Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het inwendig leven van Paul (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het inwendig leven van Paul
Afbeelding van Het inwendig leven van PaulToon afbeelding van titelpagina van Het inwendig leven van Paul

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.37 MB)

Scans (5.19 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het inwendig leven van Paul

(1923)–Karel van den Oever–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXI Paul ontwaakt

‘Ad te de luce vigilo’, kraaide vurig een haan in de buurt; elk gekraai was Paul: een roode kokarde geprikt op de schrille ochtendlucht; telkens zijn aandacht op het hymnus: Gallus jacentes excitat, et somnolentes increpit, gallus negantes arguit, gallo canente, spes redit’. Hij moest daarbij ook steeds denken aan den ‘mysticus gallus’ die Jezus is, mede aan het verraad van Petrus.

[pagina 75]
[p. 75]

Nog waren de blauwe venster-ruiten vol sterren; de half-maan - een zilveren reliek - gezonken beneden in het raam. Onverhoeds het ochtendangelus luidde op de kerken, over de stad: het was een ernstig teeken dat God en zijn heiligen waren ontwaakt. Onmiddellijk daarop ronkte er ook een stoomboot op de Schelde: éen zware orgelpijp.

Paul begreep weêr, door den nevel van zijn slaperigheid, het heimwee der stoombooten naar het Verloren Paradijs, de ‘Sehnsucht’ naar het land overzee, het Oostland. Hij ook verlangde, om eigen heiligheid, fijn en vurig naar God en zijn volkomen bezit.

De gansche nacht had hij, bijna zonder slaap, gestreden tegen de ‘macht der duisternis’ die hem inwendig en uitwendig omsingelde. Hij had zich ondervonden als een allerbenauwdst menschje midden duizenden uren omtrek van helsche duisternis, ‘Expelle noctem cordium’, bad hij telkens. Tusschendoor het onberispelijk uur-slaan op de kalme kerktorens: afwezig aan zijn verlatenheid. Met krachtelooze hersens

[pagina 76]
[p. 76]

had hij gemediteerd over de dood en zeer reeël wist hij dat, onontkoombaar, hij dag aan dag benaderde de donkere kust van het onbekend land. De zwarte balletjes aan het tel-raam des levens had God vooraf geteld en hieraan kon niets vermeerderd. De Heilige Drievuldigheid had reeds zijn doodvonnis onderteekend: want de Vader schreef het met de hand des Zoons en met de vingeren des Heiligen Geestes. Dood-gaan? Het werd onder gewone luidj es zoo eenvoudig en nauwkeurig bepaald: ‘om het hoekje gaan’. Hij zou dus ‘onzichtbaar’ worden? Wanneer? Graag wist hij dit niet. Hij stond toch onder een doodsoordeel: Paul = een droge potscherf. Paul had zich terzelfdertijd iets uit-den-dag herinnerd: hij wandelde gisteren langs een avenue; op de stoep van een luxe-hôtel zat een buikzwaar man zielsverloren te kluiven aan een kip; zijn hond, naast hem, had den muil vol krakende beenderen; ‘canes multi’ had Paul ergens in Psalm XXI gelezen. Paul beheerschte zich: hij had hem graag gezegd dat straks de dood ook zou kluiven aan zijn beenderen en de hand des Vaders

[pagina 77]
[p. 77]

zijn afgegeten ribbenkooi als een waardeloos prul zou gooien over den aard-bal. ‘Et dispersa sunt omnia ossa mea’. En daarbij de Prediker: ‘O Dood, hoe bitter is uw gedacht voor dezen die vrede hebben met hun goederen!’ Het kraken van kip-beendertjes was toch een voor-gerucht op eigen dood?

Een weinig daarna overdacht Paul de vlammen van het Vagevuur dat hij begeerde om den storm van ‘zinnelijk heimwee’ dat dikwijls in hem opstak. Het Vagevuur: iets waar Paul gelukkiger zijn zou dan op aarde waar hij God slechts ontmoette in een spiegel en in geheimenis; want reeds het vagevuur gaf hem het eeuwig bezit Gods, mede de afwezigheid van drie vijanden: de duivel, de wereld, het vleesch. De menschen moesten het Vagevuur begeeren, meende Paul, en niet vreezen. Het was een sterk geluk hiernamaals te lijden aan de voeten van een bijna zichtbaar-geworden God en Deze, als het ware, uit persoonlijk rechtvaardigheidsgevoel, te verbieden éen oogenblik dit lijden te verminderen; de Glorie Gods bestond immers ook daarin Hem om de vol-maat aan lijden te bidden,

[pagina 78]
[p. 78]

niet om een ziekelijke liefde naar pijn, maar uit een ijver naar Gods rechtvaardigheid en naar volmaakte boete. Zou Paul straks ‘geprivilegieerd’ vóór God durven verschijnen als een soort ‘usurpator’? Hier bevond hij zich plots tegenover het ‘Officium Defunctorum’ en hij aanvaardde deemoedig dit gebed van den Heiligen Geest die het hemelsch geluk der zielen wenschte te bespoedigen.

Naderhand bleef in het hart van Paul éen ontzaggelijk ding over: na de lichamelijke dood God te zien. Hoe vreemd zou dit zijn? Hiervan kon Paul zich geen verbeelding geven’. Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan’, herinnerde hij zich. O, wat 'n vreugde! Reeds stond hij aan de spelonk der eeuwigheid en riep om God, die uit haar duisternis antwoordde, ver en sterk. En dan dit woord van Paulus: ‘Het is in geen hart des menschen opgekomen.’ Hij werd een oogenblik bang God te moeten zien; hij werd zelfs angstiger nu hij overwoog dat hij dadelijk kon doodgaan en hij, wellicht onvoorbereid, in het wezen Gods zou moeten treden. ‘Deus est caritas’, begreep hij toen. Zóó bestreed Paul dit uur der duisternis.

[pagina 79]
[p. 79]

Nog verlamd door de slaap bad Paul: ‘Laudetur Jesus Christus in aeternum’; hij gleed met weerzin uit het warm bed, waschte zijn lichaam met koud water en bad vijf Ave-Maria bij het aankleeden, Paul keek intusschen aandachtig naar de ruitjes en zag met toenemende meditatie hoe God dieper en lichter den blauwen nacht dóórdrong: Zijn Gelaat werd bijna zichtbaar aan de ruitjes van het mansarderaam. Het was hem precies of de duisternis als een duivels-droesem zich ontbond en als van-zelf fluisterde Paul den Psalmtekst: ‘Domine, illumina tenebras meas’.

De sterren verkwijnden reeds als bleeke glaskralen want Paul verbeeldde het zich zoo dat God den Vader op dit oogenblik de hooge trap achter de aarde beklom en het groot wereld-vertrek naderde waar Paul verbleef; nog een weinig en Hij zou de donkere kamer binnentreden met de gouden lamp hoog-gestrekt in Zijn Hand.

Paul maakte eerbiedig het kruisteeken; hij trad buiten in de wazige grachtstraat en begaf zich naar de kerk, rechts, om er de Heilige Mis te hooren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken