De 'Poeticsche werken'

[p. 403]

Register van de beginregels der gedichten

Opgenomen zijn niet enkel Van der Noots gedichten, maar ook alle verzen van anderen; enig criterium is dat de stukken ten minste twee verzen lang zijn. De volgorde is alfabetisch, mits men rekening houdt met de volgende aanpassingen:

c	[k]	vindt men bij	k	(behalve in Romaanse vormen en in eigennamen)
ck	[k]		k
i/j			i
u	[v]		v
v	[y]		u
y	[i]		i
	[ε.i]		ij

A Ce matin, ce pendant que l'Aurore	dl. II, blz.	379
A Ce matin, Clion, la belle & gratieuse,		326
Acht v toch cleene /		280
Aensiende claer v deughdt // De Smidt / goedt vrindt en Heere /		419
Αθανάτων στέφανος μονσων αμαράνθινος αἰεὶ.		404
Ay! ay! den ooghen wee die sochten quade dinghen /		480
Ainsi ie dis,, par mes escrits,, a mes amis,,		342
Ay wat vreemder gheluydt slaeght my daer in mijn ooren		281
Al en heeft my den Tydt noch noyt willen ghehenghen /		401
Al had' Horatius / oft Pindarus daer neuen /		355
Al had' Horatius / oft Pindarus verheuen /		378
Al had' ick dry-maels meer tonghen dan op t'hoofdt haren,		243, 334, 418
Al is de Boosheydt fel,, en oock de Loeughen snel,		162
Alleen de hoet der neghen Musen schoone		404
Alle vrindtschap en deughdt diemen doedt ander menschen		356
Alle wel-daedt / en lof sijn weerdigh de Poëten		405
Allons nous en Thiard, fuions ceste contrée		396
Almaghtigh Eeuwigh Godt! O Vader der ghenaden,		253
Almaghtigh Godt,		252
Alma Venus rursus cingebat tempora Myrto,		245, 426
Alme Phoebus! Apollo goedertiren!		426
Alors que le bon Roy		337
Als Cupido vernam dat ick op de Trompetten		409
Als Godt ons gheeft de Deughdt Veursichticheydt verheuen		307
Als ic aensi den Vrueghtijdt schoone		347
Als ic aensie den quaden tijdt /		443
Als ic / Axonio! op v leuen neem achte		469
Alsmen de saken recht, soot hoordt, vvildt ouer-legghen,		187
Als my / Apollo claer! en sijn Susters / ghehinghen		444
Als Olympien wit / en Roosen roodt daer neuen		350
Al wat deur Pindarum / en Homerum verheuen /		474
Al wat Pindarus fijn		280
Al weet ick veurslaeghs wel datmen (ter goeder trouwen)		208
Angue ferunt Cadmum corpus mutasse bilingui,		237
Apollo Delien, Prince der Medecynen,		249
Apollo was by na wt dees Landen veriaeght /		377
Appollo claer! soo ghy op de reuire		423
Aristotilems sin weet' ick oprecht te wesen		215
Arnouts / ick / die den Dagh die v de Heer der Heeren		479
Assez plus dur qu'en fer qu'en bronze, ou qu'en pourfire		258, 414
Atant es tu venu, ô Prince magnanime,		293, 301
At nos virtutes ipsas inuertimus atque		420
Av son de la trompette		381
Balbis sans la vertu, la Noblesse n'est rien,		395
Beters noch schoonders toch / en werdt hier oyt gheuonden		439

[p. 404]

Bien-heureux est celui, qui de semence bonne	154
Boeckel! soo ghy v ghinghdt / van ionghs / ter deughdt begheuen	481
Boghen / Oblisken groots / en Piramiden hooghe /	495, 499
Bon Dieu, nous te louons, qu'il t'a pleu nous repaistre,	254
Bothemer / d'loon der Deughdt / is onsterffelijck' eere /	442
Boudessons vous voiants, auoir (à grande cure)	207
Caliope! pucelle,	367
Calliope / Goddinne schoone!	367
Carle (diemen oock naemdt med den toenaem (de Grote	155
Carro ie vis sans quelque petulance	384
Celuy qui d'acquerir pourchasse	463
Celuy qui n'a la cognoissance,	302
Ce m'est peine, à vray dire,	180
Cest chose fort à plaindre en cestuy nostre eage	464
C'est peu de cas aussi de bastir iusque aux cieux,	476
Ceulx qui de bonne audace	220
Chare puer, madeant generoso pocula Baccho	345
Claris'! en vous voiant en chasque temps & lieu	412
Clio / wy sullen eens den lof soo wel beschryuen	478
Combien prisez doiuent bien estre	361
Combien que ta vertu soit par mer & par terre	461
Comme ie preparois en ce beau mois de May,	343
Comme le rosseignol prendt de chanter enuie	459
Comme les vitieus,, hayent les vertueus,	500
Comperis / achterclap / en nydt volghen den vromen /	481
Contemplant ta vertu, & ta vie modeste	354
Cosme de tes vertus l'abondante etincelle	364
Credete voi, che Cesare, ò Marcello,	380, 477
Cvm peterem nuper vento Anglica regna secundo,	236
Cum tu candida sis magis ligustro	339
Daems om t'gheldt dat de menschen hanghen	351
Daer Midam wordt ghedooghdt,, het vonnisse te strycken	161
Damant! die om v deughdt gheworden syt Amptmandt	438
Dame d'honneur! tant gracieuse & belle	386
Dat moors-hoofdt datmen siet bouen die borcht verheuen /	480
D'Auguste les vertus, ni de Mecoene encore	299
De beléefdtheydt, verseldt medt de Konsten ver-heuen,	191
De beleeftheydt / de Deughdt / en de ghunste vol trouwen /	378
De Bruyne! deur v vroom en v oprecht leuen	342
De David! vous voyant amateur fauorable	367
De Deckere / alst past sullen wy soo beschryuen	408
De Deughden schoon / veel vrome toe gheschreuen	418
De deughdt (die moeder is der kunsten / en der Deughden	481
De Deught, hoe groot sy is, en can niet claer vvt-schynen	190
Deerghiricheydt (Marchant) medt de vvellust vol schanden,	178
Deerlijke Liefde goedt / d'Eendracht / en vaste trouwe	374
De gheleerdtheydt (de rym) het studeren en d'lesen	215
Den langhen tijt / noch tsnel verloop der iaren /	344
Den Lief-hebbers de Deughdt	455
De Planeten (groot Vorst) komen / soo men kan merken	295
De reuck ws asems goedt / schoonste Olympiette /	441
De Roy / een beleefdt mensch / verstandigh / wys / vol deughden /	479
Der vromer helpers vroom / behoort eeuwighen lof /	321
Desen nacht quam tot my, Melpomene, de schoone,	205
Des fins ambitieux & du mocqueur vulgaire	247, 492, 496, 500
De Smidt / die medt den naem / maer niet in d'werc / sijt Smeden /	451
De Smidt sage & humain, comme la souuenance	189
De Smidts, die medt den naem, maer niet in d'vverc, syt Smeden	191
Des Muses Seurs, la bien disante troupe	310

[p. 405]

De Sotten heeten sot, die, die heur sotternyen	164, 251, 448
Des que mon oeil apperceut ton ouurage	231
De suet-vloedende Noot / en d'Olympia reyne /	461
De tydt, die snelder vlight, dan t'schip sniidt deur dé bàren,	186
De ton Chant la doulceur, de tes vers l'excellence	466
Detractez sont les meilleurs par enuie,	326
De Vader Iupiter / groot in Deughdt en in Machte /	340
De veerschen di ic nv / deur Liefde heb gheschreuen /	476
De veursightigheyt Godts, deur den Ardt, dats Nature,	214
De Witte, soo / onder dornen en bloemen	351
D'exempel van Sinte	371
Di de Deughdt / groot van weerden /	420
Die niet en weet wat vreughdt	358
Die Phebums Pristers goedt / deught en vrindtschap bewijsen	490
Die Satans Ryck / suckt te verminderen,,	421
Dieu, qui par ton pouuoir, sapience, & bonté,	256, 412
Die weten en verstaen / hoe schoon' dat is te wesen	491, 495, 499
Di houlijken (de Smidt) achtmen oprecht te wesen	451
Dimidio meditans attentus cuncta diëi	428
Di onrecht / schamp / en spyt / verduldigh kan verdraghen /	450
Di recht Poëten sijn / vyndt men / Coesart / seer selden.	464
Disdegno ardeano le sagaci Muse,	403
Dit is d' beeldt van den Vorst der Belgicscher Poeten /	263
Dit vremdt nieu Iaer, doet my, uvver ghedenken,	201
Dochters van onsen Godt /	455
Dont meritez de n'auoir moindre gloire,	389
D'Ooghen, d'ooren, den mond, t'haer, wanghen en den baerdt,	155, 271
D'Oordeelen Godts sijn recht / oprecht sijn al sijn werken:	452
DOrloghe te seer fel / en Pax (dimen noemt Vrede)	459
D'Out spreeck'woordt Asselliers, dat ouer soo veel' Iaren	213, 357
Dragon, bien que le temps aille tout de trauers	325
Dry maels vyf iaren oudt was des Raedts-Heere sone,	237, 356
Dry-voudigh is de Beleeftheydt / mijn Heere /	393
Dulce Dei cantat laudes, & numina Regis,	263, 272, 280, 292
Dvm tua conspicerem diuino numine plena	236
Dv tonant Iupiter l'alme & diuine race	408
Εγγενιϰόν δέδοται τοδἒ σοὶ Νωθαῖε τροπαῖον	245, 261, 309
Edel Heer' vander Noot / vercierdt medt Deught en Eere	382
Een kusken soet! aen v mondeken reyne	391
Eens op een ander tijdt sullen wy soo beschrijuen	435
Εῖ μοι ϰαλὰ πέγει τὰ μελύδρία, ϰαί ταδε μοῦνα	402
Elck eerbaer Man	349
Elck cloec mensch sie wel toe / als hem wat goedts gheschiedt /	481
En admirant vostre sainte beauté	246, 386
En vain certes en vain les Princes se trauaillent,	324
Erato / Musa wys / die onder ander dinghen	355
Et iam dente minus mordeor inuido	165
Et mirabar ego Diuini magna Poëte	166
Evterpe / helpt my toch / o Musa goedertiren /	473
Evterpe! Musa wys / die de vrome medt vreughden	431
Faem-gheuende Clio / op t' gheclanc der trompetten	446
Fernandes! l'on ne peut mieux toute fascherie	458
Fortune en verkeert het eel gheslachte niet /	373
Fortune / storm / noch haet / die dic de beste plaghen /	373
Fvcker plus tost sera le chariot que guide	322
Gavdete ô Veneres Cupidinesque,	318
Genereus vander Noot, à qui les cieux tant d'heur	294
Ghedenkende uws naems / en uws vroom leuens mede	465

[p. 406]

Ghelijck Apollo claer / in t'hemels rijck gheseten /	332
Gheliick de honden sot, die sonder reden leuen,	190, 448
Ghelyck (sonder bedrogh, on-ergh, en sonder galle,	250
Ghelijck / soo haest de Nacht zijnen mantel komt spreyden	459
Ghelijc wy onlanghs noch / Van Veldtwyck / t'samen spraken	341
Gheluckigh is de mensch die na den wil' des Heeren	252
Gheluckigh moet-men v, achten, vrome Scholiren,	249, 490
Gheluckigh sijn sy vry, en saligh daer beneuen,	154, 465
Ghysbrechts / de misdaedt heeft de felle doodt ontbonden /	482
Ghij sijt schoon Lief mijn vreughdt / en mijns herten behagen /	408
Ghy soudt wel zijn verdooldt / Vander Noot / gheleerdt Heere /	406
Ghy vroome Sweerdts die hier / vergadert hebt te samen	358
Gleich wie Homerus weit bekant /	246, 261, 294
Gloire, los, & honneur te soit, Dieu mon Seigneur,	256, 412
Goddinne schoone /	478
Godt (synde t'hooghste goedt)	419
Graef vanden Bergh / als v / de Hemelen hier d'leuen	305
Grammey! na dat my dunckt / soo moecht men in dees tyden	483
Grand Eternel! donné nous, à ta gloire,	460
Grand Prince, s'il te plaist me prester ton oreille	331
Grootste onwetentheydt is t'quaedt hier aen te cleuen /	441, 479
Had' ick by my / om v wel te beschinken	395
Haften / deur ghirigheyt / loopt men int t'svyandts net	480
Heeren! di / deur goedt Recht / als Heeren goedertiren /	311
Helmans! ghy die hier kendt der Liefden groote crachten	423
Helmans! siet! Cupido / en Venus doen my singhen	426
Het beste datmen vindt in Olympo daer bouen,	262
Het is een droeue saeck / dat in des' onse Iaren	464
Heureux celluy ie nomme	432
Heureux doncques ceux la lesquelz sont curieux,	325
Heureux (puis que le seul loz	299, 324
Hîc Nympha in thalamo recubantem Mnemia Virgo	398
Hier dlichaem rust van Pelgherom / die toonen	453
Hoe Gheluckigh sijt ghy ô Braband, in dees tyden,	154, 356
Hooueerdigh / quaedt / straf / sot / en onkuysch van maniren	482
Horatiano spiritu	158, 334
Hos ego versiculos feci	300
Houvvardt, Vitruuius, seyde in syne tyden,	186
Iamas no vi dettas lluuia de noche	348
I' ay maintefois tasché (Siuori, en vertus riche)	344
I' ay reduit maintes fois, Balbani! en momoire	422
Icy se voicy bien paind & en bronze engraué	155
Icy vois tu Lecteur, peindt au vif l'effigie,	282
Ie dirois Messeigneurs, d'vne belle faconde	283
I'Estime mille fois bien-heureus le Seigneur	462
Ie suis tout resioüy plus que ne sçaüroys dire	305
Ie veux me souuenant de ma gentille Amie	345
Ick / di hier veurmaels v / Heeren / heb toe gheschreuen	303
Ic merck aen v / o Mullem! en aen v kinders mede /	474
Ick moet v prijsen Sweerdts! in dees' benaude tyden /	463
Ick sagh mijn Nymphe goedt / onder duysent Iongh-vrouwen /	453
Ic wil nv singhen een nieu Liedt /	417
Ick wil ter eeren Godts mijn dicht en werck beginnen,	170
In den April als Flora heur gaet spoyen	475
In dese tyden quaedt / alsmen aen alle syden	410
In di tijden (de Bock) als men vandt mans en vrouwen	440
In Heliseus dal / daer de goede Poeten	457
In hoe menighe Stadt / tot hoe menigher stonden /	439
Yo mijn hert is my vol vreughden	345

[p. 407]

Ipse quidem possis Pario de marmore tecta	477
Irrisor osorque artis ignarus adeò	158
Is der Deught rechten loon / lof en ontsterflijck eere /	471
Isocrates heeft ons veel goetds geschreuen	342
Ist dat men om van ionghs / hem ter Deughdt te begheuen /	447
Iustum & tenacem propositi virum	420
Ken sou (veur-waer / dunckt my) niet weerdigh wesen	392
K'en was noyt meer verheughdt,	242, 449
Ken vvil my op dit pas, niet çiren oft ver-schoonen	216
Cloec sijn in wederspoetdt / als Fortune wilt draeyen /	371
Compt liefhebbers der Deughdt die in goy konsten groydt	271
Kost men deur staedt oft schat / sonder d'werck der Poëten	335
La beautè de ta face	445
La Guerre, gaste-iu, & la Paix debonnaire,	459
La seruante de Dieu, que nous nommons Fortune	241
Las! helas! la vertu n'a plus credit au monde	247, 492, 496, 500
La vertu, la faueur, & la Muse & les vers	306
Le dict de Ciceron ie trouue veritable	195
Le felon veult chanter les Martiaux orages,	246
Le Macedonien, qui conquestoit le monde,	300
Le medecin de la peine,	458
Le Roy François premier a amené en France	244
Le Roy / sy bloyen schoon / maer brenghen voordts quaey vruchten	480
Leser, ghelijckmen siet (vlieghende alom') de bien	152
Le seul chapeau des neuf sçauants Soeurs	404
Les Muses & les Arts, & la vertu feconde,	188
Les plus gentilz espritz, les plus doctes Poëtes,	448
L'estincellant Oeuil de ce monde	220
Les vers sont immortels, mais la richesse humaine	394
L'Homme tant seulement s'attire los & gloire	338
Lindemans! een wys man en sal zijnen spot maken	480
Lode que iadis resonnoit	183
Lof, eere, prijs en danck, sy v God' t'allen tyden	255, 411
Lo que agora às mostrado de repozo	237, 350
Lors que Charles le Grand les Marans vint donter	155
Lors que ton oeil voit quelque vertu rare	388
Madame! en vous voyant tant sage & tant honneste	386
Madame, s'on pouuoit de vostre bon Lignage,	194
Madame! son pouuoit de vostre bon lignage	428
Maer al dat deuchdelijck is / en weert ghepresen	422
Maistresse gracieuse	322
Ma Muse (mon Seigneur) est tousiours fauorable	192, 319
Mantua Virgilio, Nothaeo Antuerpia gaudet:	425
Marquis van Baden edel Heere /	445
Maxima quae vi nunc sint, olim sunt parua futura,	400
Me blame qui voudra pour estre trop honneste,	352
Me doctarum hederae praemia frontium	165
Meester Ian, v goedt hert, en vroom, vred'samigh leuen	204
Meester Melcen! de Mensch kan wel veel dinghen micken	452
Meester Peeter, de deughdt der Beleefdtheyt, soo schoone	200
Men kan de vrome hier / gheen schoonder saken gheuen	480
Men moueat cimex Pantilius? aut crucier quòd	164
Men vyndt (Balbani) nv veel volx diet al verachten	422
Merkende (machtigh Vorst) in Vorsten oft in Heeren	327
Mes chieres Seurs tresbelles!	390
Mieux font les Vers les grands Seigneurs reniure,	330
Mijn Heer Anraedt / de deughdt der Beleefdtheydt / so schoone	434
Mijn heer' soo wordt mijn Deughdt // verweckt deur v schoon deughden /	459

[p. 408]

Myn Heer van Sauenter, Soon van Phlips vander Méeren,	201
Mijn Heer! waer plagh te zijn dat spreec-woordt (in veurtijden)	427
Mijn hert wordt my vervuldt med Nepenthe, en med vreugden,	213, 357
Mijn ooghen hebben strijdt // altijdt // Lief goedertiren /	409
Myn Veerschen sijn onnut veur te ghirighe menschen /	454
Moysen veur t'Hebreusch volck, gaf Abrams Godt, zijn wetten:	211
Moneglia! sçauant, liberal, sage & bon,	336
Monsieur, quand i'apperçoi tant d'esprits en la France	244
Nacht ende dagh / deur cracht der schoonster Vrouwen	397
Na dat ghy siele en lijf ghespijst hebt med verheughen,	253
Na / dat ghy syt begaefdt / myn Vrinden / vanden Heere /	486
Na dat ghy syt / o schoone!	339
Na dat Godt heeft gheveughdt, dat ick in d'leuen,	205
Na dat hier niet en wordt iet beters toch beuonden	407
Nadat ick nv den lof van Grammey heb ghesonghen /	485
Na dat my is ghegheuen	224
Na dat my t'smorghens vroegh / de blosende Aurora /	425
Na dat niet beters hier (Tholinckx) en wordt beuonden	477
Na dat wy (Clio goedt / o Musa hoogh van Moede /)	436
Na d'leuen siet ghy hier (Leser) d'aensight en d'vvesen,	282
Nam neque Pyramidum sumptus ad sydera Dusti,	477
Natura impellimur vt prodesse & delectare velimus	457
Nature / siende claer / dat de mensch op der eerden	458
Neemt aen in danck / t'uwer eer' / mijn goedt Heere /	282
Niet teghenstaende (Vorst) dat deurgaens alle menschen	329
Nobilis & doctus vir, quàm sit clare Poëta	274, 277
Non incisa notis marmora publicis,	323
Non mutat fortuna genus, cui iniuria cedit	304, 373
Non vsitata, nec tenui ferar	370
Non vidi mai dopò notturna pioggia	348
Non ui diranno i secoli futuri	163, 294
Notaeus, o Lector vide,	340
Nothaee idcirco es fama super aethera notus	206, 373
Nunquam aeternarum marescunt serta Sororum.	404
Nv te hants / als wy sien / Martem / fier van ghemoede /	467
O Alder schoonste schoone	315
O Beaux Gants perfuméz! dont la suaue odeur	188
O Belle Olimpia! (Nymphe tres-honorée!	385
O Decus eximium Phoebi, Notaee celebris,	471
O Dieu, Pere eternel, plein de grace & puissance,	254
Odimus accipitrem, quia viuit semper in armis:	406
O Diuin vander Noot, à qui les cieux tant d'heur	300
Oft nv Heracletes leefde / diemen veurtyden /	394
O Godt, die deur v macht, wijsheydt, deughdt en ghenade,	255, 411
O kusken soet soo onuerhuts ghestolen /	391
O Manna! Hemels-broodt / o myn sute Succade.	391
Om dat ghy deughdelijc / alle boosheyt gaet schouwen /	281
Om dat ghy Godt Meer aCht dan alle eerdtsche Saken /	411
Om dat ghy hebt (groot Vorst) van zeer zwaren gewichte	293, 299
Om dat ghy volghdt de Deughdt / als lief-hebber der Deughden /	281
Om dat ghy zijt begaefdt / Van Nispen / medt veel deughden	417
Om de Menschen te bat eerlijck te leeren leuen /	501
Om onsen Godt te bat / te dinen en te louen /	479
Om Schande / Schade groot / en Droefheyt te verdrijuen	269
Om te volbrenghen saken quaet	403
Om t'gheldt dat hier aen pracht / wellustighe besteden	491
Om v deughden Anraet! moet ick v eer' bewijsen /	481
Onder den schoonsten boom' die ooyt mans oogen saghen	225
Onlancx na dat ick was,	242, 449

[p. 409]

Ootmoedigh / Eerbaer / Wys / suet / zedigh van maniren	482
Optimi Pueri Puella pulchra,	418
Op v betrou' ick Godt, ghy zijt mijn toeuerlaet,	257, 413
Ores que le Soleil le Verseur a laissé	222
Ovltre ce que i'ay dict en langue Brabançonne	226
Ὀυς ὁ θɜὸς ϰαὶ ἂναξ Ποιητων θεὶος Ομηρος	237, 366
O Wat deughdt en wat eere	353
Pardo! v goedt verstandt / v wysheydt / en v deughden	399
Pelgrom! seer groot bedrogh sonder ghetal oft somme /	466
Penses tu, Compain, que les graces,	444
Perez! des meillieurs biens que Dieu à, dans ce monde	473
Peu de temps la beauté dure,	325
Pieredes / Goddinnen schoon /	359
Pierides / die Deughdt medt Vreughdt kunt mingen /	357
Pindare est la doulceur,	280
Pindare est seul l'honneur des Poëtes liriques	261
Pithagoras die vverd' deur lust tot Deughdt en eere,	248
Polymnia venez, & resonons la gloire	457
Post ingentia facta	164
Pour faire des iniquitez,	403
Pourquoy, Erneste Duc, tiens d'Alcide la Masse?	446
Praesentis quae sint in carmine dona Poëtae	333, 402
Prelaet! te wyl my Godt in d'eertsche dal	415
Prince de grand valeur, n'eusses tu autre grace,	175
Prince de Parme, grand Seigneur!	300
Pvis qu'ainsi Dieu le veut, refleuriront au monde	297
Pvis que Dieu & les cieux, o Prince tresillustre,	193
Pvis que le Temps chenu, fait noier dessoubs l'onde	409
Pvis que ton noble coeur sus la Vertu se fonde	385
Pvis qu'il ta pleu de Maess, me faire tant d'honneur	221
Quand ie voy tant de couleurs,	348
Quand le Duc de Brabant	405
Qve diront l'Angleterre!	363
Qvelle rare virtu, quel Sacro Ingegno	262, 309
Qvelle si enuieuse ou arrogante veine	333
Quelques Princes puissans pour sacrer leur memoire,	328, 336
Qu'est ce qui faict les vers & leurs saints artisans	163, 338
Qvi au Printemps a veu l'industrie & la beur	244, 442
Qvis te mirandum ignorat Nothaee Poëtam,	450
Qui veut diminuer le Regne Sathanique,,	421
Qvod celebre exstruitur tibi iam NΩtaee tropaeum,	245, 261
Recht van der verken aerdt is menigh ghirigh gheck /	481
Richesse sans Vertu (Moneglia) n'est rien,	335
Rien ne pourroit trouuer l'homme meilleur au monde	322
Rycdom die moeder syt van de pluymstrijckers quaet /	482
Roelands, het dorp van Brecht (daer de Noot gaet vermeeren	176
Ronsard jadis huchà la famille sacrée	309
S' Alcide pour auoir dextrement abatu	434
Sanglier si l'amitié vient, de quelque semblance	241
Scholiers die recht dé Deuchdt aen-hanghen, en heur leuen	248, 490
Schoonder en vindtmen niet dan wel en recht te leuen	393
Schoone Ionghvrouwen,, wilt onthouwen,, myn ontvouwen,,	341
Schoon Ionghvrou / teerder vele	360
Seigneur, pour les presents, dons, deniers, & largesses,	306
Seigneur, puis qu'en toy git toute mon esperance,	258, 414
Seu dicas duri Ianus molimina Martis	469
Siend' v Meester Rombout / soo wel gheleerdt te wesen	421

[p. 410]

Signor Re! voz vertus & voz belles louanges	383
Sy en kunnen den schat der Deughden niet verpachten	406
Sy schryuen te vergheefs (Vander Noot) medt besuren /	356
Siluestres homines sacer interpresque deorum	458
Sine neruis altera	164
Sy oncques je chantay	365
Si pulchra mea sunt carmina, vel illa sola	402
Si qua tamen donant, dant schurris dantque cynedis,	326
Sit leuidense licet Princeps clarissime munus	168
Siuori s'on pouuoit & par pleurs, & par plainctes	362
Si vous voulés, Seigneurs, prester l'oreille	196
Si vous voulez, Villers, prester l'oreille	429
Soo de bloemkens op t'veldt / deur des reghens besproyen /	479
Soo d'Esmeraulden gruen medt de roode Rubynen,	207
Soo d'Olympia schoone	421
Soo ick nu hier dan daer, en op verscheyden tyden,	184
Soo ick onlanghs aensagh den grooten hoop der ermen /	487
Soo ick v Pelgherims / in deughden op sie groyen	453
Soo men dick meer den Nacht	404
Soud'ick de vromigheydt, en dé heerlyke daden	240
Sou ick d'een-voudigheydt / Godt / en de Deughdt verlaten /	406
Spirto diuin, di cui la bella Flora	382
Στεφὰνους μὲν ϰροτάφοισι	345
Sveiro! soo ic v vroom en goedt weet te wesen /	339
Sur tout, le grand Prince Alexandre,	440
Sus, non ingrats successeurs,	389
Tassis: i'auois des-ia, bien mise apoint ma lire	363
Ten waer niet vremdt al waer ic heel beroydt /	440
Te tibi subripuit doctum, tam docta Pucella,	423
Te Westen / deur de Konst / die Godt my heeft ghegheuen /	413
Te vvyl' dat On-gheval, Cranckheyt en Oudtheyt mede	250
Thalia soet / Princesse schoone /	361
Tien-duysent / Liefden reyn / en niet min Deughden schoone	353
Tiras! voyant la face de ma belle,	384
Tis wel hoogh tydt / dunckt my / Vander Borcht! mijn goedt Heere /	373
Tout ce, Monsieur! que l'homme faict au monde	389
Tout honneur & faueur merite vn bon Poëte,	337
Trehou, VValrands, Verdonck en Piuernage mede	204
Trois-fois le bien venu soit la vostre Excellence	323
Tsindts dat ick kennis creegh Ionc-Vrou' aen v gheslachte,	195
Tu ne seras conuoiteux d'amasser	304
Tu quoque si vis	421
V Beyde wetende oprecht vrinden te wesen	341
V Beleeftheydt / v deughdt / Carillo goedt Heere /	320
V Nymphael vvesen reyn, en v sute bruyn ooghen	251, 397
Vn Roy, tant soit il grand en terre, & en prouesse,	468
Vrania / Godts dochter schoone!	416
V sal dinen dit boeck tot stightingh, med verblyden,	153
V Siende Deughdelijc / deuot / vreesen den Heere /	420
V Siende / Georgio / nu / in uwen Vrueghtydt bloijen	347
V Siende merckelijck / Carro / recht vrindt te wesen	391
V Siende / schoon Ionghvrouwe /	447
V Siende Vroom en Wys / Hoogh achten deughdt en trouwe /	360
Vt deus, & Princeps vatum diuinus Homerus,	237, 356
Vt mihi sint linguae totidem quot vertice crines	158, 474
Valeat res ludicra si me	164
Van al' t' gheen dat wy hier oyt bedreuen oft seyden	480
Van Bentinc, fort, & sage,	407

[p. 411]

Vander Noot pacifique,	228
Van Etten! vous trouuant non moins que genereus	455
Van Wonsel! soo ick v / een recht vrindt ken te wesen	367
Veel beter ist benydt te wesen dan beclaeghdt /	482
Veel herder dan in stael, in koper oft pourphier,	257, 413
Veel menschen achtent al veur quaedt / oft dweperye /	470
Veel Ouders vvel bedacht, ouer veel hondert Iaren,	202
Verast de wercken schoon soo kunstighlijek beschreuen	482
Verde zeer wijdt van hier / na Plutons droeue rijken /	375
Verdinen sy te syn / gheloondt / gheeerdt / ghepresen /	486
Vergano / t'alder tijdt / t'sy oft ick hier sal leuen	343
Vertu, Honneur, Amour, Leauté & Constance	320
Vertu, Honneur, Plaisir, Amour & Courtoisie	409
Veu que tu es plus blanche que les liz,	339
Veurdachtigh / Ongheual / noch Nydigh hert verwaten	294
Vincent de Smidt i'ay veu Vincent de Smidt ton pere,	189
Viuent l'esprit de Dieu, & les Diuins Poëtes,	247, 492, 496, 500
Vixere fortes ante Agamemnona Multi:	436
Voirmaels doen den tijt vvas gheleden, die met rechte	206
Vos soys dichoso en gracias sobre humanas,	262, 324
Vous ayant veu, pour vostre noble coeur,	387
Vous cueillerez plaisir, & erudition,	153
Vous voyant, (mon Fossà! orné de Vertus belles)	345
Vous voyant Vertueux, Genereux, & Sçauant	414
Voiant à mon regret, Vertu & la Science,	404
Voyant Monsieur! l'heur & la grace	365
Vrays Cygnes sont les bons Poëtes	320
Vrouwen die sottelijck	341
Vrouwen die wijselijck	341
Wat de Menschen bedrijuen	238, 477
VVat men ter weereldt doedt t'wordt deur den Tijdt vergeten /	452
VVel aen / Beeldtsnyder! vriendt! wilt my hier nv vertellen	433
VVesternacher de tes vertus vne etincelle	321
VVetende / De Bruyn / vroom en ghetrou vol deughden /	449
VVyckt Zoijelisten / wyckt / ghy verdwyndt deur d'benyden /	450
Wijsheydt / en Deughdt // veursichtigheydt en Eere /	465
Wy vvenschen hier altydt om salighe nieu làren,	200
Wi ionstighlijc liefde draeghdt (als de vrye)	281
VVilt v / Antwerpen / nu / (Schoonste Nymphe) verblijden	308
Zoilus his actus stimulas hoc percitus oestro	164