Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grenzen aan de groei. Deel 2 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grenzen aan de groei. Deel 2
Afbeelding van Grenzen aan de groei. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Grenzen aan de groei. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/interview(s)
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grenzen aan de groei. Deel 2

(1974)–Willem Oltmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome


Vorige Volgende
[pagina 170]
[p. 170]

Yochi Kaya

Professor Yochi Kaya werd 18 mei 1934 in Sapporo in Japan geboren. Hij promoveerde in 1957 aan de universiteit van Tokio. Hij doceert thans aan die zelfde universiteit de wetenschap van systeemcontrole. Hij maakt deel uit en leidt het Japanse Club van Rome-team. Hij publiceerde onder meer Control Engineering (Kyotitsu Publishing Company, 1969) en Adaptive Control Procedures (dezelfde uitgever, 1972).

Hoeveel Club van Rome-teams zijn er in Japan werkzaam?

Niet meer dan éen. Een team met vier verschillende projecten.

 

Wanneer worden de eerste resultaten van dit onderzoek bekendgemaakt?

In 1973 zullen er twee rapporten worden gepubliceerd, in 1974 eveneens twee.

 

Waar houden de vier projecten zich voornamelijk mee bezig?

Onze vier projecten hebben vooral betrekking op de toekomst van onze planeet en de consequenties die daar voor Japan uit voortvloeien. Het eerste project richt zich op het probleem van de hulpbronnen zoals koper, ijzer, aluminium, enzovoort. Zoals u weet zijn er al veel projecten geweest die zich met deze problematiek bezig hebben gehouden. Voor het overgrote deel hebben deze zich daarbij echter op speciale punten gericht, zoals het energieprobleem op zichzelf of het tekort aan een bepaalde delfstof. Wat wij proberen is een breed opgezet onderzoek te verrichten naar de energieproblematiek als geheel. Wij bestuderen het als een eenheid, als een systeem. Wij begonnen met dit project in 1972. Op het ogenblik, in oktober 1973, hebben wij ongeveer twee derden van ons werk achter de rug. Verscheidene specialisten zijn full-time bij dit project betrokken. Wij stellen onder andere een overzicht samen van al het bekende onderzoek dat naar de toevoer van de verschillende hulpbronnen verricht is. Op grond hiervan stellen wij een model samen waarin alle relaties tussen prijs, vraag en aanbod zijn opgenomen. Tot dusver hebben wij voornamelijk aandacht besteed aan de vraag hoe groot het aanbod aan hulpbronnen in de toekomst zijn zal. Daarnaast hebben wij nog een ander onderzoek verricht dat eveneens van belang is, namelijk een studie van de klimatologische effecten van hitte en kooldioxyde. Zoals u weet zijn deze problemen in Japan met behulp van simulatiemodellen bestudeerd. Het is uiteraard een probleem, dat in de eerste plaats op geologisch en meteorologisch gebied ligt. Zo werd er bijvoorbeeld een model vervaardigd dat een beeld kon geven van de gemiddelde temperatuur van de aarde in verhouding tot het kooldioxy-degehalte en de warmte die aan de lucht wordt vrijgegeven. Deze modellen zijn nu nog niet volledig uitgewerkt. Wij proberen ze bovendien te verbeteren. Wij hebben een aantal fouten in de bestaande modellen ontdekt en vervaardigen daarom een geheel nieuw simulatiemodel.

Ons tweede project heeft betrekking op de internationale arbeidsver-

[pagina 171]
[p. 171]

deling. Volgens mij is dat een uiterst belangrijk probleem. Dit tweede project zou men een soort wereldmodelproject kunnen noemen. Het model dat wij daarvoor ontworpen hebben verschilt aanzienlijk van het model dat Dennis Meadows voor het Rapport van de Club van Rome heeft gebruikt. Wij hebben de aarde in een negental gebieden verdeeld die elk uit zes sectoren bestaan: landbouw, mijnbouw, lichte industrie, zware industrie, nijverheid en dienstenverlening. Het model dat wij hiervoor gebruiken is geen simulatie-, maar een planningmodel. Met andere woorden: wij hebben een doel opgesteld voor de wereld van de toekomst, en dit wiskundig uitgedrukt in een criteriumfunctie. Door gebruik te maken van wiskundige programmeringsmethoden als kwadratische programmering zijn wij erin geslaagd om deze criteriumfunctie tot een minimum terug te brengen. Wij beogen met dit project het volgende doel: de hulpbronnenvoorraad en het milieu stellen ons voor bepaalde eisen die uiteraard in verband staan met kwesties als overbevolking en de economische ontwikkeling. Desondanks gaat het er hier hoofdzakelijk om hoe de ontwikkelingslanden geïndustrialiseerd zouden kunnen worden. Want zoals u ongetwijfeld weet, zullen de ontwikkelingslanden zonder hulp van buitenaf, bijvoorbeeld van Japan, hun economische activiteit onmogelijk volledig kunnen ontplooien. Wij stonden bij de uitvoering van ons project voor moeilijke problemen. Bijna alle ontwikkelde landen zijn hooggeïndustrialiseerd, en hun export bestaat voor het overgrote deel uit afgewerkte produkten. Ontwikkelingslanden kunnen hun industrieprodukten daarom niet naar de reeds ontwikkelde landen exporteren. Bovendien zullen de grenzen waaraan onze planeet gebonden is, zich in de toekomst steeds duidelijker doen voelen. De energiebronnen kunnen bijvoorbeeld nauwelijks meer overvloedig worden genoemd, en in de jaren tachtig en negentig zullen wij ongetwijfeld met een tekort te kampen hebben. De prijs per energie-eenheid zal daardoor sterk stijgen. Deze prijsverhoging kan de ontwikkeling van de achtergebleven landen ingrijpend en negatief beïnvloeden. Wij moeten dan ook een middel vinden om ondanks al deze beperkende omstandigheden industrieën in de ontwikkelingslanden op te zetten. Een van de belangrijkste manieren waarop dit mogelijk is, kan volgens mij een industriële drukverlaging in de geïndustrialiseerde landen zijn -

 

Wat bedoelt u met drukverlaging? Vermindering?

Daar zal het in sommige gevallen inderdaad op neerkomen. Ik zal echter proberen duidelijk te maken wat ik precies bedoel. Wij moeten proberen een methode te vinden om de kloof tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde naties te dichten. Misschien is dat wel allereerst een kwestie van hoe wij het industriële patroon in de ontwikkelde landen kunnen veranderen.

 

Dat is de 64 000-dollarvraag, hoe de ‘cowboy-economie van de Verenigde Staten’, zoals Kenneth Boulding het eens heeft uitgedrukt, naar het niveau van een ‘ruimtevaartuig-aarde-economie’ kan worden opgevijzeld.

[pagina 172]
[p. 172]

Het moet er in ieder geval van komen dat de industrie in de ontwikkelingslanden opgevoerd wordt. Ik zal proberen, om aan te geven in welke richting wij de definitieve oplossing moeten zoeken. Vergelijk bijvoorbeeld de bebouwbare grond in de Verenigde Staten en in Azië. In Azië is 0,34 hectare land per inwoner in cultuur gebracht, in de Verenigde Staten ongeveer 2,1. Dat wil zeggen, ongeveer zesmaal zoveel als in Azië. In Azië is bovendien reeds 80 procent van al het beschikbare bouwland in cultuur gebracht. In de Verenigde Staten slechts vijftig procent. Tenslotte is het rendement per hectare in de Verenigde Staten ook nog veel hoger dan dat in Azië. Zoals iedereen weet is het bruto nationaal produkt per hoofd van de bevolking nergens zo hoog als in Amerika. Als de Amerikanen alleen voor de ontwikkeling van andere landen konden exporteren en meer landbouwprodukten naar andere delen van de wereld uitvoerden, zou dat een oplossing kunnen zijn. In dat geval zouden de Amerikanen namelijk het aandeel dat de industrie in hun bruto nationaal produkt heeft, moeten verminderen. Natuurlijk heeft dit probleem vele kanten die eerst uitgebreid bestudeerd zouden moeten worden. De ontwikkeling van de zware industrie zou in Azië op talrijke moeilijkheden stuiten, zoals bijvoorbeeld de traditie en het inkomensniveau, dat weer sterk samenhangt met het ontwikkelingsniveau. Een laag ontwikkelingsniveau houdt in, dat zelfs wanneer er gelegenheid voor de ontwikkeling van de zware industrie was, het praktisch onmogelijk zou zijn -

 

- om er mensen voor op te leiden.

Precies. Wat dat betreft moeten de ontwikkelingslanden meer tijd hebben.

 

Abdelkader Chanderli, president van de nationale Algerijnse gasmaatschappij, klaagde er tijdens het interview dat ik met hem had over dat sommige geïndustrialiseerde naties hun know-how en technologische kennis ten nadele van de ontwikkelingslanden monopoliseren.

De overdracht van kennis en met name technologische kennis is misschien wel een van de belangrijkste obstakels voor de economische ontwikkeling van de achtergebleven landen. Hoe het ook zij, de wijze waarop de arme landen tot ontwikkeling kunnen komen is iets waarmee wij zeer veel rekening zullen moeten houden. De problemen op dit gebied zijn werkelijk enorm. Ons team probeert via de methode van wiskundige programmering tot een fundamentele aanpak te komen.

Het derde project, waarmee wij bezig zijn, heeft betrekking op de vraag hoe de Japanse economie zich gezien de verschillende internationale ontwikkelingen zoals de situatie op de olie- en delfstoffenmarkt kan en zou moeten gedragen. Ook bij dit project passen wij de methode van de kwadratische programmering toe. De resultaten van dit onderzoek tonen aan, dat de broosheid van de Japanse economie vooral aan de hoge import-ratio aan energie te wijten is.

Het vierde en laatste project betreft het waardensysteem van de Japanners. De onderzoekers die bij dit project betrokken zijn, proberen

[pagina 173]
[p. 173]

een of meer modellen te ontwerpen waarin de relatie van de Japanse industriële structuur tot de waarden en normen van de Japanners kan worden opgenomen.

 

Werkt u bij dit project samen met gedragswetenschappers, sociale wetenschappers, psychologen?

Inderdaad. Twee leden van dit team zijn systeemanalytici, de andere twee gedragswetenschappers, waaronder een econoom. Sociaal-psychologen zijn tot nu toe niet bij het project betrokken.

 

Maar gelooft u niet dat de psychologen een beslissende bijdrage tot de oplossing van dit soort problemen kunnen leveren?

Ja, inderdaad. Maar tot dusverre zijn wij er nog niet in geslaagd om een geschikte kandidaat voor deze post te vinden.

 

In welk opzicht verschilt de aanpak van uw team van die van Forrester en Meadows?

Wij doen iets heel anders. Neem bijvoorbeeld ons tweede project. Meadows en zijn team hebben geprobeerd om aan te geven tot welke consequenties de beperkingen van de aarde zullen leiden. Zij gingen ervan uit dat de wereld de komende honderd jaar verschillende crises zou ondergaan, en probeerden na te gaan tot welke gevolgen dit zou leiden. Wij in Japan trachten uit te vinden, via welke industriële structuur de wereld als geheel en Japan in het bijzonder deze beperkingen het best het hoofd kunnen bieden, en bovendien een inkomensherverdeling tot stand kunnen brengen. Ik geloof dat het fundamentele verschil met de aanpak van het Meadows-team in onze doelstellingen ligt. Voor ons gaat het er voornamelijk om hoe wij onze materiële rijkdommen kunnen verdelen en de achtergebleven landen in staat te stellen een hoger ontwikkelingsniveau te bereiken.

Een ander belangrijk verschil ligt in de opzet van ons model. Ons model is een planningsmodel, geen simulatiemodel, waarmee wij tot bepaalde voorspellingen zouden willen komen. Wij hebben ons een doel gesteld en proberen een oplossing te vinden waarin de criteriumfuncties optimaal zijn. Wij trachten niet in de eerste plaats na te gaan hoe de toekomst eruit zal zien, maar hoe wij ons moeten gedragen om een betere toekomst te creëren.

 

Om de toekomst te beïnvloeden?

Inderdaad. Onze opvattingen over de wereldproblemen verschilt hemelsbreed van die van Forrester en Meadows; hetzelfde geldt voor de methoden waarvan wij gebruik maken.

 

Hoe komt het dat de aanpak van het Japanse Club van Rome-team aanzienlijk verschilt van de benadering van het m.i.t.?

Ik herinner mij een discussie, die ik drie jaar geleden aan het m.i.t. heb gevoerd. Ik woonde er een congres bij dat door de Club van Rome georganiseerd was en waarop besproken werd welk soort project wij

[pagina 174]
[p. 174]

zouden ondernemen. Tijdens dat congres toonde professor Jay W. Forrester ons het prototype van zijn wereldmodel. Ik vond meteen al dat hij de wereld te veel als een eenheid beschouwde. Regionale parameters ontbraken bijvoorbeeld geheel. Uiteraard kan de eindigheid van hulpbronnen, milieu en land op wereldomvattende schaal bestudeerd worden, en ik geef volledig toe dat dit een probleem van zeer groot belang is. Maar de absolute prioriteit moet volgens mij toegekend worden aan het probleem van de verdeling van de materiële welvaart. India heeft bijvoorbeeld een bruto nationaal produkt per hoofd van de bevolking van nog geen honderd dollar, dat wil zeggen éen of twee procent van het bruto nationaal produkt per hoofd in de Verenigde Staten.

 

Met andere woorden: u wilt modellen ontwerpen waarin deze verschillen wel kunnen worden opgenomen.

Precies. De Indiase bevolking wordt niet geremd door de beperkingen van onze aarde, maar door regionale beperkingen, door de kleine hoeveelheid land waarover de gemiddelde boer kan beschikken, enzovoort. De beperkingen van deze aarde vormen ongetwijfeld een ernstig probleem, maar wij moeten onze aandacht allereerst richten op de consequenties die deze beperkingen voor de regionale leefwijze en de regionale economische ontwikkeling met zich meebrengen. Ik bracht deze punten naar voren tegenover professor Forrester en professor Meadows en ried hun aan hun model in ieder geval in twee sectoren te verdelen, de geïndustrialiseerde naties en de ontwikkelingslanden. Helaas hebben zij mijn advies niet opgevolgd. Daarnaast wil ik nog opmerken dat wij ons in Japan niet door negatieve opvattingen laten leiden, wij zeggen niet: ‘De wereld gaat ten onder, jammer.’ Neen, wij kijken wat wij eraan zouden kunnen doen.

 

Praktisch gezien.

Inderdaad, praktisch gezien. Ik ben technicus, en ben dan ook niet iemand die zich aan paniek overgeeft. Ik probeer de situatie actief en, constructief te beïnvloeden. Dit is dan ook het fundamentele uitgangspunt van de Japanse Club van Rome-projecten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken