Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zarco, de zeevaarder (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zarco, de zeevaarder
Afbeelding van Zarco, de zeevaarderToon afbeelding van titelpagina van Zarco, de zeevaarder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

Scans (9.65 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Illustrator

Dick de Wilde



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zarco, de zeevaarder

(1967)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

21 Van dertien drie

Toen eindelijk alles was geladen volgde het afscheid van de radja en de bevolking van Cochin. Het was feestelijk en hartelijk. Er was geen kwaad woord gevallen en over de gedreven handel waren beide partijen zeer voldaan. De Cochinezen hadden aan Turken en Arabieren nooit zoveel en nooit zo goed verkocht als aan de Portugezen, en Cabral had in zijn zes karvelen een lading, rijker dan hij voor dertien had verwacht. Maar Zarco zat in zorg. Hoe zou hij zijn tot zinkens toe geladen schepen ooit veilig over de oceanen brengen?

De oversteek van Indië naar Afrika verliep veel vlotter dan de vorige keer. Ze hadden nu een gunstige passaat. Ook hadden ze in Cochin geschikte victualiën opgedaan. Van bederf hadden ze geen last en dientengevolge bleven bloedloop en scheurbuik uit. Ook troffen ze geen zware zeegang. De hoge deklasten leverden bij de kalme zee geen moeite op.

Arabische kustvaarders die ze dwars op hun koers ontmoetten vormden een aanwijzing dat ze weldra in Afrika zouden zijn. Zarco meende voor de boeg de kust reeds flauw te zien. De overtocht was gelukkig volbracht.

Toen riep de uitkijk uit het kraaienest: ‘De Sint Jacobus zit vast!’

Zarco keek naar de schepen in zijn zog. Het tweede in de linie bleef achter. De volgende schepen voeren er met een wijde boog omheen. Zarco liet wenden. Het bleek dat het schip was vastgelopen op een onderzees rif. Dit was een risico dat de schepen voortdurend liepen in onbekende wateren, vooral in de nabijheid van de kust. Onder Vasco da Gama hadden ze op deze wijze ook een schip verloren, maar dat was leeg. De Sint Jacobus was, op het admiraalsschip na, het rijkst beladen schip van de gehele vloot.

Met alle boten gingen ze boegseren om hem weer vlot te krijgen. Maar hoe hard ook meer dan honderd roeiers aan de riemen trokken, er kwam geen beweging in het vastgelopen schip. Het zat muurvast op het rif.

Cabral wilde daarop de lading van de Sint Jacobus overbrengen naar de andere schepen, maar dat wees Zarco met beslistheid af. Zij waren al tot het uiterste beladen. Met een nog hogere deklast kwamen ze nooit

[pagina 146]
[p. 146]

om de Kaap en over de Atlantische Oceaan. En dit keer luisterde Cabral naar zijn piloot. Iets van het allerkostbaarste dat weinig woog en niet veel plaats besloeg ging naar de Sint Petrus over en de bemanning werd over de andere schepen verdeeld. De meeste lading moest worden prijsgegeven.

Het ging Gasparo da Gama aan het hart. ‘Zal het geen zonde zijn?’ klaagde hij. ‘Zal je geen zaak als die van Fugger kunnen beginnen met zo'n handel?’

Ze hadden geen keus. Cabral liet de brand in de Sint Jacobus steken. Een zware geur van wierook, mirre en cassia hing over het stille water. Het schip ging op in dikke rook. Toen waren er nog vijf van de dertien schepen over.

Tot aan de Kaap voeren ze na dit verlies niet ongelukkig, maar daar werden ze door zwaar noodweer overvallen. Storm en stroom werkten elkaar tegen en maakten de te zwaar geladen schepen vrijwel onbestuurbaar.

Zarco zag voor zijn ogen twee schepen na elkander op de rots te pletter slaan. Zijn eigen schip ontkwam nauwelijks aan de zuiging.

De scheepsgezellen jammerden weer over de boze geesten van de Kaap. Zij hadden de duivels gezien in het kolkende schuim van de brullende branding en hun makkers waren naar het satansgat gesleept.

Zarco dacht aan andere boze geesten: hebzucht en geldgierigheid. De zware deklast was de oorzaak dat twee schepen waren vergaan.

Geheel alleen kwam de Sint Petrus aan op het verzamelpunt bij de Oranjerivier. Daar wachtten zij op de twee andere die nog over waren, naar zij hoopten. Er voegde zich echter slechts één bij de vlag van de admiraal. Hoe lang ze ook wachtten, het andere kwam niet. Naast de twee schepen die Zarco had zien verbrijzelen op de rots was nog een derde bij het ronden van de Kaap vergaan.

Van de dertien schepen waren er toen nog twee.

Zarco was diep terneergeslagen. Wat zou koning Manuel zeggen als hij van de sterke vloot die hij over de oceaan had moeten voeren dit schamele overschot terugbracht? De koning zou hem terecht in ongenade laten vallen. Hij was een slecht piloot geweest! De te zware deklast kon hem niet eens verontschuldigen. Hij had eenvoudig moeten weigeren die te aanvaarden. En als Cabral dan toch had doorgezet, had hij als opperstuurman moeten terugtreden.

 

Om voor de laatste maal drinkwater en proviand te verversen deden

[pagina 147]
[p. 147]

zij de Kaap Verdische eilanden aan. De Sint Petrus liep de nauwe haveningang van Porto Praja binnen.

Daar kwam Gasparo da Gama opgewonden op de opperstuurman af. ‘Zul je geen wonder beleven, stuurman? Zal de Sint Thomas daar niet liggen?’

Zarco moest al zijn aandacht wijden aan het roer en aan de zeilen. ‘Een beetje stuurboord, roerganger!... Bramzeilen neer!... Marszeilen neer!... Midscheeps je roer!’

‘Zal het de Sint Thomas niet zijn? Zullen mijn ogen mij bedriegen?’ vroeg Gasparo.

‘Ja,’ zei Zarco zonder op te kijken. ‘Je ogen bedriegen je... Fokkeschoot vieren!... Recht zo ie gaat... Fokken neer!... De Sint Thomas ligt al sinds een jaar op de bodem van de oceaan op veertig graden zuiderbreedte... Grootzeil vieren! Bakboord roer!...’

‘Mag ik gekielhaald worden, stuurman?’ hield de Jood vol. ‘Zal kapitein Coelho daar niet op de kampanje staan?’

Nu sloeg Zarco een blik op het schip waar Gasparo zich zo druk om maakte. Warempel! het leek op de Sint Thomas...

‘Bakboordsvoortros uit!... Bakboordsachtertros!...’ Zarco had het weer veel te druk met af meren om op iets anders een oog te kunnen slaan. Pas toen ze vast lagen kon hij zijn aandacht geven aan het wonder dat een schip van het tweede eskader, verloren in het noodweer dat door de komeet heette te zijn aangekondigd, hier in de haven lag. En toen klopte zijn hart hoog. Als de Sint Thomas was ontkomen, konden de andere schepen ook zijn gered. Als kapitein Coelho het had overleefd, dan mogelijk Bartholomeüs Dias en Pero de Alquemer ook!

Kapitein Coelho was weldra op de Sint Petrus om aan de admiraal verslag uit te brengen. Hij was ontkomen aan de storm die zijn eskader op de uitreis had geteisterd, maar met een ontredderd schip dat nauwelijks kon zeilen. Na eindeloos tobben was hij in Mosselbaai aangekomen, waar hij van de inboorlingen hoorde dat het gros der vloot na lang wachten was vertrokken.

Het had weken geduurd eer zijn averij hersteld was. Toen had hij koers gezet naar het noorden. Aan de Grote Visrivier, aan de Zambesi, te Mozambique en in Mombassa had hij geïnformeerd naar de Portugese vloot. Overal hoorde hij dat zij hem ver vooruit was. In Malindi werd een oversteek over de Indische oceaan hem afgeraden. De gunstige moesson was voorbij. Daarom was hij doorgegaan langs de Afrikaanse oostkust, om te zoeken naar het land van priester Johannes. Hij had het

[pagina 148]
[p. 148]

gevonden aan de Rode Zee. Bij de priester-koning en de Afrikaanse christenen had hij een hartelijke ontvangst genoten en hij had goede zaken met hen kunnen doen. Met volle ruimen was hij langs dezelfde weg als hij gekomen was teruggevaren en twee dagen voor Cabral te Porto Praja binnengelopen.

‘Weet ge ook iets van de andere schepen van het tweede eskader?’ vroeg Zarco in spanning. ‘Van de Sint Paulus?’

‘Die heb ik voor mijn ogen zien vergaan,’ zei kapitein Coelho. ‘We konden geen hand uitsteken om het volk te redden. We worstelden zelf om ons leven.’

Zarco's opgewaakte hoop viel weer in duigen. Hoe had hij hem eigenlijk kunnen voeden? Het was een onbegrijpelijk wonder dat kapitein Coelho was gered.

 

Zarco's hart was zwaar toen zij op 23 juli 1501, de Taag opzeilden. Al was de Sint Thomas dan teruggevonden, slechts drie van de dertien schepen, die ruim een jaar geleden uit Lissabon vertrokken waren, keerden in de thuishaven terug. Het verlies aan mensenlevens was aanzienlijk zwaarder dan op de eerste reis naar Indië. Wat zou de koning zeggen? ‘Zarco, Zarco, waar hebt ge mijn schepen en mijn volk gelaten!’...

Het fort Belem begroette de thuiskerende Indiëvaarders met een daverend saluut. Een snelle ruiter rende van het fort naar Lissabon om hun aankomst te melden. Toen de schepen voor de stad verschenen waaiden er vlaggen van masten en torens, en van de koopmanshuizen aan de kade. Zoals koning Manuel twee jaar geleden Vasco da Gama aan de valreep had verwelkomd, zo deed hij het nu Cabral. Dat er verliezen geleden waren zag hij wel, maar wat voor winst was er gemaakt? Daarnaar was hij nieuwsgierig.

Cabral kon melden dat zijn schepen volgeladen waren met de kostbaarste produkten van het oosten. Hij somde op: kinine en opium, geneesmiddelen die door alle Europese artsen waren voorgeschreven. Kruidnagels, peper en nootmuskaat, specerijen die fel werden begeerd om de flauwe spijzen van het westen pittiger te maken. Wierook, mirre, aloë en cassia, reukwerken waar zowel de kerken als de vrouwen naar verlangden. Porselein, dunner, doorzichtiger en fraaier beschilderd dan Europa het kon maken. Sandelhout, om te gebruiken voor de duurste meubelen. Als kroon op alles: parels, robijnen en diamanten, de schitterendste edelstenen. En al deze schatten in zulke hoeveelheden als Venetië maar zelden op de markt kon brengen. Want al waren er slechts

[pagina 149]
[p. 149]

drie van de dertien schepen teruggekeerd, hun lading was groter dan die van honderd karavanen. En de gehele opbrengst van de schatten was voor Portugal. Zij behoefde niet gedeeld te worden met de sjeiks, de sultans en de beys van Arabië en Noord-Afrika, noch met de Grote Turk. En boven deze directe resultaten was er in Cochin een factorij gesticht, waar nu reeds de produkten werden opgestapeld die een volgende vloot zou kunnen halen.

Koning Manuel was zeer voldaan, ook over Zarco. In plaats van hem de verliezen te verwijten maakte hij hem een compliment over de vlugge reis. En dit keer was de koning ook royaal jegens de mannen die de schatten hadden aangevoerd. Aan al de leden van de overheid beloofde hij een aandeel in de opbrengst van de lading, aan Cabral en Zarco, als de voornaamste leiders van de tocht, het leeuwendeel. De bemanning kreeg een forse toeslag op de gage. En er zou feest zijn, een groot uitbundig feest, nu vaste voet verkregen was in Indië en daarenboven het grote land Brazilië was ontdekt. Zarco, de opperstuurman van de vloot, zou met Cabral op het feest in het midden staan.

Zarco duizelde. Zoveel rijkdom, zoveel eer! Waaraan had hij het verdiend?

Temidden van de vreugde overviel hem de gedachte aan de vrouw van Pero de Alquemer. Hij trok zich stilletjes terug uit het feestgedruis dat al begon, beklom de steile straten van het Alfama en daarna in het hem bekende huis de donkere trappen. Zijn hart was zeer beklemd nu hij een domper moest zetten op verwachtingen die, naar hij meende, hooggespannen zouden zijn. Want de weduwe van Pero had natuurlijk van de thuiskomst van de vloot gehoord en zij verwachtte nu haar man.

Tot zijn verbazing verwonderde zij zich echter nauwelijks toen hij verscheen in plaats van Pero en was diens doodsbericht geen onverwachte slag voor haar.

‘Ik wist dit,’ zei ze. ‘Toen hij vertrok wist ik dat dit zijn laatste reis zou zijn.’ Zij was bedroefd maar niet zonder troost. Zij haalde laatste artikelen uit het Credo aan: ‘Ik geloof... de wederopstanding van het lichaam, en een eeuwig leven.’ En haar geloof werd niet geschokt toen ze vernam dat Pero zonder bijstand van een priester was gestorven en niet in gewijde aarde was begraven, maar met zijn schip verzonken in een brullende oceaan. Want zij geloofde in de liefde Gods, de genade van Jezus Christus en de gemeenschap van de Heilige Geest, die blijven tot in de eeuwen der eeuwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken