Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Quasi-socialisten. Hollanders te Antwerpen. Deel 1 (ca. 1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Quasi-socialisten. Hollanders te Antwerpen. Deel 1
Afbeelding van Quasi-socialisten. Hollanders te Antwerpen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Quasi-socialisten. Hollanders te Antwerpen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Quasi-socialisten. Hollanders te Antwerpen. Deel 1

(ca. 1907)–E. d'Oliveira–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina V]
[p. V]
AAN
DOKTER J. VAN BREEMEN
MIJN EERSTE BOEK,
MET DANK-VOLLE INNIGHEID.
[pagina 1]
[p. 1]

Praelude.

Nog enkele uren maar, nog énkele uurtjes, en voorbij is de tijd van dolle vrijheid en vrije dolheid.

Van morgen af moeten weer mannen hun eer en vrouwen hun deugd ontzien.

Van morgen af loopen de menschen weer 'n heel jaar lang zonder maskers op straat, met strakke kleurlooze mienen, hun heel lijf bedekt met hinderlijke kleeren, de mannen met broeken, de vrouwen met rokken bovendien. Een heel jaar lang zullen de menschen mekaar weer kennen, en hun fatsoen houden, omdat ze zich voor elkaar schamen. Hun rechtervoet verzetten nà hun linker, nooit springen op straat, want dat staat gek, en de politie loert. Ze zullen weer zuinig zijn met hun geld, want ze zullen eerbied hebben voor hun in arbeid opgegaan leven.

Twaalf maanden lang zal 't verboden zijn, zijn jas te dragen met de voering naar buiten, in z'n onderbroek uit te gaan, of in vrouwekleeren.

Twaalf maanden lang mag men op straat niet zingen, of schreeuwen, of gieren of bulken.

Twaalf maanden lang blijven de armen in hun achterbuurten en de hoeren in d'r stille straatjes.

Twaalf maanden lang mag men niet vrij grissen en kneden in 't vleesch van iedere vrouw die wellust wekt.

Men zal kalme burgers met rust moeten laten. Men mag geen kring vormen om zwakke ouwe mannetjes. Men mag de menschen niet uitjouwen of ze met straatvuil werpen.

Nog enkele uurtjes en 't is gedaan!

Morgen wordt weer ploert of hoer, zuiplap of verkwister genoemd: wie toont z'n begeerte of leeft naar z'n believen.

Daarom: op, op, òp! Laat ons dòlle Carnavals-lui zijn.

Dagen en dagen hebben we ons al uitgeleefd, en àls we gingen ronken, was 't slechts met de gedachte: 't Kon nòg doller.

O! Laat ons dan zorgen dat vanavond 't toppunt van dolheid

[pagina 2]
[p. 2]

en vreugd, van dronkenschap en wellust wordt bereikt. Laat 'n hel in ons branden, laat onze hersenen beneveld zijn, laat ons bloed kloppen en koken, laat dan zijn onze zenuwen gespànnen, zoodat we stijgen tot de grèns van 't leven.

Laat van avond ons dan wegwerpen zooveel geld, zwelgen zooveel vuurwater; bezoenen en betasten zooveel heet vrouwvleesch; laat ons dan zooveel draven, dansen en trappelen, zooveel lachen en grijnzen, zooveel zingen en gillen en brullen...

Dat 'n jaar lang onze zakken leeg zijn, onze zinnen verzadigd, onze lusten gedoofd, onze kelen verdroogd, onze lijven verzwakt, zoodat - we worden geschikt voor 'n fatsoenlijk leven.

Carnavals-lui: mannen met begeerte en vrouwen met lokkenden wellust, en alle menschen met grijnstronies en gloei-vleesch en koorts-bloed en gloeiende roofdieroogen; en ieder, die geilheid, plaag-lust, bourgeois-haat of man-ziekte te verbergen heeft, 'n vervelend jaar lang; ieder die zich niet thuis voelt in zijn werkkiel, gekleede jas, toga of uniform. o! Ieder die walgt van twaalf maanden opgekropte fatsoensdwang: op, op, òp!

Maskers voor, bonte zots-kleeren aan! Niemand kent u, en gij behoeft niemand te kennen.

Laat 't bier nu stuipend schuimen in de pinten; laat tintelen de bloedige roodwijn; laat schroeien de jenever. Neemt d'r heele flesschen van mee in uw zak, en drinkt, zuipt, zwelgt, zoo vaak 't u lust. Schenkt bedelaars wijn en uw kinderen jenever, of smijt de menschen 't brandende vocht in d'r smoelen!

Verkleedt u als koning, of als vullisman, als engel of als duivel, als ofcier of als voddekrabber, en dost uw kinderen uit. Laat de vrouwen nu mannekleeren aantrekken, maar vooral: laat hun kleeren nauwsluitend zijn, opdat d'r dikke billen en borsten goed uitkomen. Vrouwen! draagt van onder uw mannehoed uw haren los zoo als 'n meisje. Dat lokt! En laat de mannen nu vrouwekleeren aantrekken.

Draagt 't masker van 'n beer, 'n krokodil, of 'n aap; draagt maskers met reuzige, bloedroode neuzen; draagt krijtwitte doodskoppen met lantaarntjs in de oogholten opdat de vrouwen schreeuwen.

Draagt ieder hoofddeksel, behalve 't u eigene. Draagt beslijkte ofciers-képi's, geblutste kachelpijpen, of rinkelende zots-kappen. Draagt nu koningskleeren, armen! en bedelaarsflarden, rijken! Laat de zotten gang en gebaren nabootsen van 'n wijsgeer.

Laat de konfetties nu dwarrelen, geel, groen en rood, maar vooral veel rood, rooddwarrelende papiervlokjes, roode konfetties als hélle-sneeuw. En laat ze massaal neervallen in 't straatslijk. Begraaft de meiden onder konféttie-gedwarrel. Bedekt de straat met 'n dik tapijt van doorweekte, bepieste, bekotste konfetties.

Laat serpentines statig doorslangelen de lucht, van huis tot huis,

[pagina 3]
[p. 3]

dwars over de straat, over boomen en telefoondraden, zoodat gij loopt onder 'n hemel van kleurige papierstrooken.

En danst, danst, dànst; verwringt uw lijven als demonische wilden om 'n vuur, waggel' als bezopenen, brult als krankzinnigen, mummel' als idioten.

Host, host, hòst! trappel als paarden. Geeft mekaar armen en vormt lange rijen dwars over de straat. En laat de vrouwen vooral kankaneeren, hun witte rokken omhoog!

Schreeuwt, schrééuwt! Vul de straten met uw misbaar. Schreeuwt als 'n volière met duizenden snaterende kaketoes. Brult als 'n wildebeestengalerij. Gilt als barende vrouwen, bulkt als gekeelde varkens. En als uw gorgels zijn schor-geschreeuwd van uitzinnig pogen naar meer geraas en steeds meer; neemt dan ratels en kinkhorens, en bellen. Ratelt als 'n regiment vullis-lui, toetert als 'n schip in angstmist, toetert als duizend fabriekstoeters.

Werpt de voorbijgangers met paardevijgen, of metsel ze hun oogen dicht met straatvuil. Gooit de menschen met rotte haringen en dooie konijnen waar de bloedige ingewanden uit flodderen, totdat ze kotsen van walg.

En laat de kinderen happen naar bevuild brood of stinkend vleesch aan 'n hengel. Werpt 'n handvol centen onder de kleuters, zoodat ze grissen in de modder en de poep.

Werklieden! vandaag moogt ge uw patroon tergen van onder uw maskers. Rukt 'm z'n hoed van z'n kop en piest d'r in, ten aanzien van meisjes en gardevils. Vult de hoeden met rookend stankwater. Piest midden op de straat, mannen! met geruisch van watervallen als waart ge peerden.

Trap de menschen uit al uw kracht op hun teenen. Licht uw maskers half op, om ze te fluimen in hun smoel.

Grijpt iedere vrouw aan. Kneed in d'r vleesch. Scheur 'r de rokken van 't lijf. Niemand kent u. En ge moogt, ge mòògt. Ze wachten u! de vrouwen.

En sleept ze mee, naar 'n steeg of naar 't Park of naar 't wandelhoofd aan 't Scheld. En werpt u op ze, gierend als bronstige dieren, en bijt ze in d'r hals van wellust. Neemt iedere vrouw die u heet maakt, neem' maagd of hoer, jong of oud, blond of donker. Ge moogt!

Raast, zwelgt, en danst! al moest ge 't leven laten. Doe àl wat idioot is of walgelijk. En tracht vannacht te zijn: de laatste die zich staande houdt op z'n beenen.

Dwarrelende konfetties, en tintel-slangelende serpentines, brullende kelen, gillende vrouwen, toeterende misthorens en bloedrood fakkel-laaien.

Op, op, òp! Loopt op uw handen, danst in de spattende modder en duikt uw kop in de harde straatkeien.

[pagina 4]
[p. 4]

Doe uw behoefte in de portalen, en bel den burgemeester uit z'n slaap!

Danst in 'n wijden kring om 'n van wellust stuipend wijf. En zwaait rinkelende zotsknuppels om uw hoofd.

Verblind de oogen van de menschen met uw gekrijsch!

Nog 'n uur, nog 'n uur! en 't is gedaan.

O! Tracht dan de laatste te zijn. Slaapt vannacht op de straat, in 'n moddergeut of in 'n stinkenden pisbak. 'n Heel jaar lang kunt ge nog slapen op uw bed!

Nog 'n uur, nog 'n uur! dan krijgen de gardevils weer oogen. Dan vallen de maskers, en dan zult ge misschien, als ge nog zien kùnt, ontwaren dat de lollende meid aan uw arm, uw eigen zuster is.

Op, op, òp!

 

De dronkemanskreten in de straten zijn verschald. Barrikades worden van de winkelramen gebroken, de stad ligt weer stille....

Leven weer statig op: de trotsche paleizen met d'r hardsteenen gevels en d'r antieke bloemen- en beesten-reliefs; de hooge gildehuizen met d'r gothische boogvensters en d'r vergulde daklijsten. Monumenteele standbeelden, en bronzen allegories; Brabo met d' afgehakte hand omhooggeheven, omringd door schubbige draken; 't Athenée met z'n hellende opgang; het station met z'n breeden poort-boog, en z'n kwistige squares. - Dat alles werd overstemd door 't geraas; laat nu z'n onhoorbare klanken van middeleeuwsche ernst en moderne gezwollenheid weer tonen. Breed gedwee en doodsch leggen de Boulevards zich uit. De donker-grijze Kathedraal, met z'n spitse hoofdpoort en z'n reuze-toren, wijst plecht-statig ten hemel.

Morgen wagen ernste mannen in zwarte soetaan met ruig-pluche priesterhoed, en bleeke nonnen met witte huiven en rammelenden rozenkrans, zich weer in de straten, loopen er gebiedend met stroeve gelaten, dragen weer verantwoordelijkheid voor 't zieleheil van d' uitgeputte kudde.

En in de volgende dagen branden slank-blanke keerskens op d'auters, met gulden deining van teere vlampunten; de wierook barnt in gouden vaten, en rookt weer op in zwaar-zoete wolken. Dan gaan pasgeschoren mannen, en vrouwen in rouw met glad-gestreken haar en 't argeloos-stille gezicht van Madonna, ootmoedig ter kerke, besprenkelen zich met heilig water, en knielen neer in schemerhoeken, biddend hun rozekrans in aandacht opgesloten. Naar wachtende priesters sluipen ze, met van schuldbewusten den schuchter-slependen pas, en spreken hunne biecht in vloeiend zoet-zangering Vlaamsch, laten zich angst-bibberend berispen door gestrenge paters, volbrengen ijverig hun penitencies. En Zondag bij de mis, golven d' orgeltonen plechtig door gewelven, extatisch stijgen heldre knapen-stemmen naar omhoog tot zilveren koraal, eentonig galmt verbolgen

[pagina 5]
[p. 5]

priester, dreigend gebogen uit zijn smallen preekstoel, hel-aanroepende sermoenen, dringend bibberende zondaars tot aandachtige boetveerdigheid...

De zon krijgt warmte-kracht, uit doffe straten stijgt van pas-gemaaide grassen de zoete geur, goùdsprankels gloeden door blauwe ochtend-nevelen. De pleinen voor de kerken lijken bloeme-tuinen van frisch-blank satijn, zwaar wijn-rood, en begeesterd paars, met 't scherp-bedwelmend aroma van hoogtij. Langzaam beweegt zich 't stadsleven naar de Lente, wen op hoeken van de wegen zachte vlammen zullen branden onder naief-ruwe Madonna-beelden, en in de zwoele Mària-maand, zeer blanke processies zullen schrijden over ochtend-straten, die door vrome handen worden stil bestrooid met helder zand en bloesems.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken