KU-195 (2 augustus 1923)
Heemskerkerduin (N.-H.)
boerderij van C. Admiraal
1:400
Aan deze in opzet vrijwel vierkante, geheel gesloten stolpvorm had men later een afzonderlijke aanbouw toegevoegd. Daarin bevond zich een karnmolen - een uitzondering in Noord-Holland, waar vanouds vooral kaas werd gemaakt. Hier produceerde men echter zowel boter als kaas en beide produkten werden in dezelfde ruimte vervaardigd, bij de karnmolen. Daar vlakbij bevond zich in het hoofdgebouw ook de melkkelder. De zoutkamer lag in de tegenoverliggende hoek van het gebouw, aan de andere kant van de stal, naast de deeldeuren. Op de tekening staat in deze ruimte de plaats aangegeven van de pekelbak voor het zouten van de kaas. De stal had in deze boerderij dezelfde afwijkende vorm die Uilkema ook bij een eerdere opmeting in het duingebied (KU-166) was tegengekomen en die hij toen ‘remstal’ noemde. Deze stalvorm had zowel een voer- als een mestgang en het vee stond met de koppen naar de middenbeuk gericht. Twee zijden van de stolp werden ingenomen door deze stal, aan de derde kant lag het woongedeelte, dat hier uit twee kamers (‘voorhuis’ en ‘keuken’ genaamd) en een opkamertje boven de melkkelder bestond. De zeer grote woonkeuken lag in het midden en telde drie vensters. Hier bevond zich ook de stookplaats en een bedstede; de beide andere bedsteden die deze boerderij telde kwamen uit op de stal. Alle drie slaapplaatsen waren ingebouwd in het hooivak in het ‘vierkant’ tussen de vier gebintstijlen die de kern van de boerderij vormden. De vierde buitenstijlruimte van de stolp werd grotendeels ingenomen door de deel met de grote inrijdeuren en een houten dorsvloer. De aanwezigheid van deze dorsvloer geeft al aan dat ook de akkerbouw hier ooit een belangrijke component van het bedrijf moet hebben gevormd. Dit gold overigens voor de gehele streek. Uilkema maakte daarover in het algemeen de volgende notitie: ‘..Vroeger was hier geestland, met overal “zaadbouw” (rogge, haver). Thans
overal tuinderij, aardbeien, etc., groente..’. Bij het hier opgemeten voorbeeld lijkt de nadruk echter vooral te zijn verschoven naar de zuivelproduktie. Behalve de aanbouw met de karnmolen (die ook varkenshokken bevatte en volgens Uilkema vroeger zelfs nog een woonfunctie zou hebben gehad) stond op het erf ook een vrijstaande schuur. Deze zou in opzet, toen het hier nog een akkerbouwbedrijf betrof, vooral als tasruimte hebben gediend voor het ongedorste graan, haver en rogge. Ten tijde van de opmeting was het middelste graanvak echter in gebruik genomen voor extra hooiberging; aan weerszijden daarvan bevond zich respectievelijk een jongveestal en een open bergplaats, vermoedelijk voor gereedschap.