En dan verdient ze vijfhonderd gulden!’.... juichte Augusta, eensklaps met een schrik afbrekend bij de gedachte dat dit geluk hen nooit bereiken zou. Zij keek alsof ze de woorden wel had willen terugslikken.

‘Dat is geloof ik niet veel... wel?... ik bedoel voor een meisje zoo knap als Julie.’

[pagina 149]
[p. 149]

‘Niet véél... niet véél... o... 't is... heel veel... stootte Gusta uit.’

Moe greep Effie's hand. ‘Voor ons wel... we zullen zoo gelukkig er mee zijn. Het is een heele toekomst voor Julie. Ik had waarlijk nooit gedacht dat ze 't zóó ver zou brengen.’

‘O jawel, jawel! Theo zegt dat hij nog nooit een meisje heeft ontmoet zoo knap als Julie.’

‘Zegt Theo dat? hoe héérlijk!’ riep Augusta.., ‘O, kijk eens. Daar is Theo.’

Effie zag hoe in-blij ze allen waren Theo te zien, en dat hij aan twee handen niet genoeg had, toen hij binnenkwam.

‘Zoo mevrouwtje, dag Huug... Guus, wat heb je je haar komiek vandaag? Heb je 't niet komiek? Frans er niet en Julie? O, daar heb je mijn waarde zuster eens eindelijk. Koud hè, uwe hoogheid?’

Effie kende den stillen knorrigen Theo niet. Om daar notitie te nemen van Gusta's haar. Had hij ooit gelet op het haar van Ruda of Effie? Nooit. Effie geloofde dat hij er zelfs geen notitie van zou hebben genomen als zij, als monniken, zich de kruinen kaal hadden geschoren. Theo had gedacht aan Huugs hoest, en de verlangde pastilles voor hem meegebracht. ‘Wat een attentie!’ vond Effie. En Theo vroeg vroolijk voort naar Julie, waar ze nu aan bezig was, en naar meneer Vlieger en naar meneer Auerbach.

Juffrouw van Beuken kwam binnen en begroette Effie verrast. Effie kleurde pijnlijk, in een beetje wroeging. Hoe aardig dat juffrouw van Beuken het niet kwalijk nam, dat zij was afgedankt geworden. Het was toch lang niet mooi, want zij onderwees zoo goed. Juffrouw van Beuken praatte opgeruimd Effie's verlegenheid weg, sprak met haar over den vroegeren schooltijd. En de ondeugendheid van de klas behandelde zij lachend, als had zij er nooit

[pagina 150]
[p. 150]

anders dan licht over gedacht. ‘Als jullie nadachten zouden jullie niet zoo zijn!’ zei ze, ‘dat weet ik zeker.’

Er kwam plotseling in Effiie een hevig verlangen op iets voor juffrouw van Beuken te doen; iets dat haar leven van hardwerkende een beetje zou verlichten... Ze kon haar geen geld geven, maar met St. Nicolaas kon ze haar een verrassing sturen; iets degelijks, waar ze wat aan had. Arme juffrouw van Beuken, ze had toch ook weinig aan haar leven. Eeuwig slaven en sloven. Effie vond het een erg prettig middagje; de heerschende toon was zoo gezellig, Frans kwam thuis met de kinderen. En Julie kwam toch nog even beneden. Zij zagen haar allen aan: zooals ze daar plotseling in hun midden stond, lang, bleek, mager, in de oogen een zekere koortsflikkering van het gejaagd werken.

‘Kindje, kindje!’ zei moe hoofdschuddend.

‘Zegt u nu maar niets, moe!’ zei Julie rad. ‘Zoo Effie, hoe maak je 't?’ verwelkomde ze deze wat verbaasd. Effie tuurde op in het strakke ontdane gezichtje. Dit was leven, werken, een doel najagen. Maar niet zooals een rijk meisje het zou gedaan hebben, op haar gemak. Dit was werken met een woesten angst dat de pogingen zouden falen; werken ten koste van gezondheid, van eigen ik. Nadat Julie een kopje koffie had gedronken, drukte zij iedereen haastig de hand en liep weer weg.

‘Ik begrijp niet waarom zij zich zoo druk maakt,’ zei Theo, ‘ze komt er wel.’

Effie stond stilletjes op en sloop Julie achterna. Zij zag haar juist de trap opgaan. ‘Julie! Julie!’ riep ze.

De lange gestalte keerde zich om. ‘Wel, Effie?’ vroeg Julie kort.

‘Ik hoop zoo dat je er door komt. Dat wou ik je even zeggen.’

[pagina 151]
[p. 151]

‘Och!’ zei julie, het hoofd latende hangen, terwijl haar lippen beefden. En plots barstte zij in tranen uit, het hoofd tegen den witten gangmuur. ‘Je... je kunt 't nooit begrijpen wat 't zal zijn.. als ik er niet doorkom. Als jij in mijn geval was en... en je kwam er niet door... wat hinderde 't dan nog, hè? maar wij... moe moet zoo hard sloven... en er is verleden week een commensaal weggegaan... dat is al weer zooveel minder. Och Effie, daar heb jij geen verstand van... wat tobben is... ik bedoel wat werken is... Wat heb ik tegen je gezegd? Ik was wel gek mijn nood te klagen aan een vreemde zooals jij... vertel aan niemand iets, doe maar alsof je niets weet... dag!’ Julie's stem werd hard en haar voeten holden vlug de treden op. Maar Effie kwam haar achterop.

‘Je moet niet denken, dat ik zoo ongevoelig ben, Juul!’ haperde ze. ‘Ik begrijp 't heel goed. Vroeger op school, was ik leelijk tegen jullie. Maar ik heb zooveel gedacht, sedert. Theo heeft me leeren denken, en Frans ook. Ik ben niet meer de koude, harde Effie van vroeger. Denk je dat mijn leven zoo pleizierig is, dat... dat ik ook niet eens het een of ander heb dat ik akelig vind?... heusch, heusch, geloof me. Er is iets, dat net zoo naar is als geen geld te hebben... Dag Juul... wil je me een zoen geven?... Geef me een zoen van je en laten wij voortaan heel goed met elkaar zijn. Toe, Juul.’

Julie boog het hoofd naar Effie's wang, en zij schreiden samen.

‘Heb je Huug hooren hoesten?’ fluisterde Julie schor.

Effie knikte.

‘Nu is 't niets, maar 's nachts, 's nachts is 't soms... ik wil er niet aan denken. En vind je hem niet mager? Hij is doorschijnend.’

[pagina 152]
[p. 152]

‘Jullie moet hem goed warm houden!’ raadde Effie. ‘Dag!’ Want Theo kwam in de gang en zocht haar. Zij moesten naar huis. Effie was blij, dat het schemerdonker was, zoodat niemand haar behuilde oogen kon zien. ‘Nu lieverd, je komt eens gauw weer?’ vroeg moe. ‘O stellig, stellig!’ beloofde Effie.

 

‘Wel?’ vroeg Theo.

‘Ik ben blij dat ik geweest ben.’

‘Dat wist ik wel; 't zal je goed doen.’

‘Zeg Theo, die Huug...’

‘Ja, 't is naar. Maar jij woont hem niet bij als ik. 't Is zoo'n snugger ventje, en hij wil nog zoo graag leeren. Ik geloof dat hij zelf niet beseft hoe erg hij is, en dat de moeder het ook niet weet. Geef me maar een arm, Ef, het wordt al donker.’

‘Ja Theo, goed.’

Zij spraken niet meer, maar terwijl zij samen gingen door de stille straten in winteravondschemering, voelden zij zich trouwe kameraden; geen kinderen meer, doch jonge menschen die den ernst van het leven zagen, en er door konden gaan als broer en zuster vol hoop en moed, gesteund door elkanders genegenheid.

Toen zij voor hun deur stonden, zei Theo: ‘ik ben blij dat je geweest bent. 't Was een heel feest voor ze.’

‘Ze zijn heel aardig,’ zei Effie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken